De heilige boeken van het oude verbond. Deel 3. De boeken Paralipomenon. De boeken Esdras, Het boek Tobias. Het boek Judith. Het boek Esther. Het boek Job
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendCaput VII.
|
1. Ingressi sunt autem ad Raguelem, et suscepit eos Raguel cum gaudio. | 1. Zij gingen dan bij Raguel binnen en Raguel nam hen met vreugde opGa naar voetnoot1). |
2. Intuensque Tobiam Raguel, dixit Annae uxori suae: Quam similis est juvenis iste consobrino meo! | 2. En toen Raguel Tobias aanzag, zeide hij tot Anna, zijne vrouw: Wat gelijkt die jonge man op mijn neefGa naar voetnoot2)! |
3. Et cum haec dixisset, ait: Unde estis juvenes fratres nostri? At illi dixerunt: Ex tribu Nephthali sumus, ex captivitate Ninive. | 3. En toen hij dit gezegd had, sprak hij: Van waar zijt gij, jonge mannen, onze broeders? En zij zeiden: Wij zijn uit den stam Nephthali, uit de gevangenschap van NiniveGa naar voetnoot3). |
4. Dixitque illis Raguel: Nostis Tobiam fratrem meum? Qui dixerunt: Novimus. | 4. En Raguel zeide hun: Kent gij Tobias, mijnen broeder? En zij zeiden: Ja. |
5. Cumque multa bona loqueretur de eo, dixit Angelus ad Raguelem: Tobias, de quo interrogas, pater istius est. | 5. En toen hij veel goeds van hem sprak, zeide de engel tot Raguel: Tobias, naar wien gij vraagt, is de vader van dezen. |
6. Et misit se Raguel, et cum lacrymis osculatus est eum, et plorans supra collum ejus, | 6. Toen sprong Raguel op en kuste hem onder tranen, en weenend aan zijnen hals |
7. Dixit: Benedictio sit tibi fili mi, quia boni et optimi viri filius es. | 7. zeide hij: Zegen zij over u, mijn zoon! want gij zijt de zoon van een goed en voortreffelijk man. |
[pagina 378]
8. Et Anna uxor ejus, et Sara ipsorum filia lacrymatae sunt. | 8. Ook Anna, zijne vrouw, en Sara, hunne dochter, weendenGa naar voetnoot4). |
9. Postquam autem locuti sunt, praecepit Raguel occidi arietem, et parari convivium. Cumque hortaretur eos discumbere ad prandium, | 9. Nadat zij nu gesprokenGa naar voetnoot5) hadden, beval Raguel eenen ram te slachten en een gastmaal te bereiden. En toen hij hen uitnoodigde aan den maaltijd aan te liggen, |
10. Tobias dixit: Hic ego hodie non manducabo neque bibam, nisi prius petitionem meam confirmes, et promittas mihi dare Saram filiam tuam. | 10. zeide Tobias: Hier zal ik van daag noch eten noch drinken, zoo gij niet eerst in mijne bede bewilligt en belooft mij uwe dochter Sara te geven. |
11. Quo audito verbo Raguel, expavit, sciens quid evenerit illis septem viris, qui ingressi sunt ad eam: et timere coepit ne forte et huic similiter contingeret: et cum nutaret et non daret petenti ullum responsum, | 11. Bij het hooren van dit woord verschrikte Raguel, daar hij wist wat aan die zeven mannen overkomen was, welke tot haar gegaan warenGa naar voetnoot6), en hij begon te vreezen, dat ook dezen wellicht hetzelfde zou wedervaren. Toen hij nu aarzelde en den vrager geen antwoord gafGa naar voetnoot7), |
12. Dixit ei Angelus: Noli timere dare eam isti, quoniam huic timenti Deum debetur conjux filia tua: propterea alius non potuit habere illam. | 12. zeide hem de engel: Vrees niet haar te geven aan hem, want dezen godvreezende komt uwe dochter als echtgenoote toe; daarom heeft geen ander haar kunnen hebben. |
13. Tunc dixit Raguel: Non dubito quod Deus preces et lacrymas meas in conspectu suo admiserit. | 13. Daarop zeide Raguel: Ik twijfel er niet aan of God heeft mijne gebeden en tranen voor zijn aangezicht aangenomen, |
14. Et credo quoniam ideo fecit vos venire ad me, ut ista conjungeretur cognationi suae secundum legem Moysi: et nunc noli dubium gerere quod tibi eam tradam. Num. XXXVI 6. | 14. en ik geloof, dat Hij daarom ulieden tot mij heeft laten komen, opdat zij met haren verwant zou verbonden worden volgens de wet van Moses; en koester nu geen twijfel, dat ik haar aan u zal geven. |
