De heilige boeken van het oude verbond. Deel 3. De boeken Paralipomenon. De boeken Esdras, Het boek Tobias. Het boek Judith. Het boek Esther. Het boek Job
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendCaput XII.
|
1. Hi sunt autem Sacerdotes et Levitae, qui ascenderunt cum Zorobabel filio Salathiel, et Josue: Saraia, Jeremias, Esdras, | 1. Dit nu zijn de priesters en de levieten, die opgingen met Zorobabel, den zoon van Salathiël, en met Josue: Saraia, Jeremias, Esdras, |
2. Amaria, Melluch, Hattus, | 2. Amaria, Melluch, Hattus, |
3. Sebenias, Rheum, Merimuth | 3. Sebenias, Rheum, Merimuth, |
4. Addo, Genthon, Abia, | 4. Addo, Genthon, Abia, |
5. Miamin, Madia, Belga, | 5. Miamin, Madia, Belga, |
6. Semeia, et Joiarib, Idaia, Sellum, Amoc, Helcias, | 6. Semeia en Joiarib, Idaia, Sellum, Amoc, Helcias, |
7. Idaia. Isti principes Sacerdotum, et fratres eorum in diebus Josue. | 7. Idaia. Dit zijn de hoofden der priesters en hunne broeders in de dagen van Josue. |
8. Porro Levitae, Jesua, Bennui, Cedmihel, Sarebia, Juda, Mathanias, super hymnos ipsi et fratres eorum: | 8. Voorts de levieten: Jesua, Bennuï, Cedmihel, Sarebia, Juda, Mathanias, die over de lofzangen waren, zijGa naar voetnoot1) en hunne broeders; |
[pagina 341]
9. Et Becbecia atque Hanni, et fratres eorum unusquisque in officio suo. | 9. en Becbecia en Hanni en hunne broeders ieder in zijne bedieningGa naar voetnoot2). |
10. Josue autem genuit Joacim, et Joacim genuit Eliasib, et Eliasib genuit Joiada, | 10. Josue nu gewon Joacim en Joacim gewon Eliasib en Eliasib gewon Joiada |
11. Et Joiada genuit Jonathan, et Jonathan genuit Jeddoa. | 11. en Joiada gewon JonathanGa naar voetnoot3) en Jonathan gewon Jeddoa. |
12. In diebus autem Joacim erant Sacerdotes et principes familiarum: Saraiae, Maraia: Jeremiae, Hanania: | 12. In de dagen nu van Joacim waren priesters en familiehoofdenGa naar voetnoot4) van SaraiaGa naar voetnoot5): Maraia; van Jeremias: Hanania; |
13. Esdrae, Mosollam: Amariae, Johanan: | 13. van Esdras: Mosollam; van Amaria: Johanan; |
14. Milicho, Jonathan, Sebeniae, Joseph: | 14. van Milicho: Jonathan; van Sebenias: Joseph; |
15. Haram, Edna: Maraioth, Helci: | 15. van Haram: Edna; van Maraioth: Helci; |
16. Adaiae, Zacharia, Genthon, Mosollam: | 16. van Adaia: Zacharia; van Genthon: Mosollam; |
17. Abiae, Zechri, Miamin et Moadiae, Phelti: | 17. van Abia: Zechri; van MiaminGa naar voetnoot6) en Moadia: Phelti; |
18. Belgae, Sammua: Semaiae, Jonathan, | 18. van Belga: Sammua; van Semaia: Jonathan; |
19. Joiarib, Mathanai: Jodaiae, Azzi: | 19. van Joiarib: Mathanaï; van Jodaia: Azzi; |
20. Sellai, Celai: Amoc, Heber: | 20. van Sellaï: Celaï; van Amoc: Heber; |
21. Helciae, Hasebia: Idaiae, Nathanael. | 21. Van Helcias: Hasebia; van Idaia: Nathanaël. |
22. Levitae in diebus Eliasib, et Joiada, et Johanan, et Jeddoa scripti principes familiarum, et Sacerdotes in regno Darii Persae. | 22. In de dagen van Eliasib en Joiada en Johanan en Jeddoa werden opgeschreven de levieten, familiehoofden, en de priesters onder de regeering van Darius, den PersGa naar voetnoot7). |
[pagina 342]
23. Filii Levi principes familiarum, scripti in Libro verborum dierum, et usque ad dies Jonathan, filii Eliasib. | 23. De zonen van Levi, de familiehoofden, zijn opgeschreven in het Boek der dagkronijken, en tot aan de dagen van JonathanGa naar voetnoot8), den zoon van Eliasib. |
24. Et principes Levitarum, Hasebia, Serebia, et Josue filius Cedmihel: et fratres eorum per vices suas, ut laudarent et confiterentur juxta praeceptum David viri Dei, et observarent aeque per ordinem. | 24. En de hoofden der levieten waren: Hasebia, Serebia en Josue, de zoon vanGa naar voetnoot9) Cedmihel; en hunne broeders om volgens hunne beurten te prijzen en te loven naar het voorschrift van David, den man Gods, en gelijkelijk, volgens orde op hun post te staanGa naar voetnoot10). |
