De heilige boeken van het oude verbond. Deel 3. De boeken Paralipomenon. De boeken Esdras, Het boek Tobias. Het boek Judith. Het boek Esther. Het boek Job
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekend
[pagina 374]
| |||||||||||||||||
Caput VI.
|
1. Profectus est autem Tobias, et canis secutus est eum, et mansit prima mansione juxta fluvium Tigris. | 1. Tobias vertrok dan, en de hond volgde hem, en hij nam zijne eerste rustplaats bij de rivier den TigrisGa naar voetnoot1). |
2. Et exivit ut lavaret pedes suos, et ecce piscis immanis exivit ad devorandum eum. | 2. En hij ging heen om zijne voeten te wasschen en zie, een reusachtige visch kwam op om hem te verslindenGa naar voetnoot2). |
3. Quem expavescens Tobias clamavit voce magna, dicens: Domine, invadit me. | 3. En voor hem verschrikkende riep Tobias met luider stem, zeggende: Heer, hij valt mij aan. |
4. Et dixit ei Angelus: Apprehende branchiam ejus, et trahe eum ad te. Quod cum fecisset, attraxit eum in siccum, et palpitare coepit ante pedes ejus. | 4. Maar de engel zeide tot hem: Grijp hem bij de kieuwen en trek hem naar u toe. Hij deed dit en haalde hem op het droge, en hij begon te spartelen voor zijne voeten. |
5. Tunc dixit ei Angelus: Exentera hunc piscem, et cor ejus, et fel, et jecur repone tibi: sunt enim haec necessaria ad medicamenta utiliter. | 5. Toen zeide hem de engel: Grom dezen visch en bewaar zijn hart en gal en lever, want deze zijn noodig voor heilzame geneesmiddelen. |
6. Quod cum fecisset, assavit carnes ejus, et secum tulerunt in via: cetera salierunt, quae sufficerent | 6. Nadat hij dit nu gedaan had, braadde hij zijn vleeschGa naar voetnoot3), en zij namen het op reis mede; het ove- |
[pagina 375]
eis, quousque pervenirent in Rages civitatem Medorum. | rige zoutten zij in, zooveel hun toereikend was om te Rages, de stad der Meden, te komen. |
7. Tunc interrogavit Tobias Angelum, et dixit ei: Obsecro te Azaria frater, ut dicas mihi quod remedium habebunt ista, quae de pisce servare jussisti? | 7. Toen ondervroeg Tobias den engel en zeide tot hem: Ik bid u, broeder Azarias, zeg mij, welke geneeskracht heeft datgene, wat gij mij van den visch liet bewaren? |
8. Et respondens Angelus, dixit ei: Cordis ejus particulam si super carbones ponas, fumus ejus extricat omne genus daemoniorum sive a viro, sive a muliere, ita ut ultra non accedat ad eos. | 8. En de engel antwoordde en zeide hem: Zoo gij een stukje van zijn hartGa naar voetnoot4) op kolen legt, drijft de rook daarvan alle soort van duivelen uit, zoowel bij mannen als bij vrouwen, zoodat zij hen niet meer genakenGa naar voetnoot5). |
9. Et fel valet ad ungendos oculos, in quibus fuerit albugo, et sanabuntur. | 9. En de gal dient om de oogen, waarin een witte vlek is, te bestrijken, en zij zullen genezen. |
10. Et dixit ei Tobias: Ubi vis ut maneamus? | 10. En Tobias zeide hem: Waar wilt gij dat wij overnachten? |
11. Respondensque Angelus, ait: Est hic Raguel nomine, vir propinquus de tribu tua, et hic habet filiam nomine Saram, sed neque masculum, neque feminam ullam habet aliam praeter eam. | 11. En de engel antwoordde en sprak: Hier woont een man, Raguel genaamd, een uwer stamverwanten, en hij heeft eene dochter met name Sara, maar hij heeft geen zoon en geene andere dochter behalve haar. |
12. Tibi debetur omnis substantia ejus, et oportet eam te accipere conjugem. Num. XXVII 8 et XXXVI 8. | 12. U komt geheel zijn vermogen toe, en gij moet haar tot vrouw nemenGa naar voetnoot6). |