15. Et apprehendens dexteram filiae suae, dextrae Tobiae tradidit, dicens: Deus Abraham, et Deus Isaac, et Deus Jacob vobiscum sit, | 15. En hij nam de rechterhand zijner dochter en legde die in de rechterhand van Tobias, zeggende: De God van Abraham en de God van Isaäc en de God van Jacob zij |
[pagina 379]
et ipse conjungat vos, impleatque benedictionem suam in vobis. | met ulieden, en Hij vereenige u en schenke u zijnen vollen zegenGa naar voetnoot8). |
16. Et accepta charta, fecerunt conscriptionem conjugii. | 16. En zij namen papier en schreven het huwelijksverdrag. |
17. Et post haec epulati sunt, benedicentes Deum. | 17. En daarna aten zij en loofden God. |
18. Vocavitque Raguel ad se Annam uxorem suam, et praecepit ei ut praepararet alterum cubiculum. | 18. En Raguel riep Anna, zijne vrouw, bij zich en beval haar de andere kamerGa naar voetnoot9) gereed te maken. |
19. Et introduxit illuc Saram filiam suam, et lacrymata est. | 19. En zij bracht daar hare dochter Sara binnen en zij weendeGa naar voetnoot10) |
20. Dixitque ei: Forti animo esto filia mea: Dominus coeli det tibi gaudium pro taedio quod perpessa es. | 20. en zij zeide tot haar: Wees welgemoed, mijne dochter! de Heer des hemels schenke u vreugde voor de droefheid, welke gij geleden hebt. |
- voetnoot1)
- Volgens Gr. A ontmoetten de reizigers eerst Sara, die hen bij Raguel binnenbracht.
- voetnoot2)
- Ook in de Itala heet de vrouw van Raguel Anna; in de overige teksten Edna (Hebr. ʽednah = genot). Door neef wordt hier de oude Tobias bedoeld; de andere teksten, Gr. A uitgezonderd, voegen er den naam Tobias bij en spreken niet van neef, maar meer onbepaald van broeder = verwant, zooals de Vulgaat in v. 4. In welken graad van verwantschap zij tot elkander stonden, valt niet uit te maken.
- voetnoot3)
- Vgl. V noot 6.
- voetnoot4)
- Volgens de Vulgaat weenden zij (v. 6-8) van blijdschap over de ontmoeting; volgens de andere teksten vloeiden hunne tranen uit een gemengd gevoel van vreugde over de ontmoeting en van droefheid over het ongeluk van den blinden Tobias.
- voetnoot5)
- Waarschijnlijk staat hier door eene schrijffout ‘locuti’, gesproken, in plaats van ‘loti’, zich gewasschen, gebaad, zooals de Itala heeft in overeenstemming met Gr. B en C. De voetwassching mocht zeker naar Oostersche zeden bij de ontvangst van vreemdelingen niet ontbreken.
- voetnoot6)
- Vgl. III 8.
- voetnoot7)
- Hij gaf geen beslissend antwoord op de vraag van Tobias, of hij Sara tot vrouw kon krijgen; volgens Gr. B echter verhaalde hij het gebeurde met de zeven vroegere mannen; en v. 12 van de Vulgaat is als een antwoord, dat de engel op die mededeeling, welke zij niet vermeldt, geeft.
- voetnoot8)
- Vgl. VI 22 en Gen. I 28. Nergens wordt in het Oud-Testament het sluiten van een Joodsch huwelijk uitvoeriger beschreven dan hier. Het had niet plaats, gelijk tegenwoordig bij de Joden, met vele uiterlijke plechtigheden, maar geschiedde in den huiselijken kring. De vader legde de hand der bruid in die van den bruidegom en sprak onder de aanroeping Gods één zegenwensch (niet zeven, zooals heden) over hen uit. Vgl. Gen. XXIV 60 en Ruth IV 11. Het schriftelijk verdrag (waarover v. 16) was door de Wet niet voorgeschreven en werd ook in den beginne niet gemaakt; maar het werd later door de omstandigheden, vooral in de vreemde landen, waarheen de Joden gevoerd waren, noodzakelijk. Daarin werd de zaak van het vermogen geregeld.
- voetnoot9)
- Eene andere kamer dan die, welke Sara gewoonlijk had, of eene andere dan die, waarin het ongeluk met de vorige mannen had plaats gehad.
- voetnoot10)
- Uit den Griekschen tekst blijkt, dat Anna hare dochter begeleidde; maar Gr. B laat de moeder, Gr. C de dochter weenen, Gr. A spreekt van beider tranen. Uit den aard der zaak kan men besluiten, dat beiden geweend hebben, en dat de moeder het eerst hare tranen droogde om hare dochter moed in te spreken, zooals een der Grieksche teksten te kennen geeft.