25. Mathania, et Becbecia, Obedia, Mosollam, Telmon, Accub custodes portarum et vestibulorum ante portas. | 25. Mathania en Becbecia, ObediaGa naar voetnoot11), Mosollam, Telmon, Accub waren wachters der poorten en der voorzalen voor de poorten. |
26. Hi in diebus Joacim filii Josue, filii Josedec et in diebus Nehemiae ducis, et Esdrae sacerdotis scribaeque. | 26. Dezen waren in de dagen van Joacim, den zoon van Josue, den zoon van Josedec, en in de dagen van Nehemias, den landvoogd, en van Esdras, den priester en schriftgeleerdeGa naar voetnoot12). |
27. In dedicatione autem muri Jerusalem requisierunt Levitas de omnibus locis suis ut adducerent eos in Jerusalem, et facerent dedicationem et laetitiam in actione | 27. Bij de inwijding nu van den muur van Jerusalem zocht men de levieten uit al hunne plaatsen op om hen naar Jerusalem te brengen, opdat zij de inwijding en het vreugdefeest zouden vieren met dankzeg- |
[pagina 343]
gratiarum, et cantico, et in cymbalis, psalteriis, et citharis. | ging en gezang en met cymbalen, psalters en citers. |
28. Congregati sunt autem filii cantorum de campestribus circa Jerusalem, et de villis Nethuphati, | 28. En de zonen der zangers kwamen bijeen uit de vlakte rondom Jerusalem en uit de dorpen van NethuphatiGa naar voetnoot13) |
29. Et de domo Galgal, et de regionibus Geba et Azmaveth: quoniam villas aedificaverunt sibi cantores in circuitu Jerusalem. | 29. en uit het huis van GalgalGa naar voetnoot14) en uit de streken van Geba en Azmaveth; want de zangers hadden voor zich dorpen in den omtrek van Jerusalem gebouwd. |
30. Et mundati sunt Sacerdotes et Levitae, et mundaverunt populum, et portas, et murum. | 30. En de priesters en de levieten reinigden zich en reinigden het volk en de poorten en den muurGa naar voetnoot15). |
31. Ascendere autem feci principes Juda super murum, et statui duos magnos choros laudantium. Et ierunt ad dexteram super murum ad portam sterquilinii. | 31. Toen liet ik de vorsten van Juda op den muur stijgen en stelde ik twee groote koren lofzangers opGa naar voetnoot16). En zijGa naar voetnoot17) gingen rechts over den muur naar de MestpoortGa naar voetnoot18). |
32. Et ivit post eos Osaias, et media pars principum Juda, | 32. En achter hen ging Osaias en de helft der vorsten van Juda |
33. Et Azarias, Esdras, et Mosollam, Judas, et Benjamin, et Semeia, et Jeremias. | 33. en Azarias, Esdras en Mosollam, Judas en Benjamin en Semeia en Jeremias. |
34. Et de filiis sacerdotum in tubis, Zacharias filius Jonathan, filius Semeiae, filius Mathaniae, filius Michaiae, filius Zechur, filius Asaph, | 34. En van de zonen der priesters met trompettenGa naar voetnoot19): Zacharias, de zoon van Jonathan, die de zoon van Semeia, die de zoon van Mathania, die de zoon van Michaia, die de zoon van Zechur, die de zoon van Asaph was, |
35. Et fratres ejus Semeia, et Azareel, Malalai, Galalai, Maai, Nathanael, et Judas, et Hanani, in | 35. en zijne broeders: Semeia en Azareël, Malalaï, Galalaï, Maaï, Nathanaël en Judas en Hanani, |
[pagina 344]
vasis cantici David viri Dei: et Esdras scriba ante eos in porta Fontis. | met de speeltuigen van David, den man Gods; en Esdras, de schriftgeleerde, voor henGa naar voetnoot20) uit aan de Bronpoort. |
36. Et contra eos ascenderunt in gradibus civitatis David in ascensu muri super domum David, et usque ad portam Aquarum ad orientem. | 36. En tegenover henGa naar voetnoot21) klommen zij de trappen op der stad van David bij het stijgen van den muur boven het huis van David en tot aan de Waterpoort oostwaarts. |
