De heilige boeken van het oude verbond. Deel 3. De boeken Paralipomenon. De boeken Esdras, Het boek Tobias. Het boek Judith. Het boek Esther. Het boek Job
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendCaput VIII.
|
1. Et venerat mensis septimus: filii autem Israel erant in civitatibus suis. Congregatusque est omnis populus quasi vir unus ad plateam, quae est ante portam aquarum: et dixerunt Esdrae scribae ut afferret Librum legis Moysi, quam praeceperat Dominus Israeli. | 1. EnGa naar voetnoot1) de zevende maandGa naar voetnoot2) was gekomen, en de zonen van Israël waren in hunne steden. En al het volk verzamelde zich als één man op de straat, die voor de Waterpoort is, en zij zeiden aan Esdras, den schriftgeleerdeGa naar voetnoot3), het boek der wet van Moses te halen, welke de Heer aan Israël had voorgeschreven. |
[pagina 323]
2. Attulit ergo Esdras sacerdos legem coram multitudine virorum et mulierum, cunctisque qui poterant intelligere, in die prima mensis septimi. | 2. Derhalve bracht Esdras, de priester, de Wet te voorschijn voor de menigte mannen en vrouwen en allen, die haar verstaan konden, op den eersten dag der zevende maand. |
3. Et legit in eo aperte in platea quae erat ante portam aquarum, de mane usque ad mediam diem, in conspectu virorum et mulierum, et sapientium: et aures omnis populi erant erectae ad Librum. | 3. En hij las daaruit hardop voor op de straat, die voor de Waterpoort was, van den morgen tot den middag, in tegenwoordigheid der mannen en der vrouwen en dergenen, die begrip haddenGa naar voetnoot4); en de ooren van het gansche volk waren naar het boek gericht. |
4. Stetit autem Esdras scriba super gradum ligneum, quem fecerat ad loquendum: et steterunt juxta eum Mathathias, et Semeia, et Ania, et Uria, et Helcia, et Maasia, ad dexteram ejus: et ad sinistram, Phadaia, Misael, et Melchia, et Hasum, et Hasbadana, Zacharia, et Mosollam. | 4. Esdras nu, de schriftgeleerde, stond op een houten gestoelte, dat hij gemaakt had om te spreken, en naast hem stonden Mathathias en Semeia en Ania en Uria en Helcia en Maäsia, aan zijne rechterhand; en aan zijne linkerhand Phadaia, Misaël en Melchia en Hasum en Hasbadana, Zacharia en Mosollam. |
5. Et aperuit Esdras Librum coram omni populo: super universum quippe populum eminebat: et cum aperuisset eum, stetit omnis populus. | 5. En Esdras opende het boek in tegenwoordigheid van al het volk; hij stak namelijk boven het gansche volk uit; en toen hij het opende, stond al het volk op. |
6. Et benedixit Esdras Domino Deo magno: et respondit omnis populus: Amen, Amen: elevans manus suas: et incurvati sunt, et adoraverunt Deum proni in terram. | 6. En Esdras loofde den Heer, den grooten God, en al het volk antwoordde: Amen, amen! terwijl het zijne handen omhoog hief; en zij bogen zich neder, en ter aarde geneigd aanbaden zij God. |
7. Porro Josue, et Bani, et Serebia, Jamin, Accub, Septhai, Odia, Maasia, Celita, Azarias, Jozabed, Hanan, Phalaia, Levitae, silentium faciebant in populo ad audiendam legem: populus autem stabat in gradu suo. | 7. Josue nu en Bani en Serebia, Jamin, Accub, Septhaï, Odia, Maäsia, Celita, Azarias, Jozabed, Hanan, Phalaia, de levieten, maakten stilte onder het volk om de Wet te hoorenGa naar voetnoot5), en het volk stond op zijne plaatsGa naar voetnoot6). |
[pagina 324]
8. Et legerunt in Libro legis Dei distincte, et aperte ad intelligendum: et intellexerunt cum legeretur. | 8. En zijGa naar voetnoot7) lazen in het boek der wet Gods duidelijk en verstaanbaar, en men verstond het bij het lezen. |
9. Dixit autem Nehemias (ipse est Athersatha) et Esdras sacerdos et scriba, et Levitae interpretantes universo populo: Dies sanctificatus est Domino Deo nostro, nolite lugere, et nolite flere. Flebat enim omnis populus cum audiret verba legis. | 9. Nehemias nu (dat is de AthersathaGa naar voetnoot8) zeide, alsook Esdras, de priester en schriftgeleerde, alsmede de levieten, die uitleg gaven, tot het gansche volk: Deze dag is geheiligd den Heer, onzen God; treurt niet en weent niet. Want al het volk weende, toen het de woorden der Wet hoordeGa naar voetnoot9). |
