De heilige boeken van het oude verbond. Deel 3. De boeken Paralipomenon. De boeken Esdras, Het boek Tobias. Het boek Judith. Het boek Esther. Het boek Job
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendCaput X.
|
1. Signatores autem fuerunt, Nehemias, Athersatha filius Hachelai, et Sedecias, | 1. De onderteekenaarsGa naar voetnoot1) nu waren: Nehemias, de Athersatha, de zoon van HachelaïGa naar voetnoot2), en Sedecias, |
2. Saraias, Azarias, Jeremias, | 2. Saraias, Azarias, Jeremias, |
3. Pheshur, Amarias, Melchias, | 3. Phesnur, Amarias, Melchias, |
4. Hattus, Sebenia, Melluch, | 4. Hattus, Sebenia, Melluch, |
5. Harem, Merimuth, Obdias, | 5. Harem, Merimuth, Obdias, |
6. Daniel, Genthon, Baruch, | 6. Daniël, Genthon, Baruch, |
7. Mosollam, Abia, Miamin, | 7. Mosollam, Abia, Miamin, |
8. Maazia, Belgai, Semeia: hi sacerdotes. | 8. Maäzia, Belgaï, Semeia; dit waren de priestersGa naar voetnoot3). |
[pagina 333]
9. Porro Levitae, Josue filius Azaniae, Bennui de filiis Henadad, Cedmihel, | 9. Dan de levietenGa naar voetnoot4): Josue, de zoon van Azania, Bennuï van de zonen van Henadad, Cedmihel |
10. Et fratres eorum, Sebenia, Odaia, Celita, Phalaia, Hanan, | 10. en hunne broeders: Sebenia, Odaia, Celita, Phalaia, Hanan, |
11. Micha, Rohob, Hasebia, | 11. Micha, Rohob, Hasebia, |
12. Zachur, Serebia, Sabania, | 12. Zachur, Serebia, Sabania, |
13. Odaia, Bani, Baninu. | 13. Odaia, Bani, Baninu. |
14. Capita populi, Pharos, Phahathmoab, AElam, Zethu, Bani, | 14. De hoofden des volksGa naar voetnoot5): Pharos, Phahath-Moab, AElam, Zethu, Bani, |
15. Bonni, Azgad, Bebai, | 15. Bonni, Azgad, Bebaï, |
16. Adonia, Begoai, Adin, | 16. Adonia, Begoaï, Adin, |
17. Ater, Hezecia, Azur, | 17. Ater, Hezecia, Azur, |
18. Odaia, Hasum, Besai, | 18. Odaia, Hasum, Besaï, |
19. Hareph, Anathoth, Nebai, | 19. Hareph, Anathoth, Nebaï, |
20. Megphias, Mosollam, Hazir, | 20. Megphias, Mosollam, Hazir, |
21. Mesizabel, Sadoc, Jeddua, | 21. Mesizabel, Sadoc, Jeddua, |
22. Pheltia, Hanan, Anaia, | 22. Pheltia, Hanan, Anaia, |
23. Osee, Hanania, Hasub, | 23. Oseë, Hanania, Hasub, |
24. Alohes, Phalea, Sobec, | 24. Alohes, Phalea, Sobec, |
25. Rehum, Hasebna, Maasia, | 25. Rehum, Hasebna, Maäsia, |
26. Echaia, Hanan, Anan, | 26. Echaia, Hanan, Anan, |
27. Melluch, Haran, Baana: | 27. Melluch, Haran, Baäna. |
28. Et reliqui de populo, Sacerdotes, Levitae, janitores, et cantores, Nathinaei, et omnes qui se separaverunt de populis terrarum ad legem Dei, uxores eorum, filii eorum, et filiae eorum, | 28. En de overigen des volks, de priesters, de levieten, de deurwachters en de zangers, de Nathineërs en allen, die zich afgescheiden hadden van de volken der landen tot de wet GodsGa naar voetnoot6), hunne vrouwen, hunne zonen en hunne dochters, |
[pagina 334]
29. Omnes qui poterant sapere spondentes pro fratribus suis, optimates eorum, et qui veniebant ad pollicendum, et jurandum ut ambularent in lege Dei, quam dederat in manu Moysi servi Dei, ut facerent et custodirent universa mandata Domini Dei nostri, et judicia ejus et ceremonias ejus, | 29. allen, die het konden begrijpen, bleven borg voor hunne broeders, de voornaamsten onder hen, en die kwamen om te beloven en te bezweren, dat zij zouden wandelen in de wet GodsGa naar voetnoot7), welke Hij gegeven had door de hand van Moses, den dienstknecht Gods, dat zij zouden volbrengen en onderhouden alle geboden van den Heer, onzen God, en zijne rechten en zijne inzettingen, |
30. Et ut non daremus filias nostras populo terrae, et filias eorum non acciperemus filiis nostris. | 30. en dat wij onze dochters niet zouden geven aan het volk des lands en hunne dochters niet zouden nemen voor onze zonen. |
31. Populi quoque terrae, qui important venalia, et omnia ad usum, per diem sabbati ut vendant, non accipiemus ab eis in sabbato et in die sanctificato. Et dimittemus annum septimum, et exactionem universae manus. | 31. Ook van de volken des lands, die koopwaren en allerlei mondbehoeften invoeren op den sabbatdag om het te verkoopen, van hen zullen wij niets nemen op den sabbat of op een geheiligden dagGa naar voetnoot8). En wij zullen afzien van het zevende jaar en van de schuldvordering van elke hand. |