37. Et chorus secundus gratias referentium ibat ex adverso, et ego post eum, et media pars populi super murum et super turrim furnorum, et usque ad murum latissimum, | 37. En het tweede koor lofzangers ging aan den tegenovergestelden kantGa naar voetnoot22) en ik daarachter en de helft van het volk op den muur en over den Bakoventoren en tot aan den breeden muur, |
38. Et super portam Ephraim, et super portam antiquam, et super portam piscium et turrim Hananeel, et turrim Emath, et usque ad portam gregis: et steterunt in porta custodiae, | 38. en over de Ephraïmpoort en over de Oudepoort en over de Vischpoort en den Hananeëltoren en den Emathtoren en tot aan de Schaapspoort; en zij bleven staan aan de Gevangenispoort. |
39. Steteruntque duo chori laudantium in domo Dei, et ego, et dimidia pars magistratuum mecum. | 39. En de twee lofkoren plaatsten zich in het huis Gods en ik en de helft der overheden met mij. |
40. Et Sacerdotes, Eliachim, Maasia, Miamin, Michea, Elioenai, Zacharia, Hanania in tubis, | 40. En de priesters Eliachim, Maasia, Miamin, Michea, Elioenaï, Zacharia, Hanania, met trompetten, |
41. Et Maasia, et Semeia, et Eleazar, et Azzi, et Johanan, et Melchia, et Aelam, et Ezer. Et clare ceci- | 41. en Maäsia en Semeia en Eleazer en Azzi en Johanan en Melchia en Aelam en Ezer. En luid zongen |
[pagina 345]
nerunt cantores, et Jezraia praepositus: | de zangers en Jezraia was aan het hoofdGa naar voetnoot23). |
42. Et immolaverunt in die illa victimas magnas, et laetati sunt: Deus enim laetificaverat eos laetitia magna: sed et uxores eorum et liberi gavisi sunt, et audita est laetitia Jerusalem procul. | 42. En zij droegen dien dag groote slachtoffers op en verblijdden zich; want God had hen verblijd met groote blijdschap; en ook hunne vrouwen en kinderen verheugden zich, en de vreugde van Jerusalem werd veraf gehoord. |
43. Recensuerunt quoque in die illa viros super gazophylacia thesauri ad libamina, et ad primitias, et ad decimas, ut introferrent per eos principes civitatis in decore gratiarum actionis, Sacerdotes et Levitas: quia laetificatus est Juda in Sacerdotibus et Levitis astantibus. | 43. Men stelde ook te dien dageGa naar voetnoot24) mannen aan, priesters en levieten, over de schatkamers voor de drankoffers en voor de eerstelingen en voor de tienden, opdat door middel van hen de oversten der stad ze zouden inbrengen met behoorlijke dankbetuiging; want Juda verheugde zich over de priesters en de levieten, die in den dienst stonden. |
44. Et custodierunt observationem Dei sui, et observationem expiationis, et cantores, et janitores juxta praeceptum David, et Salomonis filii ejus, | 44. En zij onderhielden wat zij moesten onderhouden voor hunnen God, en wat zij moesten onderhouden voor de reiniging, ook de zangers en de deurwachtersGa naar voetnoot25) volgens het voorschrift van David en van Salomon, zijnen zoon. |
45. Quia in diebus David et Asaph ab exordio erant principes constituti cantorum in carmine laudantium, et confitentium Deo. | 45. Want in de dagen van David enGa naar voetnoot26) Asaph waren er van den beginne af hoofden aangesteld over de zangers, die met liederen God loofden en dankten. |
46. Et omnis Israel, in diebus Zorobabel, et in diebus Nehemiae dabant partes cantoribus et janitoribus per dies singulos, et sanctificabant Levitas, et Levitae sanctificabant filios Aaron. | 46. En geheel Israël gaf in de dagen van Zorobabel en in de dagen van Nehemias de aandeelen aan de zangers en de deurwachters voor elken dag, en zij heiligden de levieten en de levieten heiligden de zonen van AäronGa naar voetnoot27). |
- voetnoot1)
- Hebr.: ‘hij en zijne broeders’. De zin is dus: Mathanias, die over de lofzangen stond, hij en zijne broeders. Voor Juda is waarschijnlijk Odia (VIII 7) en voor Hanni v. 9 Abdia (Obedia) of Abda te lezen; vgl. noot 11. Wellicht zijn hier eenige namen uit andere plaatsen ingeslopen.
