De heilige boeken van het oude verbond. Deel 3. De boeken Paralipomenon. De boeken Esdras, Het boek Tobias. Het boek Judith. Het boek Esther. Het boek Job
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekend
[pagina 317]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Caput VII.
|
1. Postquam autem aedificatus est murus, et posui valvas, et recensui janitores, et cantores, et Levitas: Eccli XLIX 15. | 1. Nadat nu de muur gebouwd was en ik de deuren geplaatst en een lijst opgemaaktGa naar voetnoot1) had van de deurwachters en de zangers en de levieten, |
2. Praecepi Hanani fratri meo, et Hananiae principi domus de Jerusalem (ipse enim quasi vir verax et timens Deum plus ceteris videbatur) | 2. gebood ik aan HananiGa naar voetnoot2), mijnen broeder, en aan Hanania, den overste van het huisGa naar voetnoot3) te Jerusalem (want hij scheen meer dan de anderen een waarheidlievend en godvreezend man), |
3. Et dixi eis: Non aperiantur portae Jerusalem usque ad calorem solis. Cumque adhuc assisterent, clausae portae sunt, et oppilatae: et posui custodes de habitatoribus Jerusalem, singulos per vices suas, et unumquemque contra domum suam. | 3. en ik zeide tot hen: Men opene de poorten van Jerusalem niet vóór de hitte der zonGa naar voetnoot4). En terwijl zij nog er bij stonden, werden de poorten gesloten en gegrendeld, en ik stelde wachten aan uit de bewoners van Jerusalem, elk op zijne beurt en ieder tegenover zijn huisGa naar voetnoot5). |
4. Civitas autem erat lata nimis et grandis, et populus parvus in medio ejus, et non erant domus aedificatae. | 4. De stad nu was buitenmate uitgestrekt en groot, en weinig volk was daarbinnen, en er waren geene huizen opgebouwdGa naar voetnoot6). |
[pagina 318]
5. Deus autem dedit in corde meo, et congregavi optimates, et magistratus, et vulgus, ut recenserem eos: et inveni librum census eorum, qui ascenderant primum, et inventum est scriptum in eo. | 5. God nu gaf mij in het hart enGa naar voetnoot7) ik vergaderde de edelen en de overheden en het volk om hen te tellen; en ik vond de tellinglijst van hen, die het eerst waren opgegaan, en daarin werd geschreven gevonden: |
6. Isti filii provinciae, qui ascenderunt de captivitate migrantium, quos transtulerat Nabuchodonosor rex Babylonis, et reversi sunt in Jerusalem, et in Judaeam, unusquisque in civitatem suam. I Esdr. II 1. | 6. Dit zijn de zonen van het gewest, die opgingen uit de gevangenschap der weggevoerden, welke Nabuchodonosor, de koning van Babylon, overgevoerd had en die naar Jerusalem en Judea wederkeerden, ieder naar zijne stad. |
7. Qui venerunt cum Zorobabel, Josue, Nehemias, Azarias, Raamias, Nahamani, Mardochaeus, Belsam, Mespharath, Begoai, Nahum, Baana. Numerus virorum populi Israel: | 7. Dezen kwamen met Zorobabel: Josue, Nehemias, Azarias, Raämias, Nahamani, Mardochaeus, Belsam, Mespharath, Begoaï, Nahum, Baäna. Het getal der mannen van het volk van Israël was: |
8. Filii Pharos, duo millia centum septuaginta duo: | 8. De zonen van Pharos: twee duizend honderd twee en zeventig; |
9. Filii Saphatia, trecenti septuaginta duo: | 9. de zonen van Saphatia: driehonderd twee en zeventig; |
10. Filii Area, sexcenti quinquaginta duo: | 10. De zonen van Area: zeshonderd twee en vijftig; |
11. Filii Phahathmoab filiorum Josue et Joab, duo millia octingenti decem et octo: | 11. De zonen van Phahathmoab, van de zonen van Josue en Joab: twee duizend achthonderd achttien; |
12. Filii AElam, mille ducenti quinquaginta quatuor: | 12. De zonen van AElam: twaalfhonderd vier en vijftig; |
13. Filiia Zethua, octingenti quadraginta quinque: | 13. De zonen van Zethua: achthonderd vijf en veertig; |
14. Filii Zachai, septingenti sexaginta: | 14. De zonen van Zachaï: zevenhonderd zestig; |
15. Filii Bannui, sexcenti quadraginta octo: | 15. De zonen van Bannuï: zeshonderd acht en veertig; |