13. Pete ergo eam a patre ejus, et dabit tibi eam in uxorem. | 13. Vraag haar dus aan haren vader, en hij zal ze u tot vrouw geven. |
[pagina 376]
14. Tunc respondit Tobias, et dixit: Audio quia tradita est septem viris, et mortui sunt: sed et hoc audivi, quia daemonium occidit illos. | 14. Toen antwoordde Tobias en zeide: Ik hoor, dat zij aan zeven mannen ten huwelijk gegeven is en dezen gestorven zijn; maar ook dit heb ik gehoord, dat een duivel hen gedood heeftGa naar voetnoot7). |
15. Timeo ergo, ne forte et mihi haec eveniant: et cum sim unicus parentibus meis, deponam senectutem illorum cum tristitia ad inferos. | 15. Ik vrees dus, dat ook mij misschien hetzelfde zal overkomen; en daar ik het eenig kind mijner ouders ben, zou ik hen in hunne hooge jaren met droefheid ten grave voeren. |
16. Tunc Angelus Raphael dixit ei: Audi me, et ostendam tibi qui sunt, quibus potest praevalere daemonium. | 16. Toen zeide de engel Raphaël tot hem: Luister naar mij, en ik zal u toonen wie het zijn, over welken de duivel macht kan uitoefenen. |
17. Hi namque qui conjugium ita suscipiunt, ut Deum a se, et a sua mente excludant, et suae libidini ita vacent, sicut equus et mulus, quibus non est intellectus: habet potestatem daemonium super eos. | 17. Diegenen namelijk, die zóó het huwelijk aangaan, dat zij God buiten zich en buiten hun hart sluiten, en zóó hunne lusten botvieren als paard en muilezel, die geen verstand hebben: over hen heeft de duivel machtGa naar voetnoot8). |
18. Tu autem cum acceperis eam, ingressus cubiculum, per tres dies continens esto ab ea, et nihil aliud, nisi orationibus vacabis cum ea. | 18. Maar gij, als gij haar genomen hebtGa naar voetnoot9) en de kamer zijt binnengegaan, onthoud u drie dagen van haar, en wijd u met haar aan niets anders dan aan het gebed. |
19. Ipsa autem nocte, incenso jecore piscis, fugabitur daemonium. | 19. En in dien nacht zal, terwijl gij de lever van den visch verbrandt, de duivel verdreven worden. |
20. Secunda vero nocte in copulatione sanctorum patriarcharum admitteris. | 20. En in den tweeden nacht zult gij opgenomen worden in de gemeenschap der heilige aartsvadersGa naar voetnoot10). |
21. Tertia autem nocte, benedictionem consequeris, ut filii ex vobis procreentur incolumes. | 21. En in den derden nacht zult gij den zegen ontvangen, dat er gezonde kinderen uit ulieden geboren worden. |
[pagina 377]
22. Transacta autem tertia nocte, accipies virginem cum timore Domini, amore filiorum magis quam libidine ductus, ut in semine Abrahae benedictionem in filiis consequaris. | 22. Wanneer nu de derde nacht voorbij is, neem dan de maagd in de vreeze des Heeren tot u, meer gedreven door het verlangen naar kinderen dan door wellustGa naar voetnoot11), opdat gij in het zaad van Abraham den zegen in kinderen moogt verkrijgenGa naar voetnoot12). |
- voetnoot1)
- Waarschijnlijk overnachtten zij in eene herberg, of in eene door de kameelen (vgl. IX 3) gedragen tent, en wel volgens sommigen bij een der zijtakken van den Tigris, den grooten of den kleinen Zab, die volgens Herodotus, V. LII, ook den naam van Tigris droegen. Doch het is ook zeer goed mogelijk, dat zij den eersten dag den loop van den Tigris volgden, die van Ninive af een tijdlang ongeveer in zuidoostelijke richting stroomt, terwijl Ecbatana eveneens in die richting gelegen is, en dat zij dus in de nabijheid dier rivier zelve hebben overnacht.
