De heilige boeken van het oude verbond. Deel 3. De boeken Paralipomenon. De boeken Esdras, Het boek Tobias. Het boek Judith. Het boek Esther. Het boek Job
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekend
[pagina 461]
| |||||||||||||||||
Caput XIII.
|
1. Ut autem sero factum est, festinaverunt servi illius ad hospitia sua, et conclusit Vagao ostia cubiculi, et abiit: | 1. Toen het nu laat geworden was, spoedden zijne dienaren zich naar hunne kwartieren, en sloot Vagao den ingang van het slaapvertrek en ging heen; |
2. Erant autem omnes fatigati a vino: | 2. allen nu waren loom van den wijn. |
3. Eratque Judith sola in cubiculo. | 3. Zoo was Judith alleen in het vertrek. |
4. Porro Holofernes jacebat in lecto, nimia ebrietate sopitus. | 4. Holofernes nu lag op het bed, door overgroote dronkenschap bedwelmdGa naar voetnoot1). |
5. Dixitque Judith puellae suae ut staret foris ante cubiculum, et observaret. | 5. Toen gelastte Judith hare dienstmaagd, buiten voor het vertrek te gaan staan en uit te zienGa naar voetnoot2). |
6. Stetitque Judith ante lectum, orans cum lacrymis, et labiorum motu in silentio, | 6. En Judith trad voor het bed, terwijl zij onder tranen en met beweging der lippenGa naar voetnoot3) in stilte bad, |
7. Dicens: Confirma me Domine Deus Israël, et respice in hac hora ad opera manuum mearum, ut, sicut promisisti, Jerusalem civitatem tuam erigas: et hoc, quod credens per te posse fieri cogitavi, perficiam. | 7. zeggende: Versterk mij, Heer, God van Israël, en zie in deze stonde op het doen mijner handen, opdat Gij, naar Gij beloofd hebt, uwe stad Jerusalem verheft, en ik moge volvoeren wat ik vertrouwvol gemeend heb, dat door U kon worden volbrachtGa naar voetnoot4). |
[pagina 462]
8. Et cum haec dixisset, accessit ad columnam, quae erat ad caput lectuli ejus, et pugionem ejus, qui in ea ligatus pendebat, exsolvit. | 8. En toen zij dit gezegd had, ging zij naar de kolom, die aan het hoofdeinde van zijn bed was, en maakte zijn zwaard, dat daaraan gebonden hing, losGa naar voetnoot5). |
9. Cumque evaginasset illum, apprehendit comam capitis ejus, et ait: Confirma me Domine Deus in hac hora. | 9. En nadat zij het uit de scheede getrokken had, greep zij het haar van zijn hoofd en zeide: Versterk mij, Heer God, in deze stonde! |
10. Et percussit bis in cervicem ejus, et abscidit caput ejus, et abstulit conopeum ejus a columnis, et evolvit corpus ejus truncum. | 10. En zij sloeg tweemaal op zijnen nek en hieuw zijn hoofd af, en zij nam zijn muskietengaas van de kolommen en wentelde den romp van het lichaam op den grondGa naar voetnoot6). |
11. Et post pusillum exivit, et tradidit caput Holofernis ancillae suae, et jussit ut mitteret illud in peram suam. | 11. En spoedig daarop kwam zij naar buiten en gaf het hoofd van Holofernes aan hare dienstmaagd en beval, dat zij het in haren zak zoude stekenGa naar voetnoot7). |
12. Et exierunt duae, secundum consuetudinem suam, quasi ad orationem, et transierunt castra, et gyrantes vallem, venerunt ad portam civitatis. | 12. En zij gingen beiden volgens hare gewoonte als om te bidden uit en liepen door de legerplaats, en door het dal gaandeGa naar voetnoot8), kwamen zij aan de poort der stad. |
13. Et dixit Judith a longe custodibus murorum: Aperite portas, quoniam nobiscum est Deus, qui fecit virtutem in Israel. | 13. En Judith zeide van verre tot de wachters op de muren: Doet de poort open; want God is met ons en heeft macht betoond in IsraëlGa naar voetnoot9). |
14. Et factum est, cum audissent viri vocem ejus, vocaverunt presbyteros civitatis. | 14. En het geschiedde, toen de mannen hare stem vernomen hadden, dat zij de oudsten der stad riepen. |