16. Filii Bebai, sexcenti viginti octo. | 16. de zonen van Bebaï: zeshonderd acht en twintig; |
17. Filii Azgad, duo millia trecenti viginti duo: | 17. de zonen van Azgad: twee duizend driehonderd twee en twintig; |
18. Filii Adonicam, sexcenti sexaginta septem: | 18. de zonen van Adonicam: zeshonderd zeven en zestig; |
19. Filii Beguai, duo millia sexaginta septem: | 19. de zonen van Beguaï twee duizend zeven en zestig; |
20. Filii Adin, sexcenti quinquaginta quinque. | 20. de zonen van Adin: zeshonderd vijf en vijftig; |
[pagina 319]
21. Filii Ater, filii Hezeciae, nonaginta octo: | 21. de zonen van Ater, den zoon van Hezecia: acht en negentig; |
22. Filii Hasem, trecenti viginti octo: | 22. de zonen van Hasem: driehonderd acht en twintig; |
23. Filii Besai, trecenti viginti quatuor: | 23. de zonen van Besaï: driehonderd vier en twintig; |
24. Filii Hareph, centum duodecim: | 24. De zonen van Hareph: honderd twaalf; |
25. Filii Gabaon, nonaginta quinque: | 25. de zonen van Gabaon; vijf en negentig; |
26. Filii Bethlehem, et Netupha, centum octoginta octo. | 26. de zonen van Bethlehem en Netupha: honderd acht en tachtig; |
27. Viri Anathoth, centum viginti octo. | 27. de mannen van Anathoth: honderd acht en twintig; |
28. Viri Bethazmoth, quadraginta duo. | 28. de mannen van Bethazmoth: twee en veertig; |
29. Viri Cariathiarim, Cephira, et Beroth, septingenti quadraginta tres. | 29. de mannen van Cariathiarim, Cephira en Beroth: zevenhonderd drie en veertig; |
30. Viri Rama et Geba, sexcenti viginti unus. | 30. de mannen van Rama en Geba: zeshonderd een en twintig; |
31. Viri Machmas, centum viginti duo. | 31. de mannen van Machmas: honderd twee en twintig; |
32. Viri Bethel et Hai, centum viginti tres. | 32. de mannen van Bethel en Haï: honderd drie en twintig; |
33. Viri Nebo alterius, quinquaginta duo. | 33. de mannen van den anderenGa naar voetnoot8) Nebo: twee en vijftig; |
34. Viri AElam alterius, mille ducenti quinquaginta quatuor. | 34. de mannen van den anderen AElam: twaalfhonderd vier en vijftig; |
35. Filii Harem, trecenti viginti. | 35. de zonen van Harem: driehonderd twintig; |
36. Filii Jericho, trecenti quadraginta quinque. | 36. de zonen van Jericho: driehonderd vijf en veertig; |
37. Filii Lod Hadid et Ono, septingenti viginti unus. | 37. de zonen van Lod, Hadid en Ono: zevenhonderd een en twintig; |
38. Filii Senaa, tria millia nongenti triginta. | 38. de zonen van Senaä: drie duizend negenhonderd dertig. |
39. Sacerdotes: Filii Idaia in domo Josue, nongenti septuaginta tres. | 39. De priesters: de zonen van Idaia in het huis Josue: negenhonderd drie en zeventig; |
40. Filii Emmer, mille quinquaginta duo. | 40. de zonen van Emmer: duizend twee en vijftig; |
41. Filii Phashur, mille ducenti quadraginta septem. | 41. de zonen van Phashur: twaalfhonderd zeven en veertig; |
42. Filii Arem, mille decem et septem. Levitae: | 42. de zonen van Arem: duizend zeventien. De levieten: |
[pagina 320]
43. Filii Josue et Cedmihel filiorum | 43. de zonen van Josue en Cedmihel, van de zonen |
44. Oduiae, septuaginta quatuor. Cantores: | 44. van Oduia: vier en zeventig. De zangers: |
45. Filii Asaph, centum quadraginta octo. | 45. de zonen van Asaph: honderd acht en veertig. |
46. Janitores: filii Sellum, filii Ater, filii Telmon, filii Accub, filii Hatita, filii Sobai: centum triginta octo. | 46. De deurwachters: de zonen van Sellum, de zonen van Ater, de zonen van Telmon, de zonen van Accub, de zonen van Hatita, de zonen van Sobaï: honderd acht en dertig. |
47. Nathinaei: filii Soha, filii Hasupha, filii Tebbaoth, | 47. De Nathineërs: de zonen van Soba, de zonen van Hasupha, de zonen van Tebbaoth, |
48. Filii Ceros, filii Siaa, filii Phadon, filii Lebana, filii Hagaba, filii Selmai, | 48. de zonen van Ceros, de zonen van Siaä, de zonen van Phadon, de zonen van Lebana, de zonen van Hagaba, de zonen van Selmaï, |
