De heilige boeken van het oude verbond. Deel 3. De boeken Paralipomenon. De boeken Esdras, Het boek Tobias. Het boek Judith. Het boek Esther. Het boek Job
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendCaput VIII.
|
1. Postquam vero coenaverunt, introduxerunt juvenem ad eam. | 1. Nadat zij nu het avondmaal genomen hadden, brachten zij den jonkman bij haar binnen. |
2. Recordatus itaque Tobias sermonum Angeli, protulit de cassidili suo partem jecoris, posuitque eam super carbones vivos. | 2. Tobias dan, de woorden des engels gedachtig, haalde uit zijn reiszak een stuk van de leverGa naar voetnoot1) en legde het op gloeiende kolen. |
[pagina 380]
3. Tunc Raphael Angelus apprehendit daemonium, et religavit illud in deserto superioris AEgypti. | 3. Toen greep de engel Raphaël den duivel aan en bond hem vastGa naar voetnoot2) in de woestijn van Opper-Egypte. |
4. Tunc hortatus est virginem Tobias, dixitque ei: Sara, exsurge, et deprecemur Deum hodie, et cras, et secundum cras: quia his tribus noctibus Deo jungimur: tertia autem transacta nocte, in nostro erimus conjugio. | 4. Dan vermaande Tobias de maagd en zeide tot haar: Sara, sta op en laat ons God bidden heden en morgen en overmorgen, want in deze drie nachten vereenigen wij ons met God, maar als de derde nacht voorbij is, zullen wij in ons huwelijk zijnGa naar voetnoot3). |
5. Filii quippe sanctorum sumus, et non possumus ita conjungi sicut gentes, quae ignorant Deum. | 5. Wij zijn immers kinderen der heiligen en mogen ons niet zoo verzamen als de heidenen, die God niet kennenGa naar voetnoot4). |
6. Surgentes autem pariter, instanter orabant ambo simul, ut sanitas daretur eis. | 6. Zij stonden dan samen op en vurig baden zij beiden te gelijk, dat hun welzijn zou geschonken wordenGa naar voetnoot5). |
7. Dixitque Tobias: Domine Deus patrum nostrorum, benedicant te coeli et terrae, mareque et fontes, et flumina et omnes creaturae tuae, quae in eis sunt. | 7. En Tobias sprak: Heere, God onzer vaderen, dat U loven de hemelen en de aarde en de zee en de waterbronnen en de rivieren en al uwe schepselen, die daarin zijnGa naar voetnoot6)! |
8. Tu fecisti Adam de limo terrae, dedistique ei adjutorium Hevam. Gen. II 7. | 8. Gij hebt Adam gemaakt uit het slijk der aarde en hem Eva tot hulpe gegeven. |
9. Et nunc Domine tu scis, quia non luxuriae causa accipio sororem meam conjugem, sed sola posteritatis dilectione, in qua benedicatur nomen tuum in saecula saeculorum. | 9. En nu, Heer, Gij weet, dat ik niet uit wellust mijne zusterGa naar voetnoot7) tot vrouw neem, maar alleen uit verlangen naar nakomelingschap, door welke uw naam moge geprezen worden in de eeuwen der eeuwen. |
10. Dixit quoque Sara: Miserere nobis Domine, miserere nobis, et consenescamus ambo pariter sani. | 10. Ook Sara sprak: Ontferm U onzer, Heer, ontferm U onzer en laat ons beiden samen in gezondheid oud worden! |
[pagina 381]
11. Et factum est circa pullorum cantum, accersiri jussit Raguel servos suos, et abierunt cum eo pariter ut foderent sepulcrum. | 11. En het geschiedde omstreeks het hanengekraaiGa naar voetnoot8), dat Raguel zijne dienstknechten liet halen en zij gingen samen met hem om een graf te delven. |
12. Dicebat enim: Ne forte simili modo evenerit ei, quo et ceteris illis septem viris, qui sunt ingressi ad eam. | 12. Want hij zeide: Wellicht is hem hetzelfde overkomen als aan die zeven andere mannen, die tot haar gegaan zijn. |
13. Cumque parassent fossam, reversus Raguel ad uxorem suam, dixit ei: | 13. En toen zij het graf gereed hadden gemaakt, keerde Raguel naar zijne vrouw terug en zeide haar: |
14. Mitte unam ex ancillis tuis, et videat si mortuus est, ut sepeliam eum antequam illucescat dies. | 14. Zend een uwer dienstmaagden om te zien of hij dood is, opdat ik hem begrave voordat het dag wordtGa naar voetnoot9). |
15. At illa misit unam ex ancillis suis. Quae ingressa cubiculum, reperit eos salvos et incolumes, secum pariter dormientes. | 15. Zij zond dan een harer dienstmaagden, die de kamer binnenging en bevond, dat zij samen gezond en ongedeerd bij elkander sliepen. |
16. Et reversa, nuntiavit bonum nuntium: et benedixerunt Dominum, Raguel videlicet et Anna uxor ejus, | 16. En zij keerde terug en boodschapte de goede tijding; en zij loofden den Heer, Raguel namelijk en Anna, zijne huisvrouw, |