10. Et dixit eis: Ite, comedite pinguia, et bibite mulsum, et mittite partes his, qui non praeparaverunt sibi: quia sanctus dies Domini est, et nolite contristari: gaudium etenim Domini est fortitudo nostra. | 10. En hij zeide hun: Gaat, eet het vette en drinkt het zoete en zendt een aandeel aan henGa naar voetnoot10), die niets voor zich hebben gereed gemaakt; want heilig is de dag des Heeren, en weest niet droevig; de vreugde immers des Heeren is onze kracht. |
11. Levitae autem silentium faciebant in omni populo, dicentes: Tacete, quia dies sanctus est, et nolite dolere. | 11. En de levieten maakten stilte onder al het volk, zeggende: Weest stil, want de dag is heilig en treurt niet. |
12. Abiit itaque omnis populus ut comederet et biberet, et mitteret partes, et faceret laetitiam magnam: quia intellexerant verba, quae docuerat eos. | 12. Al het volk ging dan heen om te eten en te drinken en een aandeel te zenden en zich aan groote blijdschap over te geven, want zij hadden de woorden verstaan, welke hij hun had geleerd. |
13. Et in die secundo congregati sunt principes familiarum universi populi, Sacerdotes et Levitae ad Esdram scribam, ut interpretaretur eis verba Legis. | 13. En op den tweeden dag verzamelden zich de familiehoofden van geheel het volk, de priesters en de levieten, bij Esdras, den schriftgeleerde, opdat hij hun de woorden der Wet zou verklarenGa naar voetnoot11). |
[pagina 325]
14. Et invenerunt scriptum in Lege praecepisse Dominum in manu Moysi ut habitent filii Israel in tabernaculis, in die solemni, mense septimo: | 14. En zij vonden in de WetGa naar voetnoot12) geschreven, dat de Heer door de bediening van Moses bevolen had, dat de kinderen van Israël in loofhutten zouden wonen op den feestdag in de zevende maand, |
15. Et ut praedicent, ut divulgent vocem in universis urbibus suis, et in Jerusalem, dicentes: Egredimini in montem, et afferte frondes olivae, et frondes ligni pulcherrimi, frondes myrti, et ramos palmarum, et frondes ligni nemorosi ut fiant tabernacula, sicut scriptum est. | 15. en dat zij zouden verkondigen en eene oproeping doen in al hunne steden en te Jerusalem, zeggende: Gaat uit naar het gebergte en haalt olijfloof en loof van allerschoonst geboomteGa naar voetnoot13), myrtenloof en palmtakken en loof van bladerrijk geboomte, om loofhutten te maken, zooals geschreven staat. |
16. Et egressus est populus, et attulerunt. Feceruntque sibi tabernacula unusquisque in domate suo, et in atriis suis, et in atriis domus Dei, et in platea portae aquarum: et in platea portae Ephraim. | 16. En het volk ging uit en zij haalden het. En zij maakten zich loofhutten, ieder op zijn dak en in zijne voorhoven en in de voorhoven van het huis Gods en op de straat der Waterpoort en op de straat der Ephraïmpoort. |
17. Fecit ergo universa ecclesia eorum, qui redierant de captivitate, tabernacula, et habitaverunt in tabernaculis: non enim fecerant a diebus Josue filii Nun taliter filii Israel usque ad diem illum. Et fuit laetitia magna nimis. Lev. XXIII 39. | 17. Alzoo maakte de gansche gemeente dergenen, die uit de gevangenschap waren teruggekeerd, loofhutten en zij woonden in de loofhutten; en aldus hadden de kinderen van Israël niet gedaan sedert de dagen van Josue, den zoon van Nun, tot op dien dagGa naar voetnoot14). En er was eene overgroote blijdschap. |
18. Legit autem in Libro legis Dei per dies singulos, a die primo usque ad diem novissimum: et fecerunt solemnitatem septem diebus, et in die octavo collectam juxta ritum. | 18. En hijGa naar voetnoot15) las dagelijks in het boek der wet Gods van den eersten dag af tot den laatsten dag; en zij hielden feest zeven dagen en op den achtsten dag de vergadering volgens het plechtgebruik. |
- voetnoot1)
- Naar de meening van velen zijn de volgende hoofdstukken VIII-X, welke men de acten der groote en belangrijke volksvergadering, waarvan hier spraak is, zou kunnen noemen, door Esdras of een ander, niet door Nehemias zelf, geschreven, wijl deze hier steeds in den derden persoon voorkomt, terwijl hij elders in zijn boek in den eersten persoon van zich zelven spreekt. Nochtans al zou hij het zelf geschreven hebben, komt het toch geheel met den aard van dergelijk verslag overeen, dat hij niet zelf op den voorgrond trad, maar de handelingen der vergadering voorstelde als het werk van geheel het vergaderde volk.
