De heilige boeken van het oude verbond. Deel 3. De boeken Paralipomenon. De boeken Esdras, Het boek Tobias. Het boek Judith. Het boek Esther. Het boek Job
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekend
[pagina 311]
| |||||||||||||||
Caput V.
|
1. Et factus est clamor populi, et uxorum ejus magnus adversus fratres suos Judaeos. | 1. En er ontstond een groot geroep van het volk en hunne vrouwen tegen hunne broeders, de JodenGa naar voetnoot1). |
2. Et erant qui dicerent: Filii nostri, et filiae nostrae multae sunt nimis: accipiamus pro pretio eorum frumentum, et comedamus, et vivamus. | 2. En er waren er, die zeiden: Onze zonen en onze dochters zijn talrijk bovenmate; laat ons voor den prijs van hen koren nemen en eten en levenGa naar voetnoot2). |
3. Et erant qui dicerent: Agros nostros, et vineas, et domos nostras opponamus, et accipiamus frumentum in fame. | 3. Ook waren er, die zeiden: Laat ons onze akkers en wijnbergen en onze huizen verpanden en koren nemen voor den honger. |
4. Et alii dicebant: Mutuo sumamus pecunias in tributa regis, demusque agros nostros et vineas: | 4. En anderen zeiden: Laat ons geld leenen voor de belastingen des konings en geven wij onze akkers en wijnbergen overGa naar voetnoot3); |
5. Et nunc sicut carnes fratrum nostrorum, sic carnes nostrae sunt: et sicut filii eorum, ita et filii nostri: ecce nos subjugamus filios nostros, et filias nostras in servitutem, et de filiabus nostris sunt famulae, nec habemus unde possint redimi, et agros nostros et vineas nostras alii possident. | 5. en nu, evenals het vleesch onzer broeders, evenzoo is ons vleesch, en evenals hunne zonen, evenzoo zijn ook onze zonenGa naar voetnoot4); zie, wij brengen onze zonen en onze dochters onder het juk der slavernij, en van onze dochters zijn er dienstmaagdenGa naar voetnoot5) en wij hebben niets, waarvoor zij kunnen worden vrijgekocht, en anderen bezitten onze akkers en onze wijnbergen. |
6. Et iratus sum nimis cum audissem clamorem eorum secundum verba haec: | 6. En ik werd toornig bovenmate, toen ik hun geroep volgens deze woorden hoorde; |
[pagina 312]
7. Cogitavitque cor meum mecum: et increpavi optimates et magistratus, et dixi eis: Usurasne singuli a fratribus vestris exigitis? Et congregavi adversum eos concionem magnam, | 7. en ik hield raad met mijn hart; en ik berispte de edelen en de overheden en zeide tot hen: Vordert gij woeker een ieder van uwe broeders? En ik belegde tegen hen eene groote vergadering, |
8. Et dixi eis: Nos, ut scitis, redemimus fratres nostros Judaeos, qui venditi fuerant gentibus secundum possibilitatem nostram: et vos igitur vendetis fratres vestros, et redimemus eos? Et siluerunt, nec invenerunt quid responderent. | 8. en ik zeide tot hen: Wij, zooals gij weet, wij hebben onze broeders, de Joden, die den volken verkocht waren, naar ons vermogen vrijgekocht; en gij, gij zult uwe broeders verkoopen en wij zullen hen vrijkoopenGa naar voetnoot6)? En zij zwegen en vonden niet wat te antwoorden. |
9. Dixique ad eos: Non est bona res, quam facitis: quare non in timore Dei nostri ambulatis, ne exprobretur nobis a gentibus inimicis nostris? | 9. En ik zeide tot hen: Niet goed is het, hetgeen gij doet; waarom wandelt gij niet in de vreeze van onzen God, opdat het ons niet verweten worde door de heidenen, onze vijanden? |
10. Et ego, et fratres mei, et pueri mei commodavimus plurimis pecuniam et frumentum: non repetamus in commune istud, aes alienum concedamus, quod debetur nobis. | 10. Ook ik en mijne broeders en mijne dienaren hebben aan zeer velen geld en koren geleend; laat ons gezamenlijk dit niet terugvorderen, schelden wij het geleende geld, dat men ons schuldig is, kwijt. |
11. Reddite eis hodie agros suos, et vineas suas, et oliveta sua, et domus suas: quin potius et centesimam pecuniae, frumenti, vini et olei, quam exigere soletis ab eis, date pro illis. | 11. Geeft hun heden hunne akkers en hunne wijnbergen en hunne olijfgaarden en hunne huizen terugGa naar voetnoot7), ja zelfs, geeft ook hun ten beste het honderdste van het geld, van het koren, van den wijn en van de olie, dat gij van hen pleegt te vorderenGa naar voetnoot8). |
12. Et dixerunt: Reddemus, et ab eis nihil quaeremus: sicque faciemus ut loqueris. Et vocavi Sacerdotes, et adjuravi eos, ut facerent juxta quod dixeram. | 12. En zij zeiden: Wij zullen het teruggeven en niets van hen vorderen, en wij zullen doen zoo als gij zegt. En ik riep de priesters en bezwoer henGa naar voetnoot9), dat zij zouden doen zooals ik gezegd had. |
13. Insuper excussi sinum meum, et dixi: Sic excutiat Deus omnem virum, qui non compleverit verbum | 13. Bovendien schudde ik mijnen schoot uit en zeide: Zoo schudde God elken man, die dit woord niet |
[pagina 313]
