De heilige boeken van het oude verbond. Deel 3. De boeken Paralipomenon. De boeken Esdras, Het boek Tobias. Het boek Judith. Het boek Esther. Het boek Job
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendCaput XIV.
|
1. Dixit autem Judith ad omnem populum: Audite me fratres, suspendite caput hoc super muros nostros: | 1. Toen sprak Judith tot al het volkGa naar voetnoot1): Hoort mij, broeders! hangt dit hoofd op aan onze murenGa naar voetnoot2). |
2. Et erit, cum exierit sol, accipiat unusquisque arma sua, et exite cum impetu, non ut descendatis deorsum, sed quasi impetum facientes. | 2. Als dan de zon opgaat, neme ieder zijne wapens, en rukt dan onstuimig uit, niet om af te dalen naar beneden, maar als deedt gij een uitvalGa naar voetnoot3). |
3. Tunc exploratores necesse erit ut fugiant ad principem suum excitandum ad pugnam. | 3. Dan kan het niet anders of de verspieders gaan haastig heen, om hun bevelhebber te wekken ten strijde. |
4. Cumque duces eorum cucurrerint ad tabernaculum Holofernis, et invenerint eum truncum in suo sanguine volutatum, decidet super eos timor. | 4. En als dan hunne aanvoerders naar de tent van Holofernes loopen en hem onthoofd vinden, gewenteld in zijn bloed, zal schrik hen overvallen. |
5. Cumque cognoveritis fugere eos, ite post illos securi, quoniam Dominus conteret eos sub pedibus vestris. | 5. En als gij hen op de vlucht ziet slaan, achtervolgt hen dan zonder vrees, want de Heer zal hen verpletteren onder uwe voetenGa naar voetnoot4). |
[pagina 466]
6. Tunc Achior videns virtutem, quam fecit Deus Israel, relicto gentilitatis ritu, credidit Deo, et circumcidit carnem praeputii sui, et appositus est ad populum Israel, et omnis successio generis ejus usque in hodiernum diem. | 6. Toen nu Achior zagGa naar voetnoot5), wat macht de God van Israël had betoond, verliet hij den dienst van het heidendom, geloofde in God en besneed het vleesch zijner voorhuid en werd ingelijfd bij het volk van Israël met geheel zijne nakomelingschap tot op den dag van hedenGa naar voetnoot6). |
7. Mox autem ut ortus est dies, suspenderunt super muros caput Holofernis, accepitque unusquisque vir arma sua, et egressi sunt cum grandi strepitu et ululatu. | 7. Zoodra nu de dag was aangebroken, hingen zij het hoofd van Holofernes op aan de muren en namen allen hunne wapenen en rukten uit met groot gedruisch en geschreeuwGa naar voetnoot7). |
8. Quod videntes exploratores, ad tabernaculum Holofernis concurrerunt. | 8. Toen de verspieders dit zagen, liepen zij samen bij de tent van HolofernesGa naar voetnoot8). |
9. Porro hi, qui in tabernaculo erant, venientes, et ante ingressum cubiculi perstrepentes, excitandi gratia, inquietudinem arte moliebantur, ut non ab excitantibus, sed a sonantibus Holofernes evigilaret. | 9. En zij, die in de tent waren, kwamen en maakten, om hem te wekken, geraas voor den ingang van het vertrek, en zij maakten met opzet alarm, opdat Holofernes niet door de wekkers, maar door de alarmmakers zou gewekt worden. |
10. Nullus enim audebat cubiculum virtutis Assyriorum pulsando aut intrando aperire. | 10. Want niemand durfde door te kloppen of binnen te gaan het slaapvertrek van den bevelhebber der Assyriërs openen. |
[pagina 467]
11. Sed cum venissent ejus duces ac tribuni, et universi majores exercitus regis Assyriorum, dixerunt cubiculariis: | 11. Maar toen zijne aanvoerders en de hoofdmannen en al de oversten van het leger van den koning der Assyriërs gekomen waren, zeiden zij tot de kamerdienaren: |
12. Intrate, et excitate illum, quoniam egressi mures de cavernis suis ausi sunt provocare nos ad praelium. | 12. Gaat binnen en wekt hem, want de muizen zijn uit hunne holen gekropen en wagen het ons uit te dagen tot den strijd. |
13. Tunc ingressus Vagao cubiculum ejus, stetit ante cortinam, et plausum fecit manibus suis: suspicabatur enim illum cum Judith dormire. | 13. Toen ging Vagao het slaapvertrek binnen en bleef staan voor het voorhangsel en klapte in zijne handen, want hij vermoedde, dat hij bij Judith sliep. |
14. Sed cum nullum motum jacentis sensu aurium caperet, accessit proximans ad cortinam, et elevans eam, vidensque cadaver absque capite Holofernis in suo sanguine tabefactum jacere super terram, exclamavit voce magna cum fletu, et scidit vestimenta sua. | 14. Maar daar hij met inspanning zijner ooren niet de geringste beweging vernam van een te bed liggende, trad hij op het voorhangsel toe en lichtte het op. En toen hij het lijk van Holofernes op den grond zag liggen, zonder hoofd en badende in zijn bloed, slaakte hij een luiden kreet en gilde en scheurde zijne kleederen. |
15. Et ingressus tabernaculum Judith, non invenit eam, et exiliit foras ad populum, | 15. Toen liep hij de tent van Judith in, en daar hij haar niet vond, sprong hij naar buiten onder het volk |
16. Et dixit: Una mulier Hebraea fecit confusionem in domo regis Nabuchodonosor: ecce enim Holofernes jacet in terra, et caput ejus non est in illo. | 16. en zeide: Eene enkele Hebreeuwsche vrouw heeft schande gebracht over het huis van NabuchodonosorGa naar voetnoot9)! Want zie, Holofernes ligt op den grond, en zijn hoofd is niet op hem. |
17. Quod cum audissent princi- | 17. Toen nu de oversten van de |
[pagina 468]
pes virtutis Assyriorum, sciderunt omnes vestimenta sua, et intolerabilis timor et tremor cecidit super eos, et turbati sunt animi eorum valde. | krijgsmacht der Assyriërs dit hoorden, scheurden zij allen hunne kleederen, en een ondragelijke schrik en vrees overviel hen, en hun moed werd diep geschokt. |
18. Et factus est clamor incomparabilis in medio castrorum eorum. | 18. En er ontstond een weergaloos geschreeuw in het midden hunner legerplaats. |
- voetnoot1)
- In Gr. luidt de aanhef van v. 1 in onmiddellijke aansluiting aan XIII 26 (Gr. 20): ‘En Judith sprak tot hen.