49. Filii Hanan, filii Geddel, filii Gaher, | 49. de zonen van Hanan, de zonen van Geddel, de zonen van Gaher, |
50. Filii Raaia, filii Rasin, filii Necoda, | 50. de zonen van Raäia, de zonen van Rasin, de zonen van Necoda, |
51. Filii Gesem, filii Aza, filii Phasea, | 51. de zonen van Gesem, de zonen van Aza, de zonen van Phasea, |
52. Filii Besai, filii Munim, filii Nephussim, | 52. de zonen van Besaï, de zonen van Munim, de zonen van Nephussim, |
53. Filii Bacbuc, filii Hacupha, filii Harhur, | 53. de zonen van Bacbuc, de zonen van Hacupha, de zonen van Harhur. |
54. Filii Besloth, filii Mahida, filii Harsa, | 54. de zonen van Besloth, de zonen van Mahida, de zonen van Harsa, |
55. Filii Bercos, filii Sisara, filii Thema, | 55. de zonen van Bercos, de zonen van Sisara, de zonen van Thema, |
56. Filii Nasia, filii Hatipha, | 56. de zonen van Nasia, de zonen van Hatipha, |
57. Filii servorum Salomonis, filii Sothai, filii Sophereth, filii Pharida, | 57. de zonen der dienaren van Salomon: de zonen van Sothaï, de zonen van Sophereth, de zonen van Pharida, |
58. Filii Jahala, filii Darcon, filii Jeddel, | 58. de zonen van Jahala, de zonen van Darcon, de zonen van Jeddel, |
59. Filii Saphatia, filii Hatil, filii Phochereth, qui erat ortus ex Sabaim, filio Amon. | 59. de zonen van Saphatia, de zonen van Hatil, de zonen van Phochereth, die afstamde van Sabaïm, den zoon van Amon. |
60. Omnes Nathinaei, et filii servorum Salomonis, trecenti nonaginta duo. | 60. Alle Nathineërs en zonen der dienaren van Salomon: driehonderd twee en negentig. |
61. Hi sunt autem, qui ascenderunt de Thelmela, Thelharsa, Cherub, | 61. En dezen zijn het, die opkwamen uit Thelmela, Thelharsa, Che- |
[pagina 321]
Addon, et Emmer: et non potuerunt indicare domum patrum suorum, et semen suum, utrum ex Israel essent. | rub, Addon en Emmer, en niet konden aanwijzen het huis hunner vaderen en hun zaad, of zij uit Israël waren: |
62. Filii Dalaia, filii Tobia, filii Necoda, sexcenti quadraginta duo. | 62. de zonen van Dalaia, de zonen van Tobia, de zonen van Necoda: zeshonderd twee en veertig. |
63. Et de Sacerdotibus, filii Habia, filii Accos, filii Berzellai, qui accepit de filiabus Berzellai Galaaditis uxorem: et vocatus est nomine eorum. | 63. En van de priesters: de zonen van Habia, de zonen van Accos, de zonen van Berzellaï, die uit de dochters van Berzellaï, den Galaädiet, eene vrouw genomen had, en hij werd naar hunnen naam genoemd. |
64. Hi quaesierunt scripturam suam in censu, et non invenerunt: et ejecti sunt de sacerdotio. I Esdr. II 62. | 64. Dezen zochten hunne opschrijving op de tellinglijst en vonden haar niet; en zij werden van het priesterschap uitgesloten. |
65. Dixitque Athersatha eis ut non manducarent de Sanctis sanctorum, donec staret Sacerdos doctus et eruditus. | 65. En de Athersatha zeide hun, dat zij niet mochten eten van het allerheiligste, totdat er een geleerd en ervaren priester zou opstaan. |
66. Omnis multitudo quasi vir unus, quadraginta duo millia trecenti sexaginta, | 66. De geheele menigte als één man bedroeg: twee en veertig duizend driehonderd zestig, |
67. Absque servis et ancillis eorum, qui erant septem millia trecenti triginta septem, et inter eos cantores, et cantatrices, ducenti quadraginta quinque. | 67. behalve hunne dienstknechten en dienstmaagden; dezen waren zeven duizend driehonderd zeven en dertig, en onder hen tweehonderd vijf en veertig zangers en zangeressen. |
68. Equi eorum, septingenti triginta sex: muli eorum, ducenti quadraginta quinque: | 68. Hunne paarden waren zevenhonderd zes en dertig, hunne muildieren tweehonderd vijf en veertig, |
69. Cameli eorum, quadringenti triginta quinque: asini, sex millia septingenti viginti.
Hucusque refertur quid in commentario scriptum fuerit, exin Nehemiae historia texitur. |
69. hunne kameelen vierhonderd vijf en dertig, ezels zes duizend zevenhonderd twintig.
