De heilige boeken van het oude verbond. Deel 3. De boeken Paralipomenon. De boeken Esdras, Het boek Tobias. Het boek Judith. Het boek Esther. Het boek Job
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendCaput IV.
|
1. Factum est autem, cum audisset Sanaballat quod aedificaremus murum, iratus est valde: et motus nimis subsannavit Judaeos. | 1. Het geschiedde nu, dat Sanaballat, toen hij hoorde, dat wij den muur bouwden, zeer toornig werd; en bovenmate ontsteld, bespotte hij de Joden. |
2. Et dixit coram fratribus suis, et frequentia Samaritanorum: Quid Judaei faciunt imbecilles? Num dimittent eos gentes? Num sacrifi- | 2. En hij zeide in tegenwoordigheid zijner broeders en van eene groote menigte Samaritanen: Wat doen de machtelooze Joden? Zullen de |
[pagina 308]
cabunt, et complebunt in una die? Numquid aedificare poterunt lapides de acervis pulveris, qui combusti sunt? | volken hen laten begaan? Zullen zij offeren en in éénen dag gereed komenGa naar voetnoot1)? Zullen zij steenen uit de stofhoopen kunnen bouwen, die verbrand zijnGa naar voetnoot2)? |
3. Sed et Tobias Ammanites proximus ejus, ait: AEdificent: si ascenderit vulpes, transiliet murum eorum lapideum. | 3. En ook Tobias, de AmmanietGa naar voetnoot3), die bij hem stond, zeide: Laat hen bouwen: als er een vos komt, zal hij over hun steenen muur heen springenGa naar voetnoot4). |
4. Audi Deus noster, quia facti sumus despectui: converte opprobrium super caput eorum, et da eos in despectionem in terra captivitatis. | 4. Hoor, onze God, hoe wij ten spot zijn geworden; breng den smaad op hun hoofd terug en geef hen ter verachting over in een land der gevangenschap. |
5. Ne operias iniquitatem eorum, et peccatum eorum coram facie tua non deleatur, quia irriserunt aedificantes. | 5. Bedek hunne ongerechtigheid niet en hunne zonde worde voor uw aanschijn niet uitgewischt, daar zij de bouwlieden bespot hebben. |
6. Itaque aedificavimus murum, et conjunximus totum usque ad partem dimidiam: et provocatum est cor populi ad operandum. | 6. Alzoo bouwden wij den muur en voegden hem geheel aaneen tot op de helftGa naar voetnoot5), en het hart des volks werd opgewekt om te arbeiden. |
7. Factum est autem, cum audisset Sanaballat, et Tobias, et Arabes, et Ammanitae, et Azotii, quod obducta esset cicatrix muri Jerusalem, et quod coepissent interrupta concludi, irati sunt nimis. | 7. Het geschiedde nu: toen Sanaballat en Tobias en de Arabieren en de Ammanieten en de Azoters hoorden, dat de wonde van den muur van Jerusalem gesloten wasGa naar voetnoot6) en men de openingen begon toe te maken, werden zij toornig bovenmate. |
8. Et congregati sunt omnes pariter ut venirent, et pugnarent contra Jerusalem, et molirentur insidias. | 8. En zij vereenigden zich allen te zamen om te komen en te strijden tegen Jerusalem en hinderlagen te beramen. |
9. Et oravimus Deum nostrum, et posuimus custodes super murum die ac nocte contra eos. | 9. Maar wij baden tot onzen God en plaatsten wachters op den muur, dag en nacht, tegen hen. |
10. Dixit autem Judas: Debilitata est fortitudo portantis, et humus | 10. Juda nu zeide: Verzwakt is de kracht des dragers en er is te |
[pagina 309]
nimia est, et nos non poterimus aedificare murum. | veel grond; en wij zullen den muur niet kunnen opbouwenGa naar voetnoot7). |
11. Et dixerunt hostes nostri: Nesciant, et ignorent donec veniamus in medium eorum, et interficiamus eos, et cessare faciamus opus. | 11. En onze vijanden zeiden: Zij mogen het niet merken en niet weten, totdat wij in hun midden komen en hen dooden en het werk doen staken. |
12. Factum est autem venientibus Judaeis, qui habitabant juxta eos, et dicentibus nobis per decem vices, ex omnibus locis quibus venerant ad nos, | 12. Het geschiedde nu, toen de Joden, die bij hen woonden, kwamen en ons wel tienmaalGa naar voetnoot8) bericht gaven uit alle plaatsen, van waar zij tot ons gekomen warenGa naar voetnoot9), |
13. Statui in loco post murum per circuitum populum in ordinem cum gladiis suis, et lanceis, et arcubus. | 13. dat ik op eene plaats achter den muur in een kring het volk in orde opstelde met hunne zwaarden en lansen en bogen. |
14. Et perspexi atque surrexi: et aio ad optimates et magistratus, et ad reliquam partem vulgi: Nolite timere a facie eorum. Domini magni et terribilis mementote, et pugnate pro fratribus vestris, filiis vestris, et filiabus vestris, et uxoribus vestris, et domibus vestris. | 14. En ik zag toe en maakte mij op; en ik sprak tot de edelen en de overheden en tot het overige deel des volks: Vreest niet voor hun aanschijn. Gedenkt den grooten en geduchten Heer, en strijdt voor uwe broeders, uwe zonen en uwe dochters en uwe vrouwen en uwe huizen. |
15. Factum est autem, cum audissent inimici nostri nuntiatum esse nobis, dissipavit Deus consilium eorum. Et reversi sumus omnes ad muros, unusquisque ad opus suum. | 15. En het geschiedde: toen onze vijanden hoorden, dat het ons bericht wasGa naar voetnoot10), verijdelde God hun plan. En wij keerden allen naar de muren terug, ieder naar zijn werk |
