De heilige boeken van het oude verbond. Deel 3. De boeken Paralipomenon. De boeken Esdras, Het boek Tobias. Het boek Judith. Het boek Esther. Het boek Job
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendCaput XIII.
|
1. Aperiens autem Tobias senior os suum, benedixit Dominum, et dixit: Magnus es Domine in aeternum, et in omnia saecula regnum tuum: | 1. De oude Tobias opende dan zijnen mond, loofde den Heer en zeide: Groot zijt Gij, Heer, in eeuwigheid, en tot in alle eeuwen duurt uw rijk! |
2. Quoniam tu flagellas, et salvas: deducis ad inferos, et reducis: et non est qui effugiat manum tuam. Deut. XXXII 39; I Reg. II 6; Sap. XVI 13. | 2. Want Gij slaat en heelt, voert naar de onderwereld en voert van daar terugGa naar voetnoot1), en niemand is er, die uwe hand ontvluchten kan. |
[pagina 392]
3. Confitemini Domino filii Israel, et in conspectu gentium laudate eum: | 3. Looft den Heer, kinderen van Israël, en prijst Hem ten aanschouwen der volkenGa naar voetnoot2). |
4. Quoniam ideo dispersit vos inter gentes, quae ignorant eum, ut vos enarretis mirabilia ejus, et faciatis scire eos, quia non est alius Deus omnipotens praeter eum. | 4. Want daarom heeft Hij u verspreid onder de volken, die Hem niet kennen, opdat gij zijne wonderen zoudt verhalen en hen doen weten, dat er geen ander almachtig God is buiten Hem. |
5. Ipse castigavit nos propter iniquitates nostras: et ipse salvabit nos propter misericordiam suam. | 5. Hij heeft ons gekastijd om onze ongerechtigheden en Hij zal ons behouden om zijne barmhartigheid. |
6. Aspicite ergo quae fecit nobiscum, et cum timore et tremore confitemini illi: regemque saeculorum exaltate in operibus vestris. | 6. Beschouwt dan wat Hij met ons heeft gedaan en looft Hem met vreeze en siddering, en verheerlijkt den koning der eeuwen door uwe werken. |
7. Ego autem in terra captivitatis meae confitebor illi: quoniam ostendit majestatem suam in gentem peccatricem. | 7. Ik intusschen, ik zal Hem loven in het land mijner gevangenschap, want Hij heeft zijne heerlijkheid getoond ten aanzien van een zondig volkGa naar voetnoot3). |
8. Convertimini itaque peccatores, et facite justitiam coram Deo, credentes quod faciat vobiscum misericordiam suam. | 8. Bekeert u dus, zondaars, en oefent gerechtigheid voor Gods aanschijn en gelooft, dat Hij u zijne barmhartigheid zal bewijzen. |
9. Ego autem, et anima mea in eo laetabimur. | 9. Maar ik en mijne ziel zullen zich in Hem verheugenGa naar voetnoot4). |
10. Benedicite Dominum omnes electi ejus: agite dies laetitiae, et confitemini illi. | 10. Zegent den Heer, gij allen, zijne uitverkorenenGa naar voetnoot5), viert vreugdedagen en looft Hem. |
11. Jerusalem civitas Dei, castigavit te Dominus in operibus manuum tuarum. | 11. JerusalemGa naar voetnoot6), stad Gods! getuchtigd heeft u de Heer om de werken uwer handen. |
12. Confitere Domino in bonis | 12. Dank den Heer door uwe goe- |
[pagina 393]
tuis, et benedic Deum saeculorum ut reaedificet in te tabernaculum suum, et revocet ad te omnes captivos, et gaudeas in omnia saecula saeculorum. | de werkenGa naar voetnoot7) en loof den God der eeuwen, opdat Hij zijne woontent weder in u opbouwe en alle gevangenen tot u terugroepe en gij u moogt verblijden in alle eeuwen der eeuwen. |
13. Luce splendida fulgebis: et omnes fines terrae adorabunt te. | 13. Van schitterend licht zult gij stralen en alle grenzen der aarde zullen u huldigen. |
14. Nationes ex longinquo ad te venient: et munera deferentes, adorabunt in te Dominum, et terram tuam in sanctificationem habebunt. Is. LX 5. | 14. De volken zullen van verre tot u komen, en geschenken brengende zullen zij in u den Heer aanbidden, en uw land zullen zij voor heilig houdenGa naar voetnoot8). |
15. Nomen enim magnum invocabunt in te. | 15. Want den grooten naamGa naar voetnoot9) zullen zij aanroepen in u. |