Tot hiertoe is medegedeeld wat in het gedenkschrift geschreven stond; nu wordt de geschiedenis van Nehemias voortgezetGa naar voetnoot9). |
70. Nonnuli autem de principibus familiarum dederunt in opus. Athersatha dedit in thesaurum auri drachmas mille, phialas quinquaginta, tunicas sacerdotales quingentas triginta. | 70. Sommigen nu der familiehoofden droegen bij voor het werkGa naar voetnoot10). De Athersatha gaf voor den schat duizend gouden drachmen, vijftig schalen, vijfhonderd dertig priestergewaden. |
[pagina 322]
71. Et de principibus familiarum dederunt in thesaurum operis auri drachmas viginti millia, et argenti mnas duo millia ducentas. | 71. En eenige familiehoofden gaven voor den schat van het werk twintig duizend gouden drachmen en twee duizend tweehonderd zilveren mna's. |
72. Et quod dedit reliquus populus, auri drachmas viginti millia, et argenti mnas duo millia, et tunicas sacerdotales sexaginta septem. | 72. En wat het overige volk gaf, was twintig duizend gouden drachmen en twee duizend zilveren mna's en zeven en zestig priestergewaden. |
73. Habitaverunt autem Sacerdotes, et Levitae, et janitores, et cantores, et reliquum vulgus, et Nathinaei, et omnis Israel in civitatibus suis. | 73. De priesters nu en de levieten en de deurwachters en de zangers en het overige volk en de Nathineërs en geheel Israël zetten zich neder in hunne steden. |
- voetnoot1)
- Hebr.: ‘werden de deurwachters en de zangers en de levieten aangesteld’, namelijk tot bewaking der poorten in dien onrustigen tijd.
- voetnoot2)
- Zie I 2.
- voetnoot3)
- Hebr.: ‘en ik gaf aan Hanani.... en Hanania, den overste van den burg (zie II 8), het bevel over Jerusalem’.
- voetnoot4)
- En het dus volop dag is, om alle verrassingen te voorkomen.
- voetnoot5)
- Hebr.: ‘En terwijl zij (de wachters) nog daarbij staan, moet men de deuren dicht maken, en sluit (ze) af, en men zette wachtposten uit van de bewoners van Jerusalem, ieder op zijn post en ieder tegenover zijn huis’. De zin van v. 3 schijnt te zijn: de poorten mogen des morgens niet geopend worden, voordat de deurwachters, zangers en levieten, aan wie de wacht gedurende den dag is toevertrouwd, tegenwoordig zijn, en zij moeten ook des avonds in hun bijzijn gesloten en gegrendeld worden. Gedurende den nacht moeten de bewoners van Jerusalem de wacht houden, ieder tegenover zijn huis.
- voetnoot6)
- Omdat de meesten liever op het land waren gaan wonen dan in de vervallen en slecht verdedigbare stad. Om daarin nu verbetering te brengen, besloot Nehemias eene volkstelling te houden en zoo te zien welke geslachten zich reeds in het land bevonden. Dit kon hem tot grondslag dienen voor de maatregelen, welke hij nemen wilde, om de stad te bevolken. Die telling wordt hem nu gemakkelijk gemaakt door het vinden van het geslachtsregister van degenen, die met Zorobabel te Jerusalem gekomen waren. Zie v. 5. De lijst komt grootendeels overeen met die van I Esdr. II. Het verschil tusschen beide is wellicht ontstaan èn door de veranderingen daarin gebracht om de toeneming of vermindering der geslachten, èn door fouten bij het overschrijven begaan. Zie de aanteekeningen op I Esdr. II.
- voetnoot7)
- God gaf mij in, de edelen.... te vergaderen om enz.
- voetnoot8)
- Den anderen schijnt hier bij vergissing overgenomen te zijn uit het volgende vers. Vgl. I Esdr. II 29.
- voetnoot9)
- Tot hiertoe van v. 6 af. Deze opmerking behoort niet tot den tekst en wordt slechts in sommige Latijnsche handschriften op den rand gevonden. Zij is trouwens onjuist, vgl. de volgende noot.
- voetnoot10)
- De hier vermelde giften hebben betrekking op den tempelbouw onder Zorobabel.