17. Et dixerunt: Benedicimus te Domine Deus Israel, quia non contigit quemadmodum putabamus. | 17. en zij zeiden: Wij loven U, Heer, God van Israël, omdat het niet is gegaan gelijk wij dachten; |
18. Fecisti enim nobiscum misericordiam tuam, et exclusisti a nobis inimicum persequentem nos. | 18. want Gij hebt ons uwe barmhartigheid bewezenGa naar voetnoot10) en den vijand, die ons vervolgde, van ons afgehouden, |
19. Misertus es autem duobus unicis. Fac eos Domine plenius benedicere te: et sacrificium tibi laudis tuae et suae sanitatis offerre ut cognoscat universitas gentium, quia tu es Deus solus in universa terra. | 19. en Gij hebt U ontfermd over twee eenlingenGa naar voetnoot11). Maak, Heer, dat zij U nog meer loven en U een offer tot uwe verheerlijking en voor hun behoud opdragenGa naar voetnoot12), opdat alle volkeren erkennen, dat Gij alleen God zijt op de gansche aarde. |
20. Statimque praecepit servis suis Raguel, ut replerent fossam, quam | 20. En dadelijk beval Raguel aan zijne dienstknechten den kuil, dien zij gemaakt hadden, vóór het aan- |
[pagina 382]
fecerant priusquam elucesceret. | breken van den dag weder te vullen. |
21. Uxori autem suae dixit ut instrueret convivium, et praepararet omnia, quae in cibos erant iter agentibus necessaria. | 21. En aan zijne vrouw zeide hij een gastmaal aan te richten en alles gereed te maken wat de reizigers aan teerkost noodig haddenGa naar voetnoot13). |
22. Duas quoque pingues vaccas, et quatuor arietes occidi fecit, et parari epulas omnibus vicinis suis, cunctisque amicis. | 22. Ook liet hij twee vette koeien en vier rammen slachten en een gastmaal bereiden voor al zijne buren en alle vrienden. |
23. Et adjuravit Raguel Tobiam, ut duas hebdomadas moraretur apud se. | 23. En Raguel bezwoer Tobias, dat hij twee weken bij hem zou blijven. |
24. De omnibus autem, quae possidebat Raguel, dimidiam partem dedit Tobiae, et fecit scripturam, ut pars dimidia, quae supererat post obitum eorum, Tobiae dominio deveniret. | 24. Van alles nu, wat Raguel bezat, gaf hij de helft aan Tobias, en hij beschreef het, dat de overblijvende helft na hunnen doodGa naar voetnoot14) in het bezit van Tobias zou komen. |
- voetnoot1)
- De andere teksten spreken hier van lever en hart. Vgl. VI noot 5.
- voetnoot2)
- En bond hem vast, d.i. door de macht, welke hij van God over den duivel had verkregen, voerde hij hem naar de woestijn, dwong hem daar te blijven en ontnam hem zoo de gelegenheid de menschen te kwellen en hen te verleiden. Vgl. over het verblijf des duivels in dorre en woeste streken Matth. XII 43; ook de duivelbezweringen in het Romeinsch ritueel. Sommigen echter meenen, dat in den oorspronkelijken Hebreeuwschen tekst voor Egypte ‘Matzôr’ heeft gestaan, welk woord met die beteekenis dikwijls voorkomt. Matzôr heeft echter gewoonlijk de beteekenis van ‘insluiting’, ‘opsluiting’, en zou hier dus den onderaardschen kerker, de hel, kunnen beduiden, en men zou hier woordelijk kunnen vertalen: ‘en bond hem vast in de uiterste opsluiting’, d.i. in het diepste der hel. Vgl. Is. XIV 15; I Petr. III 19; II Petr. II 4; Judas 6; Apoc. XX 1-3.
- voetnoot3)
- Zullen wij als gehuwden leven.
- voetnoot4)
- Vgl. II 18; I Thess. IV 4 en volg.
- voetnoot5)
- Dat zij behouden en van alle rampen bevrijd zouden blijven.
- voetnoot6)
- Vgl. Daniël III 57 en volg.
- voetnoot7)
- Mijne verwante. Vgl. VII noot 2.
- voetnoot8)
- In het derde deel van den nacht, ongeveer om twee uur des morgens. Zie Matth. XXVI 34.
- voetnoot9)
- Om zoo de opspraak der menschen te vermijden, indien ook dezen achtsten man het ongeluk der vorigen trof.
- voetnoot10)
- Vgl. XII 6, XIII 8; Judith VIII 17; Ps. CXVIII 124.
- voetnoot11)
- Tobias was eenige zoon VI 15, Sara eenige dochter VI 11, beiden eenige kinderen.
- voetnoot12)
- U een lof- en dankoffer opdragen voor hun behoud. Volgens de Itala: Schenk hun, Heer, barmhartigheid en geef hun heil en voleindig hun leven met barmhartigheid en vreugde.
- voetnoot13)
- Voor de reis naar Gabelus en de terugreis naar huis.
- voetnoot14)
- Van Raguel en zijne vrouw. Waarschijnlijk wordt hier opnieuw verhaald wat reeds VII 16 gezegd is, tenzij men met sommigen aanneme, dat Raguel, verblijd over het behoud van Tobias, nog gunstiger beschikkingen maakte dan eerst.