32. Et statuemus super nos praecepta, ut demus tertiam partem sicli per annum ad opus domus Dei nostri, | 32. En wij zullen ons tot wet stellenGa naar voetnoot9) jaarlijks een derde deel van een sikkel te geven voor den dienst van het huis van onzen God, |
33. Ad panes propositionis, et ad sacrificium sempiternum, et in holocaustum sempiternum in sabbatis, in calendis, in solemnitatibus, et | 33. voor de toonbrooden en voor het gedurig spijsoffer en voor het gedurig brandoffer op de sabbatten, op de nieuwemaandagen, op de hoogtijden en op de geheiligde da- |
[pagina 335]
in sanctificatis, et pro peccato: ut exoretur pro Israel, et in omnem usum domus Dei nostri. | gen en voor de zondeGa naar voetnoot10), opdat gebeden worde ter verzoening van Israël, en voor alle benoodigdheid van het huis van onzen God. |
34. Sortes ergo misimus super oblationem lignorum inter Sacerdotes, et Levitas, et populum, ut inferrentur in domum Dei nostri per domos patrum nostrorum, per tempora, a temporibus anni usque ad annum: ut arderent super altare Domini Dei nostri sicut scriptum est in lege Moysi: | 34. Wij wierpen dan het lot voor de levering van het hout onder de priesters en de levieten en het volk, opdat men het zou brengen naar het huis van onzen God, volgens onze vaderhuizen, op vaste tijden van jaar tot jaar, om te branden op het altaar van den Heer, onzen God, zooals geschreven staat in de wet van Moses; |
35. Et ut afferremus primogenita terrae nostrae, et primitiva universi fructus omnis ligni, ab anno in annum, in domo Domini. | 35. en opdat wij zouden brengen de eerstelingen van ons land en de eerstelingen van alle vrucht van elken boom van jaar tot jaar naar het huis des Heeren, |
36. Et primitiva filiorum nostrorum, et pecorum nostrorum, sicut scriptum est in lege, et primitiva boum nostrorum, et ovium nostrarum, ut offerrentur in domo Dei nostri, Sacerdotibus qui ministrant in domo Dei nostri: | 36. en de eerstgeborenen onzer zonen en van ons vee, zooals geschreven staat in de Wet, en de eerstgeborenen onzer runderen en onzer schapen, om aangeboden te worden in het huis van onzen God, aan de priesters, die dienst doen in het huis van onzen God; |
37. Et primitias ciborum nostrorum, et libaminum nostrorum, et poma omnis ligni, vindemiae quoque et olei afferemus Sacerdotibus ad gazophylacium Dei nostri, et decimam partem terrae nostrae Levitis. Ipsi Levitae decimas accipient ex omnibus civitatibus operum nostrorum. | 37. en de eerstelingen van onze spijzen en van onze drankoffers en de vruchten van elken boom, ook van den wijnoogst en van de olie zullen wij brengen aan de priesters voor de voorraadkamer van onzen God en het tiende deelGa naar voetnoot11) van ons land aan de levieten. Zij, de levieten, zullen de tienden ontvangen uit alle steden, waar wij landbouw drijven. |
38. Erit autem Sacerdos filius Aaron cum Levitis in decimis Levitarum, et Levitae offerent decimam partem decimae suae in domo Dei nostri, ad gazophylacium in domum thesauri. | 38. Maar de priester, de zoon van Aäron, zal bij de levieten zijn voor de tienden der levietenGa naar voetnoot12), en de levieten zullen het tiende deel van hun tiend offeren in het huis van onzen God voor de voorraadkamer van het schathuis. |
39. Ad gazophylacium enim deportabunt filii Israel, et filii Levi | 39. Want naar de voorraadkamer zullen de kinderen van Israël en de |
[pagina 336]
primitias frumenti, vini, et olei: et ibi erunt vasa sanctificata, et Sacerdotes, et cantores, et janitores, et ministri, et non dimittemus domum Dei nostri. | kinderen van Levi de eerstelingen brengen van het koren, van den wijn en van de olie, en daar zullen zijn de geheiligde vaten en de priesters en de zangers en de deurwachters en de dienaren, en wij zullen het huis van onzen God niet verlatenGa naar voetnoot13). |
- voetnoot1)
- Zie IX 38, noot 46.