- voetnoot2)
- Gr.: ‘aan de borstwering van onzen muur’.
- voetnoot3)
- Naar Gr. luidt v. 2 b minder gekunsteld en vollediger: ‘en rukt, alle krijgsman, buiten de stad en stelt een hoofdaanvoerder over hen, als daaldet gij af naar de vlakte op de voorposten aan van de kinderen van Assur, maar daalt niet af’.
- voetnoot4)
- Voor v. 3-6 heeft Gr.: ‘3. Dan zullen zij (de voorposten) hunne wapens opvatten en naar hunne legerplaats marcheeren en de bevelhebbers der legermacht van Assur wekken. En dan zal men samenloopen naar de tent van Holofernes en men zal hem niet vinden. Dan zal schrik hen overvallen, en zij zullen voor ons op de vlucht slaan. 4. Gaat hen dan achtervolgen, gij en alle bewoners van het gansche gebied van Israël, en velt hen neder op hunne wegen’.
- voetnoot5)
- In het Gr. volgt eerst hier, en terecht, wat Vulg. XIII 27-31 heeft in minder oorspronkelijken vorm. Lees naar Gr.: ‘5. Maar alvorens dit te doen, roept mij Achior, den Ammoniet, opdat hij dengene zie en erkenne, die het huis van Israël gesmaad heeft. 6. En zij riepen hem uit het huis van Ozias (zie VI 21). En toen hij kwam en het hoofd van Holofernes zag in de hand van een man in de volksmenigte, viel hij op zijn aangezicht, en de adem begaf hem. 7. Maar nadat zij hem hadden bijgebracht, wierp hij zich voor de voeten van Judith en boog voor haar aangezicht diep ter aarde en zeide: Gezegend zijt gij in alle tenten van Juda en bij alle volk! Allen, die uwen naam zullen vernemen, zullen zich verbazen. 5. En nu, verhaal mij, wat gij gedaan hebt in deze dagen. Toen verhaalde hem Judith te midden van het volk alles wat zij gedaan had, van den dag af, waarop zij was uitgegaan, tot het oogenblik, waarop zij tot hen sprak. 9. En toen zij geëindigd had met spreken, hief het volk een geweldig triomfgeschreeuw aan en liet gejubel weerklinken in hunne stad’. Dan volgt v. 6 Vulg.
- voetnoot6)
- En besneed enz., zie Gen. XVII 10-11 met noot 5. En werd ingelijfd enz. Achior's verdienstelijke handelwijze rechtvaardigde de uitzondering op de wet van Deut. XXIII 3. Met geheel zijne nakomelingschap komt noch in gr. noch in Gr. voor en schijnt niet oorspronkelijk. De woorden tot op den dag van heden, welke beteekenen, dat de gevolgen van Achior's inlijving nog voortduren, maken het ook overbodig.
- voetnoot7)
- Gr.: ‘en trokken bij troepen uit naar de passen van den berg’.
- voetnoot8)
- Aan v. 8-14 c beantwoordt in Gr. (met ééne verbetering): ‘12. Toen nu de zonen van Assur hen zagen, zonden zij naar hunne oversten, en dezen gingen naar de bevelhebbers en legerhoofden (vgl. v. 11 a Vulg.). 13. En zij kwamen bij de tent van Holofernes en zeiden tot Vagao, die over al het zijne gesteld was: Wek onzen meester, want de Hebreën hebben het gewaagd, tegen ons af te dalen ten strijde, opdat wij hen geheel vernietigen. 14. Toen ging Vagao binnen en sloeg op het voorhangsel der tent; want hij dacht, dat hij bij Judith sliep. 15. Daar echter niemand gehoor gaf, sloeg hij het (voorhangsel) open en ging binnen in zijn slaapvertrek en vond hem dood neergeworpen op den drempel, en zijn hoofd was afgeslagen’. Voor de Hebreën (v. 13 b) heeft het Gr. ‘de slaven’, Vet. Lat. ‘de kinderen van Israël’, of naar andere lezing ‘de Joden’. Gelijk I Reg. XIII 3 en XVII 8 heeft de Grieksche vertaler ʽibrim (Hebreën) verwisseld met ʽabadim (slaven). De Arameesche bewerker kwam tot zijne door Vulg. vertegenwoordigde lezing de muizen zijn uit hunne holen gekropen door ʽibrim te lezen als ʽakbarim (muizen). De verdere afwijkingen van Vulg., vooral wat betreft de wijze waarop men Holofernes tracht te wekken (v. 9 en 10), zijn zekerlijk aan den hier zeer vrijen Arameeschen bewerker toe te schrijven.
- voetnoot9)
- In Gr. begint Vagao met den uitroep: ‘De slaven (waarvoor zeker weder te lezen “de Hebreën”) hebben een gruwelstuk bedreven’.