- voetnoot2)
- Hebr.: ‘tegenover hen volgens beurten’. De zin schijnt te zijn, dat zij òf met de in v. 8 genoemden afwisselend den koordienst waarnamen, òf tegenover dezen een tweede koor vormden tot beurtzang. Vlg. v. 24, 31, 39.
- voetnoot3)
- Johanan. Vgl. v. 22.
- voetnoot4)
- Waren hoofden der priesterfamiliën.
- voetnoot5)
- Van de familie Saraia was hoofd: Maraia enz. Deze lijst (v. 12-21) der priesterfamiliën komt overeen met die van v. 1-7, behalve dat het huis Hattus ontbreekt, en er eenig verschil in sommige namen is, als Milicho voor Melluch, Haram voor Rheum, Maraioth voor Merimuth, Adaia voor Addo, Moadia voor Madia, Joiada voor Idaia en Sellaï voor Sellum. Vgl. ook X 1-8, waar o.a. voor Esdras (niet den bekenden ‘priester en schriftgeeerde’) Azarias staat.
- voetnoot6)
- Hier ontbreekt de naam van het familiehoofd. De zin is: van Miamin... en van Moadia: Phelthi.
- voetnoot7)
- Waarschijnlijk onder de regeering van Darius Nothus 423-405. Flavius Josephus echter laat Johanan (Joannes) onder Artaxerxes Ochus (359-338) en Jeddoa (Jaddus) onder Darius Codomannus (336-332) en Alexander den Groote (332-324) leven. Volgens hem zou de hoogepriester Jaddus met een stoet van priesters in plechtgewaad Alexander den Groote op zijn tocht naar Jerusalem te gemoet getrokken zijn. Deze opgave steunt eene derde meening, welke geopperd is omtrent het tijdstip der reizen van Nehemias en Esdras (zie over de twee eerste meeningen de Inleiding op I Esdras). Volgens deze zou namelijk de reis van Nehemias in het twintigste jaar van Artaxerxes II of Mnemon (385), en die van Esdras in het zevende van Artaxerxes III of Ochus (352) hebben plaats gehad. Neemt men dit gevoelen aan, dan is hier Darius Codomannus bedoeld. Eene andere Joodsche overlevering komt echter niet met die opgave van Flavius Josephus overeen en zegt, dat de hoogepriester Simon de Rechtvaardige, kleinzoon van Jeddoa, Alexander den Groote te gemoet trok. Dit is meer in overeenstemming met de twee andere meeningen. Zie ook de noot op XIII 8.
- voetnoot8)
- Volgens het Hebr. en v. 22 Johanan, kleinzoon van Eliasib.
- voetnoot9)
- De woorden: ‘de zoon van’ moeten wegvallen. Vgl. X 9; I Esdr. II 40.
- voetnoot10)
- Hebr.: ‘en hunne broeders (waren) tegenover hen om te prijzen.... man Gods, beurt om beurt’. Vgl. noot 2.
- voetnoot11)
- Deze drie namen van zangers moeten bij het vorige vers gevoegd worden. Vgl. XI 17. Obedia, Hebr.: ‘ʽObadja’, schijnt een andere vorm te zijn voor Abda, Hebr.: ‘ʽAbda’. Vers 25 moest dus beginnen met Mosollam.
- voetnoot12)
- De voorafgaande lijst slaat dus niet alleen op den tijd van Joacim, maar ook op latere tijden. Het stuk v. 1-26 staat blijkbaar buiten allen samenhang met de gedenkschriften van Nehemias en is hoogst waarschijnlijk door den lateren verzamelaar daar bijgevoegd. Dit vermindert echter in geenen deele de waarde en het gezag van dit onderdeel der H. Schrift. - Wat nu volgt tot aan het einde schijnt, blijkens den eersten persoon, letterlijk uit het gedenkschrift van Nehemias door den verzamelaar te zijn overgenomen.
- voetnoot13)
- De dorpen rondom Netopha, tegenwoordig Beit-Nettif, drie mijlen ten zuidwesten van Jerusalem. Vgl. I Esdr. II 22; I Par. IX 16.