16. Maledicti erunt qui contempserint te: et condemnati erunt omnes qui blasphemaverint te: benedictique erunt qui aedificaverint te. | 16. Vervloekt zullen zijn die u verachten, en veroordeeld zullen zijn allen, die u lasteren, en gezegend zullen zijn die u opbouwen. |
17. Tu autem laetaberis in filiis tuis, quoniam omnes benedicentur, et congregabuntur ad Dominum. | 17. Maar gij, gij zult u verblijden in uwe kinderen, want allen zullen gezegend worden en verzameld tot den HeerGa naar voetnoot10). |
18. Beati omnes qui diligunt te, et qui gaudent super pace tua. | 18. Zalig allen, die u liefhebben en die zich verheugen over uwen vrede. |
19. Anima mea benedic Dominum, quoniam liberavit Jerusalem civitatem suam a cunctis tribulationibus ejus, Dominus Deus noster. | 19. Mijne ziel, loof den Heer, want Hij heeft Jerusalem, zijne stad, bevrijd van al hare verdrukkingen, Hij, de Heer, onze God. |
20. Beatus ero si fuerint reliquiae seminis mei ad videndam claritatem Jerusalem. | 20. Gelukkig zal ik wezen, als er overblijfselen zullen zijn van mijn zaad, om de heerlijkheid van Jerusalem te aanschouwenGa naar voetnoot11). |
21. Portae Jerusalem ex sapphiro et smaragdo aedificabuntur: et ex lapide pretioso omnis circuitus murorum ejus. Apoc. XXI 19. | 21. De poorten van JerusalemGa naar voetnoot12) zullen van saffier en smaragd gebouwd worden, en van edelgesteente de geheele omvang harer muren. |
22. Ex lapide candido et mundo | 22. Met wit en zuiver gesteente |
[pagina 394]
omnes plateae ejus sternentur: et per vicos ejus alleluia cantabitur. | zullen al hare straten geplaveid worden en langs hare wijken zal het alleluiaGa naar voetnoot13) worden gezongen. |
23. Benedictus Dominus, qui exaltavit eam, et sit regnum ejus in saecula saeculorum super eam. Amen. | 23. Gezegend de Heer, die haar verheven heeft, en zijne heerschappij over haar zij in de eeuwen der eeuwen! Amen. |
- voetnoot1)
- Onderwereld is ‘graf’. Dezelfde uitdrukking komt I Reg. II 6 voor en beteekent: Gij zendt groote rampen over en bevrijdt er weer van.
- voetnoot2)
- De ballingschap van het volk Gods was eene straf voor zijne zonden, maar tevens, overeenkomstig de plannen der goddelijke Voorzienigheid, eene weldaad voor de ongeloovige volken. Vgl. v. 4.
- voetnoot3)
- Volgens sommigen zijn hier de Israëlieten, volgens anderen de Assyriërs bedoeld. Daar echter God èn het zondige Israël èn de ongeloovige Assyriërs had gestraft, kunnen beiden samen onder het zondig volk worden begrepen.
- voetnoot4)
- Ik zal mij in mijne ziel, van ganscher harte, over Hem verheugen.
- voetnoot5)
- Het uitverkoren volk van Israël.
- voetnoot6)
- Met v. 11 gaat de lofzang over in eene voorzegging aangaande Jerusalem, dat in vier verschillende beteekenissen genomen wordt: 1o als de hoofdstad der Joden en hare bewoners v. 11, 12 en 16, 18; 2o als het geheele land, waarvan het de hoofdstad is, in dezelfde verzen; 3o als de Kerk van Christus op aarde v. 13 en 14; 4o als het hemelsche Jerusalem v. 21-23. In sommige verzen kunnen er twee of meer beteekenissen aan worden gehecht, zooals b.v. in v. 15, 19, 20. Soms gebruikt Tobias den profetisch verleden tijd, daar de gebeurtenissen, welke hij voorspelt, zich reeds aan zijn oog vertoonden. Vgl. met deze voorzegging die van Isaias LX.
- voetnoot7)
- Volgens anderen: voor de weldaden, welke Hij u bewezen heeft.
- voetnoot8)
- Vgl. XIV 8.
- voetnoot9)
- Den heiligen naam Gods. Vgl. Ex. VI 3.
- voetnoot10)
- Tobias doelt hier zeker vooral op de Kerk en op het hemelsche Jerusalem, waar alle heiligen zullen vereenigd en gezegend worden.
- voetnoot11)
- Daar Tobias de heerlijkheid van Jerusalem in de verre toekomst aanschouwt, acht hij zich gelukkig, zoo nog eenigen zijner nakomelingen er getuigen van zullen zijn.
- voetnoot12)
- Van het aardsche Jerusalem en de Kerk gaat Tobias hier over tot de beschrijving der heerlijkheid van het hemelsche Jerusalem. Vgl. Is. LIV 11-12 en Apoc. XXI 18 en volg.
- voetnoot13)
- Het hier als zelfstandig naamwoord gebruikte alleluia (hallelu - Ja = Jehova) beteekent: looft den Heer.