15. Et concurrerunt ad eam omnes, a minimo usque ad maximum: quoniam sperabant eam jam non esse venturam. | 15. Toen liepen allen tot haar samen, van den kleinste tot den grootste, omdat zij verwacht hadden, dat zij niet meer zoude komen. |
[pagina 463]
16. Et accendentes luminaria congyraverunt circa eam universi: illa autem ascendens in eminentiorem locum, jussit fieri silentium. Cumque omnes tacuissent, | 16. En zij ontstaken lichten en kwamen allen rondom haar staan, maar zij ging naar een hoogere plek en beval stilte. En toen allen zwegen, |
17. Dixit Judith: Laudate Dominum Deum nostrum, qui non deseruit sperantes in se: | 17. zeide Judith: Looft den Heer, onzen God, die niet verlaten heeft wie op Hem hoopten, |
18. Et in me ancilla sua adimplevit misericordiam suam, quam promisit domui Israel: et interfecit in manu mea hostem populi sui hac nocte. | 18. en door mij, zijne dienstmaagd, de barmhartigheid vervuld heeft, welke Hij aan het huis van Israël heeft beloofd, en door mijne hand den vijand van zijn volk heeft gedood in dezen nachtGa naar voetnoot10). |
19. Et proferens de pera caput Holofernis, ostendit illis, dicens: Ecce caput Holofernis principis militiae Assyriorum, et ecce conopeum illius, in quo recumbebat in ebrietate sua, ubi per manum feminae percussit illum Dominus Deus noster. | 19. En zij haalde het hoofd van Holofernes uit den zak en toonde het hun en zeide: Ziedaar het hoofd van Holofernes, den krijgsoverste der Assyriërs, en ziedaar zijn muskietengaas, waartusschen hij lag in zijne dronkenschap, toen door de hand eener vrouwGa naar voetnoot11) hem versloeg de Heer, onze God. |
20. Vivit autem ipse Dominus, quoniam custodivit me Angelus ejus, et hinc euntem, et ibi commorantem, et inde huc revertentem, et non permisit me Dominus ancillam suam coinquinari, sed sine pollutione peccati revocavit me vobis gaudentem in victoria sua, in evasione mea, et in liberatione vestra. | 20. En zoo waar de Heer leeft, zijn engel heeft mij beschermd, èn toen ik van hier ging, èn toen ik daar toefde, èn toen ik van daar hier terugkeerde, en de Heer heeft niet gedoogd, dat ik, zijne dienstmaagd, onteerd werd, maar zonder smet van zonde heeft Hij mij voor u teruggeroepen, mij verblijdend over zijne zegepraal, over mijne ontsnapping en over uwe redding. |
21. Confitemini illi omnes, quoniam bonus, quoniam in saeculum misericordia ejus. Ps. CV 1 et CVI 1. | 21. Looft Hem allen, want Hij is goed, want eeuwig duurt zijne ontfermingGa naar voetnoot12). |
22. Universi autem adorantes Dominum, dixerunt ad eam: Benedixit te Dominus in virtute sua, quia per te ad nihilum redegit inimicos nostros. | 22. Toen aanbaden allen den Heer en zeiden tot haar: De Heer heeft u gezegend met zijne kracht, want door u heeft Hij onze vijanden te niet gedaanGa naar voetnoot13). |
[pagina 464]
23. Porro Ozias princeps populi Israel, dixit ad eam: Benedicta es tu filia a Domino Deo excelso prae omnibus mulieribus super terram. | 23. En Ozias, de overste van het volk van Israël, sprak tot haarGa naar voetnoot14): Gezegend zijt gij, dochter, door den Heer, den allerhoogsten God, boven alle vrouwen op aarde! |
24. Benedictus Dominus, qui creavit coelum et terram, qui te direxit in vulnera capitis principis inimicorum nostrorum: | 24. Gezegend zij de Heer, Schepper van hemel en aarde, die u bestierde om af te slaan het hoofd van den overste onzer vijanden; |
25. Quia hodie nomen tuum ita magnificavit, ut non recedat laus tua de ore hominum, qui memores fuerint virtutis Domini in aeternum, pro quibus non pepercisti animae tuae propter angustias et tribulationem generis tui, sed subvenisti ruinae ante conspectum Dei nostri. | 25. want heden heeft Hij uwen naam zoo verheerlijkt, dat uw lof niet zal wijken van den mond der menschen, die de macht des Heeren zullen gedenken in eeuwigheid, voor wie gij uw leven niet hebt ontzien vanwege den nood en het lijden van uw geslacht, maar wier ondergang gij voorkomen hebt voor het aanschijn van onzen God. |