- voetnoot14)
- Huis van Galgal, Hebr.: ‘Bethhag-Gilgal’; d.i. waarschijnlijk Galgala bij Jericho; Jos. IV 19. Voor Geba zie XI 31; voor Azmaveth I Esdr. II 24.
- voetnoot15)
- Vgl. II Par. XXIX 20 en volg.
- voetnoot16)
- Hebr.: ‘Stelde ik twee groote lofkoren en omgangen op’, d.i. twee koren, elk gevolgd door de helft van de hoofden des volks, priesters en levieten.
- voetnoot17)
- Namelijk het eene koor enz. Zie v. 37. Het punt van uitgang was waarschijnlijk de Dalpoort, de tegenwoordige Jaffapoort. De eerste groep ging zuidwaarts de stad rond, en beide hielden stil bij den tempel v. 39. De muren waren zeer breed, zoodat de koren er gemakkelijk bovenop gaan konden.
- voetnoot18)
- Zie over de v. 32-39 vermelde plaatsen Hoofdst. II en III.
- voetnoot19)
- Hier behoort de zin te eindigen. Er volgen namen van levieten, evenals v. 41.
- voetnoot20)
- En Esdras ging vóór hen. Volgens sommigen ging hij vóór de eene helft der vorsten des volks, evenals Nehemias vóór de andere helft v. 37; volgens anderen ging hij vóór de v. 34-35 genoemde priesters en levieten.
- voetnoot21)
- In het Hebr. begint de zin met de woorden: ‘En bij de Bronpoort en tegenover hen klommen’ enz. Volgens sommigen waren die trappen op den muur zelven, die dan ongeveer van de Bronpoort af bergopwaarts liep; volgens anderen heeft de stoet van de Bron- tot de Waterpoort een meer rechten en dus korteren weg genomen, dan de muurloop volgde. Voor dit gevoelen pleiten de bij de jongste opgravingen ontdekte trappen, die in het Tyropooendal noordwaarts opstijgen, alsmede de omstandigheid, dat de weg van het tweede koor, van de Dalpoort over den noordermuur naar den tempel, merkelijk korter was, dan die over den zuidermuur.
- voetnoot22)
- In de tegenovergestelde richting van het andere, noordwaarts. De Ephraïmpoort en de Gevangenispoort worden Hoofdst. III niet vermeld, waarschijnlijk omdat zij geen vernieuwing noodig hadden. De eerste lag in het noorden in de richting van de tegenwoordige Damascuspoort, doch zuidwaarts van deze, wijl de toenmalige stad niet zoover naar het noorden reikte; de andere wordt door sommigen aan de zuidzijde, door anderen aan de noordzijde van den tempel geplaatst. Is de eerste meening juist, dan was zij waarschijnlijk geen buitenpoort, maar eene poort in de stad, die toegang gaf tot het tempelplein, en werd zij om die reden in Hoofdst. III niet genoemd. De toren Emath (Hebr.: Mea honderd) is de toren van ‘honderd el’ van III 1.
- voetnoot23)
- Van deze afdeeling zangers, gelijk Zacharias van de andere; vgl. v. 34 en 35.
- voetnoot24)
- In het Hebr. luidt dit vers: ‘En er werden te dien dage mannen aangesteld over de bewaarplaatsen voor de schatten, voor de hefoffers, voor de eerstelingen en voor de tienden, om daarin volgens de akkers der steden (d.i. in regelmatige volgorde) de wettelijke aandeelen voor de priesters en voor de levieten te verzamelen, want’ enz. De vier laatste verzen van dit hoofdstuk en de drie eerste van het volgende schijnen hier niet op hun oorspronkelijke plaats te staan en hebben vermoedelijk nog bij Hoofdst. X behoord. Wellicht zijn zij door den verzamelaar hier geplaatst om een soort inleiding te hebben op XIII 4 en volg.
- voetnoot25)
- Vervulden stipt hunne plichten.
- voetnoot26)
- Volgens de Septuagint moet ‘en’ vervallen en is de zin: Want in de dagen van David was Asaph van den beginne af het hoofd der zangers. Ook het Hebr. laat die verklaring toe.
- voetnoot27)
- Hebr.: ‘zij heiligden voor de levieten, en de levieten heiligden voor de zonen van Aäron’. De beteekenis is: Geheel Israël gaf zijne tienden, welke eene heilige zaak waren, aan de levieten, en dezen gaven de tienden dier tienden aan de priesters. Vgl. X 37-38.