stud, de domo sua, et de laboribus suis: sic excutiatur, et vacuus fiat. Et dixit universa multitudo: Amen. Et laudaverunt Deum. Fecit ergo populus sicut erat dictum. | vervult, uit zijn huis en uit zijne werkenGa naar voetnoot10), zoo worde hij uitgeschud en zij hij zonder vermogen. En de gansche menigte zeide: Amen! En zij loofden God. Het volk nu deed zooals gezegd was. |
14. A die autem illa, qua praeceperat rex mihi ut essem dux in terra Juda, ab anno vigesimo usque ad annum trigesimum secundum Artaxerxis regis per annos duodecim, ego et fratres mei annonas, quae ducibus debebantur, non comedimus. | 14. Nu, van den dag af, waarop de koning mij bevolen had landvoogd te zijn in het land van Juda, van het twintigste jaar tot aan het twee en dertigste jaar van Artaxerxes, den koning, gedurende twaalf jarenGa naar voetnoot11), hebben ik en mijne broeders niet van den leeftocht, dien men aan de landvoogden verschuldigd was, gegeten. |
15. Duces autem primi, qui fuerant ante me, gravaverunt populum, et acceperunt ab eis in pane, et vino, et pecunia quotidie siclos quadraginta: sed et ministri eorum depresserunt populum. Ego autem non feci ita propter timorem Dei: | 15. Maar de vroegere landvoogden, die mij voorafgegaan waren, hadden het volk bezwaard en van hen aan brood en wijn en geld veertig sikkelsGa naar voetnoot12) daags genomen, en ook hunne dienaren hadden het volk verdrukt. Ik echter deed zoo niet uit vreeze Gods. |
16. Quin potius in opere muri aedificavi, et agrum non emi, et omnes pueri mei congregati ad opus erant. | 16. Wat meer is, ik heb medegewerkt aan den bouw van den muur, en eenen akker heb ik niet gekocht, en al mijne dienaren waren te zamen aan den arbeid. |
17. Judaei quoque et magistratus centum quinquaginta viri, et qui veniebant ad nos de gentibus, quae in circuitu nostro sunt, in mensa mea erant. | 17. Ook de Joden en de overheden, honderd vijftig man, en zij die van de volken, welke in onze omgeving zijn, tot ons kwamen, waren aan mijne tafelGa naar voetnoot13). |
18. Parabatur autem mihi per dies singulos bos unus, arietes sex electi, exceptis volatilibus, et inter dies decem vina diversa, et alia multa tribuebam: insuper et annonas ducatus mei non quaesivi: valde enim attenuatus erat populus. | 18. En elken dag bereidde men voor mij éénen os, zes uitgelezen rammen, behalve het gevogelte, en elke tien dagen deelde ik verschillende wijnen en vele andere zaken uit; bovendien ook heb ik den leeftocht van mijne landvoogdijschap niet gevraagdGa naar voetnoot14), want het volk was zeer uitgeput. |
19. Memento mei Deus meus in bonum secundum omnia, quae feci populo huic. | 19. Gedenk mij, mijn God, ten goede naar alles wat ik voor dit volk gedaan heb. |
- voetnoot1)
- Van de armen tegen de rijken en de overheden, die hen door woeker uitzogen. De Wet liet toe op onderpand te leenen, maar verbood van het geleende rente te vorderen van de volksgenooten. Zie Ex. XXII 25-27.
- voetnoot2)
- Verkoopen wij hen en koopen wij voor het ontvangen geld koren om te eten en zoo in het leven te blijven. In de uiterste armoede mocht bij de Joden iemand zich zelven of zijne kinderen aan geloofsgenooten verkoopen. Zulke verkochten mochten echter door hunne meesters niet als slaven behandeld worden (Lev. XXV 39-46) en moesten het zevende jaar zonder losprijs worden vrijgelaten (Ex. XXI 2; Deut. XV 12). Omdat ook deze wetten niet onderhouden werden, ontstond er gemor. Zie v. 5.
- voetnoot3)
- Hebr.: ‘Wij hebben geld voor de belasting des konings op onze akkers en onze wijnbergen opgenomen’. Zij klagen dus niet over hetgeen nog geschieden moet, maar over hetgeen reeds geschied is.
- voetnoot4)
- Wij en onze kinderen zijn menschen en nakomelingen van Abraham, zoowel als de rijken en hunne kinderen, en toch moeten wij om den woeker, dien zij drijven, onze kinderen verkoopen en onze goederen verpanden.
- voetnoot5)
- Slavinnen, tegen de Wet, zie noot 2.
- voetnoot6)
- Wij hebben alles gedaan om onze broeders uit de slavernij te verlossen, zoudt gij dan door uwen woeker uwe broeders noodzaken hunne kinderen te verkoopen, zoodat wij ook dezen moesten vrijkoopen? Nehemias stelt hier door eene vergelijking van zijn gedrag met het hunne de boosheid hunner handelingen in het volle licht.
- voetnoot7)
- Welke gij in pand genomen hebt.
- voetnoot8)
- Ziet af van het invorderen van het procent van het geleende.
- voetnoot9)
- Ik riep er de priesters bij en liet in hunne tegenwoordigheid de woekeraars onder eed beloven, dat zij, enz.
- voetnoot10)
- Uit zijne door arbeid verkregen bezittingen.
- voetnoot11)
- Gedurende welke Nehemias de eerste maal te Jerusalem verbleef. Zie XIII 6-7.
- voetnoot12)
- Een zilveren sikkel had volgens sommigen de waarde van f 1,50, volgens anderen van f 1,25. Vgl. Ezech. XLV 12.
- voetnoot13)
- Al die mannen waren dagelijks mijne gasten.
- voetnoot14)
- Maar ik bestreed al die uitgaven uit eigen inkomsten.