- voetnoot2)
- Men heeft geen gegevens om uit te maken welk een soort van visch het was. Volgens Ohen zijn er in den Tigris snoeken, die de grootte van een mensch bereiken, en heeft men wel eens menschelijke ledematen in hunne ingewanden gevonden. Overigens beteekent de uitdrukking: hij kwam op om hem te verslinden, geenszins dat hij dit werkelijk kon, en nog minder, dat hij hem ineens kon inzwelgen. Volgens de lezing van het Sinaïtisch handschrift wilde hij den voet des jongelings verslinden. Dit nu behoeft zeker niet onder de wonderen gerangschikt te worden, en het is volstrekt overbodig aan te nemen, dat God daar een visch gebracht heeft, die in die rivier niet thuis behoorde.
- voetnoot3)
- Een gedeelte daarvan, want het overige werd ingezouten.
- voetnoot4)
- Of van de lever, zooals uit v. 19 en VIII 2 blijkt. In den Griekschen tekst worden de lever en het hart steeds te gelijk vermeld.
- voetnoot5)
- De visch, door Tobias gedood, is volgens de HH. Vaders een zinnebeeld van Christus, die door zijn dood de wereld van de slavernij des duivels heeft verlost, die in de Eucharistie onze teerspijze is op de reis naar de eeuwigheid en door zijn Evangelie van boetvaardigheid en versterving (vgl. de gal van den visch) het licht der waarheid aan de zijnen schenkt (vgl. ook Apoc. III 18-19). In de Catacomben van Rome wordt Christus zeer dikwijls voorgesteld door het beeld van een visch; de Christenen der eerste eeuwen droegen dit beeld op ringen enz. - Vgl. ook Joan. XXI 9, 13, waarbij de H. Augustinus aanteekent: Piscis assus Christus est passus ‘de gebraden visch is de gekruisigde Christus’. Dergelijke voorbeduidende zinnebeelden zijn in de H. Schrift niet ongewoon; zoo de koperen slang van Moses (vgl. Joan. III 14); zoo het bloed van het Paaschlam, waarvoor de verderfengel week (Ex. XII 22-23). De heilzame kracht werd door God aan het zinnebeeld gehecht als voorafbeelding van het heil, dat de Verlosser brengen zou. Of en in hoever de kracht, hier aan de ingewanden en de gal van den visch toegekend, met natuurlijke eigenschappen in verband staat, is niet uitgemaakt.
- voetnoot6)
- Omdat zij eene erfdochter is (v. 11) en dus alleen met stamverwanten mag huwen. Vgl. III 19 en Num. XXXVI 6-11.
- voetnoot7)
- Al wist Tobias niet, dat Raguel te Ecbatana woonde (v. 11; vgl. III noot 3), toch kon hij het gebeurde met Sara wel vernomen hebben, want er bestond een voortdurende gemeenschap tusschen de Joodsche bannelingen der provincie en die der Assyrische hoofdstad, zooals o.a. blijkt uit de reizen van den ouden Tobias en van den door Raphaël vertegenwoordigden Azarias (V 8). Zeker was het niet vreemd, dat eene zoo ongewone geschiedenis verteld en Tobias ter oore gekomen was.
- voetnoot8)
- De duivel heeft niet meer macht over iemand dan God hem toestaat, en dus kan hij geen eigenlijk kwaad brengen over menschen, die God getrouw blijven. Maar zij die, evenals de vorige mannen van Sara, God buiten hun hart sluiten enz., worden door God verlaten, gelijk zij Hem verlaten hebben, en Hij laat soms toe, dat de duivel over hen zijne vreeselijke macht uitoefent. Vgl. Ps. XXXI 9.
- voetnoot9)
- Als gij haar tot vrouw genomen hebt.
- voetnoot10)
- Waarschijnlijk is de beteekenis: Gij zult door uwe onthouding in den tweeden nacht deelachtig worden aan de beloften, welke aan de patriarchen gedaan zijn met betrekking tot hunne nakomelingschap. Volgens anderen: Uw echt zal evenals die der patriarchen God welgevallig zijn.
- voetnoot11)
- Vgl. VIII 9.
- voetnoot12)
- Vgl. Gen. XIII 16; XXII 17.