De heilige boeken van het oude verbond. Deel 3. De boeken Paralipomenon. De boeken Esdras, Het boek Tobias. Het boek Judith. Het boek Esther. Het boek Job
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekend
[pagina 389]
| |||||||||||||||||
Caput XII.
|
1. Tunc vocavit ad se Tobias filium suum, dixitque ei: Quid possumus dare viro isti sancto, qui venit tecum? | 1. Toen riep Tobias zijn zoon bij zich en zeide tot hem: Wat kunnen wij geven aan dezen heiligenGa naar voetnoot1) man, die met u gegaan is? |
2. Respondens Tobias, dixit patri suo: Pater, quam mercedem dabimus ei? aut quid dignum poterit esse beneficiis ejus? | 2. Tobias antwoordde en zeide aan zijnen vader: Vader, welk loon zullen wij hem geven, of wat kan een waardige vergelding zijn voor zijne weldaden? |
3. Me duxit et reduxit sanum, pecuniam a Gabelo ipse recepit, uxorem ipse me habere fecit, et daemonium ab ea ipse compescuit, gaudium parentibus ejus fecit, meipsum a devoratione piscis eripuit, te quoque videre fecit lumen coeli, et bonis omnibus per eum repleti sumus. Quid illi ad haec poterimus dignum dare? | 3. Mij heeft hij behouden heen en teruggeleid, het geld heeft hij bij Gabelus teruggehaald, eene huisvrouw heeft hij mij bezorgd, en hij heeft den boozen geest van haar verdreven, hare ouders vreugde bereid, mij zelven van den verslindenden visch bevrijd, ook u het licht des hemels doen aanschouwen, en met alle goed zijn wij door hem overladen geworden. Wat kunnen wij hem daarvoor naar waarde geven? |
4. Sed peto te pater mi, ut roges eum, si forte dignabitur medietatem de omnibus, quae allata sunt, sibi assumere. | 4. Maar ik bid u, mijn vader, vraag hem of hij zich gewaardige de helft van alles, wat is meegebrachtGa naar voetnoot2), voor zich aan te nemen. |
5. Et vocantes eum, pater scilicet, et filius, tulerunt eum in partem: et rogare coeperunt ut dignaretur dimidiam partem omnium, quae attulerant, acceptam habere. | 5. En zij riepen hem, de vader namelijk en de zoon, en namen hem ter zijde en begonnen te vragen, dat hij zich zou gewaardigen de helft van alles wat zij hadden meegebracht, welwillend aan te nemen. |
6. Tunc dixit eis occulte: Benedicite Deum coeli, et coram omnibus viventibus confitemini ei, quia fecit vobiscum misericordiam suam. | 6. Toen zeide hij hun afzonderlijk: Zegent den God des hemels, en looft Hem in tegenwoordigheid van al wat leeft, dewijl Hij u zijne barmhartigheid bewezen heeft. |
7. Etenim sacramentum regis abscondere bonum est: opera autem Dei revelare et confiteri honorificum est. | 7. Want het geheim eens konings verborgen te houden is goed, maar de werken Gods te openbaren en te belijden is eervolGa naar voetnoot3). |
[pagina 390]
8. Bona est oratio cum jejunio, et eleemosyna magis quam thesauros auri recondere: | 8. Goed is gebed met vasten en beter de aalmoes dan het opleggen van schatten goudsGa naar voetnoot4); |
9. Quoniam eleemosyna a morte liberat, et ipsa est, quae purgat peccata, et facit invenire misericordiam et vitam aeternam. | 9. want de aalmoes bevrijdt van den dood, en zij is het, die van zonden reinigt en barmhartigheid en het eeuwige leven doet vindenGa naar voetnoot5). |
10. Qui autem faciunt peccatum, et iniquitatem, hostes sunt animae suae. | 10. Maar die zonde en ongerech tigheid bedrijven, zijn vijanden hunner ziel. |
11. Manifesto ergo vobis veritatem, et non abscondam a vobis occultum sermonem. | 11. Ik openbaar u dan de waarheid en zal u het geheim niet verborgen houden. |
12. Quando orabas cum lacrymis, et sepeliebas mortuos, et derelinquebas prandium tuum, et mortuos abscondebas per diem in domo tua, et nocte sepeliebas eos, ego obtuli orationem tuam Domino. | 12. Als gij onder tranen badt en de dooden begroeft en uwen maaltijd verliet en over dag de dooden in uw huis verborgt en ze 's nachts begroeftGa naar voetnoot6), droeg ik uw gebed op aan den Heer. |
13. Et quia acceptus eras Deo, necesse fuit ut tentatio probaret te. | 13. En omdat gij welgevallig waart aan God, was het noodig, dat de beproeving u louterdeGa naar voetnoot7). |