26. Et dixit omnis populus: Fiat, fiat. | 26. En al het volk zeide: Zoo zij het, zoo zij het! |
27. Porro Achior vocatus venit, et dixit ei Judith: Deus Israel, cui tu testimonium dedisti quod ulciscatur se de inimicis suis, ipse caput omnium incredulorum incidit hac nocte in manu mea. | 27. Toen werd Achior ontbodenGa naar voetnoot15), en nadat hij gekomen was, zeide Judith tot hem: De God van Israël, wien gij de getuigenis hebt gegeven, dat Hij zich wreekt op zijne vijanden, Hij zelf heeft het hoofd van alle ongeloovigen afgeslagen in dezen nacht door mijne hand. |
28. Et ut probes quia ita est, ecce caput Holofernis, qui in contemptu superbiae suae Deum Israel contempsit, et tibi interitum minabatur, dicens: Cum captus fuerit populus Israel, gladio perforari praecipiam latera tua. | 28. En opdat gij u overtuigt, dat het zoo is, ziedaar het hoofd van Holofernes, die in zijn trotsche minachting den God van Israël heeft geminacht en u met den dood bedreigde, toen hij zeide: Als het volk van Israël zal bedwongen zijn, zal ik met het zwaard uwe zijden laten doorboren. |
29. Videns autem Achior caput Holofernis, angustiatus prae pavore, | 29. Toen nu Achior het hoofd van Holofernes zag, ontstelde hij van |
[pagina 465]
cecidit in faciem suam super terram, et aestuavit anima ejus. | schrik en viel met zijn aangezicht ter aarde, en zijne borst hijgde. |
30. Postea vero quam resumpto spiritu recreatus est, procidit ad pedes ejus, et adoravit eam, et dixit: | 30. Maar nadat hij weder bij adem gekomen en hersteld was, viel hij neer aan hare voeten en boog voor haar ter aarde en zeide: |
31. Benedicta tu a Deo tuo in omni tabernaculo Jacob, quoniam in omni gente, quae audierit nomen tuum, magnificabitur super te Deus Israel. | 31. Gezegend zijt gij door God in alle tenten van Jacob; want onder alle volkeren, die uwen naam zullen hooren, zal om u de God van Israël verheerlijkt worden. |
- voetnoot1)
- Naar het Gr. was Holofernes voorover op zijn bed gevallen.
- voetnoot2)
- Volgens v. 3 en 4 is Judith met Holofernes alleen in het vertrek. Zij kan derhalve aan hare dienstmaagd dit bevel niet geven. Naar Gr. luidt dan ook de plaats anders: ‘En Judith had aan hare dienstmaagd gezegd, dat zij buiten hare tent (de tent van Judith, welke blijkbaar in de nabijheid van die van Holofernes was) moest gaan staan en haren uitgang moest afwachten gelijk dagelijks, want zij had gezegd te zullen uitgaan tot haar gebed en dienovereenkomstig had zij met Vagao gesproken’. Men moet onderstellen, dat Judith van den beginne af hare getrouwe habra had ingewijd in haar plan. Alvorens zij zich nu door haar naar de tent van Holofernes had laten vergezellen (XII 15 Gr.), had zij haar gezegd, hoe zich verder te gedragen. Zij moest terugkeeren naar hare rustplaats, maar tegen den tijd, waarop zij in de drie vorige nachten met hare meesteres was uitgegaan, gaan staan voor de tent van deze, als wachtte zij evenals in de vorige nachten op het oogenblik, waarop zij uit de tent zou komen. Dan kon niemand kwaad vermoeden. Want Judith had gezegd, dat zij ook in dezen nacht naar de waterbron zou gaan om te bidden, en had dit ook aan Vagao te kennen gegeven. De habra doet kalm en kloekmoedig alles wat hare meesteres haar beveelt en draagt zoo niet weinig bij tot het welslagen van het plan. Daarom beloont Judith haar later ook door haar de vrijheid te geven (XVI 28). - Volgens Vulg. v. 5 moet de habra voor de tent van Holofernes op wacht gaan staan. Dat is in de gegeven omstandigheden een zeer ijdele maatregel van voorzichtigheid.