- voetnoot2)
- Vgl. I 1, waar hij onder den naam van Helchias voorkomt. In het Hebr. wordt zijn naam op beide plaatsen hetzelfde geschreven: Chakalja. Nehemias staat als landvoogd aan het hoofd der lijst; zie VIII 9.
- voetnoot3)
- d.i. De namen der priesterklassen, voor welke onderteekend werd, niet de namen der onderteekenaars zelven. Vgl. XII 1-7, waar eene lijst van de priesterklassen, ten tijde van Zorobabel en den hoogepriester Josue, en XII 12-21, waar eene dergelijke lijst, ten tijde van den hoogepriester Joacim, den zoon van Josue, opgemaakt, gevonden wordt. Naar I Par. XXIV 7-18 waren de priesters in vier en twintig klassen verdeeld, waarvan er hier slechts een en twintig genoemd worden. Volgens VII 63-65 (vgl. I Esdr. II 61-63) werden onder Zorobabel drie priesterlijke familiën voorloopig van het priesterschap uitgesloten, die, naar het schijnt, onder Nehemias nog niet in hun ambt hersteld waren. Daar echter onder Esdras Meremoth, zoon van Urias, uit het geslacht van Accus - dat zeker tot eene der 24 priesterklassen behoorde (vgl. I Par. XXIV 10) en onder de uitgesloten familiën genoemd wordt - een voorname priesterlijke waardigheid bekleedde (zie I Esdr. VIII 33), vermoedt men niet zonder reden, dat de klasse van Accos (Haccos) in den tijd tusschen Nehemias en Esdras in eere werd hersteld. Door dit niet ongegrond vermoeden wordt de meening gestaafd, dat Esdras na Nehemias uit Babylon is opgetogen. - Eene afdoende verklaring van het verschil der namen, die hier en Hoofdstuk XII voorkomen, is nog niet gegeven.
- voetnoot4)
- Eveneens worden hier levietenklassen bedoeld, voor welke de vertegenwoordigers het verbond onderteekenden. Vgl. XII 8-9.
- voetnoot5)
- In de lijst van I Esdr. II komen vele andere namen voor. Ook vindt men hier vier en veertig namen, terwijl I Esdr. II drie en dertig en II Esdr. VII 8-38 slechts een en dertig geslachten genoemd worden. Dit verschil kan verklaard worden door de veranderingen, welke intusschen in de familiën hadden plaats gehad.
- voetnoot6)
- Het overige volk sloot zich bij de hoofden aan om het verbond te vernieuwen. Onder hen waren ook allen, die zich afgescheiden hadden; zie I Esdras VI 21 noot 18.
- voetnoot7)
- In het Hebr. wordt van al de opgenoemden gezegd: ‘Zij sloten zich aan bij hunne broeders, bij hunne voornaamsten (de bezegelaars van den bond), en bezwoeren onder eed, dat zij in de Wet zouden wandelen’.
- voetnoot8)
- Op eenen feestdag, waarop slafelijke arbeid verboden is. Vgl. Num. XXVIII en XXIX.
- voetnoot9)
- Volgens de Wet, Ex. XXX 13 en volg., moest ieder Israëliet van zijn twintigste jaar af jaarlijks een halven sikkel offeren voor den dienst des Heeren. Waarschijnlijk om de groote armoede, waarin de Joden na de ballingschap verkeerden, werd nu die belasting tijdelijk tot op een derde van een sikkel verminderd. Dit geld was bestemd voor den dienst des tempels, niet voor de herstellingswerken, zooals blijkt uit het volgende vers. - De onderteekenaars verbinden zich geen huwelijken te sluiten met de heidenen (vgl. I Esdr. IX 2), geen handel te drijven op sabbat- of op feestdagen, alle zeven jaar het land te laten braak liggen (vgl. Ex. XXIII 11) en dan geen schulden in te vorderen (vgl. Deut. XV 2), jaarlijks het derde van een sikkel voor den eeredienst te betalen, regelmatig het noodige hout te leveren voor het vuur, dat voortdurend op het altaar moest branden, v. 34 (vgl. Lev. VI 12 en volg.), eindelijk de eerstelingen en de tienden aan de levieten en priesters op te brengen volgens de Wet, v. 36-38 (vgl. Ex. XIII, XXIII, XXXIV; Lev. XIX; Num. XVIII; Deut. XXVI).
- voetnoot10)
- Dat is voor het zondoffer.
- voetnoot11)
- Van de opbrengst.
- voetnoot12)
- Volgens den grondtekst: ‘als de levieten de tienden ontvangen’ - om namelijk toe te zien, dat de levieten het tiend hunner tienden aan de priesters afstaan. Anderen vertalen: de priester zal deel hebben met de levieten. Vgl. Num. XVIII 26 en volg.
- voetnoot13)
- Wij zullen zorgen, dat de dienst des Heeren niet verwaarloosd wordt en alles leveren wat noodig is.