- voetnoot2)
- De zevende maand van het kerkelijk jaar, die Tisjri genoemd werd, ongeveer overeenkomende met half September en half October. Op den eersten dag dier maand werd het Bazuinfeest gevierd. Zie Num. XXIX 1. Volgens sommigen had de vergadering, waarvan hier sprake is, nog in hetzelfde jaar plaats; volgens anderen een paar jaren later. De overeenkomst van de eerste helft van v. 1 met I Esdr. III 1 kan verklaard worden door de overeenkomst der gebeurtenissen in verband met het feit, dat Nehemias, zoo deze de schrijver is, het gedenkschrift uit den tijd van Zorobabel vóór zich had, dat door hem VII 7-73 tot hiertoe was overgenomen en dat I Esdr. in zijn geheel staat.
- voetnoot3)
- De bekende schrijver en hoofdpersoon van I Esdr. Hoewel hij ook hier eenigszins op den voorgrond wordt geplaatst, schijnt hij toch niet het gezag en de waardigheid te bezitten, die hij I Esdr. bekleedt, en blijkt hij zich, als voorlezer, te verheugen in eene jeugdige kracht, welke hij in zijn Boek niet toont. Volgens de onderstelling van hen, die de gebeurtenissen van II Esdr. vóór die van I Esdr. VII-X plaatsen, moet Esdras na het hier verhaalde weder naar Babylonië gegaan en van daar, als aanvoerder van andere ballingen, teruggekeerd zijn. Dat de Joden tusschen Juda en Babylonië verkeer onderhielden, blijkt uit het verhaal aangaande Hanani (I 2; VII 2).
- voetnoot4)
- Aldus dient in verband met den grondtekst vertaald te worden. Bedoeld is, dat hij daaruit las ook voor alle kinderen, die genoeg verstand hadden om hetgeen voorgelezen werd te begrijpen.
- voetnoot5)
- Hebr.: ‘deden het volk de Wet verstaan’. Waarschijnlijk herhaalden de genoemde levieten, tusschen het volk verspreid, het door Esdras gelezene en voegden er tot beter begrip verklaringen bij. Zie v. 8.
- voetnoot6)
- Ieder bleef op zijne plaats staan, hoewel de voorlezing en verklaring zes à zeven uren duurde.
- voetnoot7)
- Esdras en de levieten. Voor verstaanbaar heeft de grondtekst: ‘begrip (of kennis) gevend’, zooveel als: den zin verklarend. Sommigen meenen, dat de Joden reeds in de ballingschap de Arameesche taal aangenomen hadden, en er dus niet enkel verklaring, maar zelfs vertaling in het Arameesch noodig was.
- voetnoot8)
- Zie I Esdr. II 63. In de Septuagint ontbreekt deze tusschenzin; het is niet onwaarschijnlijk, dat een latere bewerker of afschrijver hier en X 1 dezen titel ten onrechte aan Nehemias heeft toegekend, daar hij zich zelf alleen den titel van pecha geeft (V 14, 18).
- voetnoot9)
- Daar zij de Wet niet onderhouden hadden en daarom gestraft waren en straf te vreezen hadden. Nehemias en de zijnen spraken echter het volk moed in en wekten het tot vreugde op, omdat het een feestdag was. Zie v. 10. Daarna volgde echter een boetedag; zie IX 1 en volg.
- voetnoot10)
- Eet het vette, d.i. goede, smakelijke spijzen, en drinkt zoeten wijn en zendt ook den armen, die anders geen feestmaal kunnen aanrechten, een aandeel. Dit laatste was waarschijnlijk gebruikelijk.
- voetnoot11)
- Om zich grondiger in de kennis der Wet te laten onderrichten.
- voetnoot12)
- Esdras vestigt hunne aandacht op Lev. XXIII 39-43 en Deut. XVI 13-15, waar de voorschriften gegeven worden aangaande het Loofhuttenfeest, omdat dit binnen eenige dagen moest gevierd worden, van den 15en tot den 22en der maand Tisjri.
- voetnoot13)
- Hebr.: ‘Olieboomloof’, d.i. loof van den oleaster of wilden olijfboom.
- voetnoot14)
- d.i. Niet zoo algemeen, noch met zooveel geestdrift had men sinds Josue het Loofhuttenfeest gevierd, hoewel men het toch ook niet geheel verzuimd had, gelijk blijkt uit III Reg. VIII 65; II Par. VII 9; I Esdr. III 4.
- voetnoot15)
- Volgens Deut. XXXI 10-13 moest de Wet tijdens het Loofhuttenfeest van het Sabbatjaar aan het volk worden voorgelezen. In het jaar 443 v. C. begon een Sabbatjaar. Uit geheel het verhaal blijkt, dat hier spraak is van de bestaande Wet; zie vooral v. 1, 7, 8 en 9; niet van eene nieuwe.