- voetnoot3)
- Gr. heeft alleen: ‘zij zeide in haar hart’.
- voetnoot4)
- Naar Gr. luidt het gebed: ‘Heer, almachtige God, zie in deze stonde op het doen mijner handen tot verheffing van Jerusalem, daar het nu de gelegenheid is om U te ontfermen over uw erfdeel en mijn plan ten uitvoer te brengen ten verderve van hen, die tegen ons zijn opgestaan’.
- voetnoot5)
- In Gr. luidt dit vers: ‘Toen ging zij naar de stang (kanôni, wel te onderscheiden van de stylai (kolommen) van v. 9 Gr.), welke bij het hoofd van Holofernes was (bedoeld is een stang of gestel aan het hoofdeinde van het bed, waaraan de krijgslieden, als zij zich ter rust begaven, hunne wapenen ophingen), en nam er zijn zwaard (akinakên, een Perzisch woord voor kromsabel) af’.
- voetnoot6)
- De twee laatste zinnen staan in Gr. terecht in omgekeerde volgorde: ‘en zij wentelde zijn lijk af van het bed en nam zijn muskietengaas van de kolommen’ (zie X 19 met de betreffende noot). Om het muskietengaas van de kolommen te kunnen nemen, moest zij op het bed klimmen; daarom wentelt zij eerst den romp van Holofernes van het bed af.
- voetnoot7)
- Zie over den zak de noot op X 5.
- voetnoot8)
- Gr. laat hier volgen: ‘gingen zij den berg van Bethulië op en kwamen’ enz.
- voetnoot9)
- Naar Gr. roept Judith: ‘Opent, opent mij de poort! Met ons is God, om nog kracht te oefenen in Israël en sterkte tegen de vijanden gelijk ook voorheen’.
- voetnoot10)
- Voor v. 16 b-18 heeft Gr. alleen: ‘Maar zij riep met luide stem: Looft God, looft Hem, die zijne barmhartigheid niet heeft afgewend van het huis Israël, maar onze vijanden verslagen heeft door mijne hand in dezen nacht’.
- voetnoot11)
- Gr.: ‘eener weduwe’.
- voetnoot12)
- De zuiverder tekst van v. 20 en 21 naar Gr. luidt: ‘16. En zoo waar de Heer leeft, die mij beschermde op den weg, dien ik gegaan ben: mijn aangezicht heeft hem misleid te zijnen verderve, en hij heeft met mij geene zonde bedreven tot onteering en schande’.
- voetnoot13)
- Gr.: ‘17. Toen was het volk zeer verbaasd, en zij aanbaden den Heer en zeiden: Gezegend zijt Gij, onze God, die op dezen dag de vijanden uws volks te niet hebt gedaan’.
- voetnoot14)
- Klaarder en oorspronkelijker dan in Vulg. luiden v. 23-26 naar Gr.: ‘18. En Ozias zeide tot haar: Gezegend zijt gij, dochter, door God, den Allerhoogste, boven alle vrouwen op aarde. 19. Want uw lof (Gr. heeft elpis (hoop), door Vet. Lat. en Vulg. terecht met lof weergegeven) zal niet wijken uit de harten der menschen, die Gods macht zullen herdenken in eeuwigheid. 20. En moge God het u vergelden ter duurzame verheffing, door neer te zien op u in voorspoed, omdat gij uw leven niet ontzien hebt vanwege de vernedering van ons geslacht, maar onzen ondergang voorkomen hebt ter redding voor het aanschijn van onzen God’. Vs. 24 en 25 a Vulg., wel een glosse, komen ook in gr. voor.
- voetnoot15)
- Vs. 27-31 volgen in Gr., maar in meer beknopten vorm, achter XIV 5, waar zeker hun oorspronkelijke plaats is. Zie de noten aldaar.