16. Et factum est a die illa, media pars juvenum eorum faciebat opus, et media parata erat ad bellum, et lanceae, et scuta, et arcus, et loricae, et principes post eos in omni domo Juda. | 16. En het geschiedde van dien dag af, dat de eene helft hunnerGa naar voetnoot11) jonge mannen den arbeid verrichtte en de andere zich gereed hield ten strijde met de lansen en de schilden en de bogen en de pantsers, en de vorsten waren achter hen in geheel het huis van JudaGa naar voetnoot12). |
[pagina 310]
17. AEdificantium in muro, et portantium onera, et imponentium: una manu sua faciebat opus, et altera tenebat gladium: | 17. Wat aangaat degenen, die aan den muur bouwden en lasten droegen en oplaadden, met hunne eene hand verrichtten zij den arbeid en met de andere hielden zij het zwaard; |
18. AEdificantium enim unusquisque gladio erat accinctus renes. Et aedificabant, et clangebant buccina juxta me. | 18. want van de bouwlieden had ieder het zwaard aan de lenden gegord, en zij bouwden en bliezen de bazuin naast mijGa naar voetnoot13). |
19. Et dixi ad optimates, et ad magistratus, et ad reliquam partem vulgi: Opus grande est et latum, et nos separati sumus in muro procul alter ab altero: | 19. En ik zeide tot de edelen en tot de overheden en tot het overige deel des volks: Het werk is groot en uitgestrekt en wij zijn op den muur ver van elkander gescheiden; |
20. In loco quocumque audieritis clangorem tubae, illuc concurrite ad nos: Deus noster pugnabit pro nobis. | 20. waar ter plaatse ook gij het geschal der bazuin hoort, loopt derwaarts samen naar ons toe; onze God zal strijden voor ons. |
21. Et nos ipsi faciamus opus: et media pars nostrum teneat lanceas ab ascensu aurorae donec egrediantur astra. | 21. En wij, verrichten wij zelf den arbeid, en de helft onzer houde de lansen van het rijzen des dageraads af totdat de sterren opgaan. |
22. In tempore quoque illo dixi populo: Unusquisque cum puero suo maneat in medio Jerusalem, et sint nobis vices per noctem, et diem, ad operandum. | 22. Ook zeide ik te dien tijde tot het volk: Iedereen blijve met zijn dienaar binnen Jerusalem en laat ons beurten hebben bij nacht, en den dag om te werkenGa naar voetnoot14). |
23. Ego autem et fratres mei, et pueri mei, et custodes, qui erant post me, non deponebamus vestimenta nostra: unusquisque tantum nudabatur ad baptismum. | 23. Ik nu en mijne broeders en mijne dienaren en de wachters, die achter mij waren, wij legden onze kleederen niet af; een ieder ontkleedde zich slechts om te baden. |
- voetnoot1)
- Hopen zij door offers den bijstand van hunnen God te verwerven om het onmogelijke te volvoeren, en meenen zij, dat het slechts het werk is van één dag, van korten tijd? Volgens de Septuagint luidt het eerste gedeelte van het vers: ‘en hij zeide in tegenwoordigheid zijner broeders: Is dit (nu) de macht van Samaria, dat deze Joden hunne stad opbouwen?’
- voetnoot2)
- Hebr.: ‘Zullen zij uit de stofhoopen de steenen doen herleven, die verbrand zijn?’ M.a.w. zullen zij met steenen, die tot stof verbrand zijn, weer geschikt kunnen bouwen?
- voetnoot3)
- Ammoniet.
- voetnoot4)
- Hebr.: ‘Als er een vos opspringt, zal hij hun steenen muur verbreken’.
- voetnoot5)
- Der bepaalde hoogte.
- voetnoot6)
- De scheuren der muren worden vergeleken met wonden, die verbonden worden. Zie Jer. VIII 22.
- voetnoot7)
- Juda, d.i. de gemeente bij monde van hare hoofden, klaagde over het overmatige werk. Het gaat onze krachten te boven, zeggen zij, en wij zullen niet kunnen voortgaan; er is te veel zand en puin weg te ruimen. Een dubbel gevaar bedreigde dus de onderneming: moedeloosheid bij de Joden en een verraderlijke aanval van den kant der vijanden.
- voetnoot8)
- Ieder oogenblik.
- voetnoot9)
- Om ons de plannen des vijands mede te deelen, en de punten, waar hij ons wilde aanvallen, op te geven. Volgens den Hebreeuwschen tekst schijnt het, dat de Joden ieder oogenblik kwamen om de arbeiders terug te roepen, ter verdediging van eigen huis en huisgezin.
- voetnoot10)
- Hun plan namelijk om ons te overvallen.
- voetnoot11)
- Hebr.: ‘mijner’.
- voetnoot12)
- Hebr.: ‘De vorsten (stonden) achter het geheele huis van Juda’, om namelijk bij een aanval der vijanden de verdediging te leiden. Misschien hooren in het Hebr. ook de volgende woorden: ‘de bouwenden aan den muur’, als bijstelling bij ‘het geheele huis van Juda’.
- voetnoot13)
- Hebr.: ‘En de bazuinblazer stond naast mij’, om het sein te geven, als de vijand naderde, zooals uit de volgende verzen blijkt.
- voetnoot14)
- Velen namelijk, die buiten Jerusalem woonden, gingen 's avonds naar huis en keerden 's morgens terug. Nehemias nu verbood dit, opdat een deel der werklieden bij beurten ook 's nachts de wacht zou kunnen houden.