14. Et nunc misit me Dominus ut curarem te, et Saram uxorem filii tui a daemonio liberarem. | 14. En nu zond mij de Heer om u te genezen en Sara, de vrouw van uwen zoon, van den boozen geest te bevrijden. |
15. Ego enim sum Raphael Angelus, unus ex septem, qui astamus ante Dominum. | 15. Want ik ben de engel Raphaël, één van de zevenGa naar voetnoot8), die voor den Heer staan. |
[pagina 391]
16. Cumque haec audissent, turbati sunt, et trementes ceciderunt super terram in faciem suam. | 16. Toen zij dit hoorden, ontstelden zij en bevend vielen zij op hun aangezicht ter aarde neder. |
17. Dixitque eis Angelus: Pax vobis, nolite timere. | 17. En de engel zeide hun: Vrede zij u; vreest niet! |
18. Etenim cum essem vobiscum, per voluntatem Dei eram: ipsum benedicite, et cantate illi. | 18. Immers terwijl ik bij u was, was ik het door den wil GodsGa naar voetnoot9); zegent Hem en zingt Hem lof. |
19. Videbar quidem vobiscum manducare, et bibere: sed ego cibo invisibili, et potu, qui ab hominibus videri non potest, utor. | 19. Ik scheen wel met u te eten en te drinken, maar ik gebruik een onzichtbare spijze en een drank, die door de menschen niet kan gezien worden. |
20. Tempus est ergo ut revertar ad eum, qui me misit: vos autem benedicite Deum, et narrate omnia mirabilia ejus. | 20. Het is dan tijd, dat ik terugkeer tot Hem, die mij gezonden heeft; gij echter zegent God en verhaalt al zijne wonderenGa naar voetnoot10). |
21. Et cum haec dixisset, ab aspectu eorum ablatus est, et ultra eum videre non potuerunt. | 21. En nadat hij dit gezegd had, werd hij uit hun gezicht weggenomen, en langer konden zij hem niet zien. |
22. Tunc prostrati per horas tres in faciem, benedixerunt Deum: et exsurgentes narraverunt omnia mirabilia ejus. | 22. Toen lagen zij drie uren lang op hun aangezicht uitgestrekt en loofden God; dan stonden zij op en verhaalden al zijne wonderen. |
- voetnoot1)
- Hoewel de engel zich nog niet bekend gemaakt had, waren Tobias en zijn zoon door al hetgeen zij van hem ondervonden hadden, overtuigd, dat hij een heilig man, een man Gods was.
- voetnoot2)
- Uit Rages.
- voetnoot3)
- Volgens de meeste uitleggers is de zin, dat het goed is de plannen van een aardschen koning geheim te houden, daar de openbaring daarvan de uitvoering dikwijls zou verhinderen. Maar met de werken Gods is het anders; die te openbaren verdient lof, omdat daardoor de uitvoering niet verhinderd, en Gods wijsheid en liefde in het licht gesteld wordt. Niet onwaarschijnlijk echter geeft de engel met deze woorden reden van zijn gedrag tegenover Tobias, en verklaart hij, dat het soms goed is de raadsbesluiten eens konings, en derhalve ook van den Koning der koningen, een tijdlang geheim te houden, opdat zij ten volle doel treffen. Maar is dat doel geheel bereikt, dan is het eervol voor den koning, en dit geldt ook voor den Koning der koningen, God, diens werken openbaar te maken, opdat de menschen Hem erkennen en prijzen. Daarom dan had hij eerst gezwegen en zich niet bekend gemaakt; maar nu zijne zending afgeloopen en hij geslaagd is, gaat hij hun zeggen wie hij is en tevens wie hun alle weldaden geschonken heeft.
- voetnoot4)
- Tot de drie deugden, die Tobias voornamelijk beoefend heeft, bidden, vasten en aalmoezen geven, kunnen alle andere deugden worden teruggebracht. Zij zijn als het kort begrip van alle plichten, welke de mensch ten opzichte van God, zich zelven en den naaste te vervullen heeft. Het vasten en het geven van aalmoezen worden door de HH. Vaders de twee vleugelen genoemd, waarop het gebed naar den hemel stijgt.
- voetnoot5)
- Vgl. IV 12.
- voetnoot6)
- Vgl. II 1 en III 25.
- voetnoot7)
- Vgl. Prov. III 12; II Tim. III 12; Ep. ad Hebr. XII 6; Act. Ap. XIV 21.
- voetnoot8)
- Volgens vele HH. Vaders hebben deze zeven engelen eene hoogere waardigheid dan de overigen; en het is niet waarschijnlijk, dat hier onder zeven een onbepaald getal moet worden verstaan, wijl Raphaƫl het als eene bijzonderheid schijnt te kennen te geven, dat hij tot de zeven behoort.
- voetnoot9)
- En dus hebt gij geen reden om te vreezen.
- voetnoot10)
- Vgl. v. 22 en XIII 4.