De heilige boeken van het oude verbond. Deel 3. De boeken Paralipomenon. De boeken Esdras, Het boek Tobias. Het boek Judith. Het boek Esther. Het boek Job
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekend
[pagina 297]
| |||||||||||||||||
Liber Nehemiae, qui et esdrae secundus dicitur.Caput I.
|
VERBA Nehemiae filii Helchiae. Et factum est in mense Casleu, anno vigesimo, et ego eram in Susis castro. | WOORDENGa naar voetnoot1) van Nehemias, den zoon van Helchias. En het geschiedde in de maand CasleuGa naar voetnoot2) in het twintigste jaarGa naar voetnoot3), en ik was in den burg SusaGa naar voetnoot4). |
2. Et venit Hanani unus de fratribus meis, ipse et viri ex Juda: et interrogavi eos de Judaeis, qui remanserant et supererant de captivitate, et Jerusalem. | 2. En Hanani, een mijner broedersGa naar voetnoot5), kwam, hij en mannen uit Juda, en ik ondervroeg hen aangaande de Joden, die waren achtergebleven en nog overig waren van de gevangenschap, en aangaande Jerusalem. |
3. Et dixerunt mihi: Qui remanserunt, et relicti sunt de captivitate ibi in provincia, in afflictione magna sunt, et in opprobrio: et murus Jerusalem dissipatus est, et portae ejus combustae sunt igni. | 3. En zij zeiden tot mij: Die achterbleven en overig zijn van de gevangenschap daar in het gewest, zijn in grooten druk en in versmaadheid; en de muur van Jerusalem is omvergeworpen en zijne poorten zijn door het vuur verbrandGa naar voetnoot6). |
[pagina 298]
4. Cumque audissem verba hujuscemodi, sedi, et flevi, et luxi diebus multis: jejunabam, et orabam ante faciem Dei coeli. | 4. Toen ik nu deze woorden hoorde, zette ik mij neder en weende en bedreef rouw vele dagen; ik vastte en bad voor het aanschijn van den God des hemels. |
5. Et dixi: Quaeso Domine Deus coeli fortis, magne atque terribilis, qui custodis pactum et misericordiam cum his qui te diligunt, et custodiunt mandata tua: Dan. IX 4. | 5. En ik sprak: Ik bid U, Heer, sterke, groote en geduchte God des hemels, die trouw blijft aan het verbond en aan de barmhartigheid jegens hen, die U beminnen en uwe geboden onderhouden; |
6. Fiant aures tuae auscultantes, et oculi tui aperti ut audias orationem servi tui, quam ego oro coram te hodie nocte et die pro filiis Israel servis tuis: et confiteor pro peccatis filiorum Israel, quibus peccaverunt tibi: ego, et domus patris mei peccavimus, | 6. mogen uwe ooren toeluisteren en uwe oogen geopend zijn om het gebed van uwen dienaar te hooren, dat ik heden voor uw aanschijn bid nacht en dag voor de zonen van Israël, uwe dienaren, en ik doe belijdenis van de zonden der kinderen van Israël, waarmede zij tegen U gezondigd hebben; ik en mijns vaders huis hebben gezondigd, |
7. Vanitate seducti sumus, et non custodivimus mandatum tuum, et ceremonias, et judicia quae praecepisti Moysi famulo tuo. | 7. door ijdelheid werden wij verleidGa naar voetnoot7) en wij hebben niet gehouden uw gebod en de inzettingen en de rechten, welke Gij hebt voorgeschreven aan Moses, uwen dienstknecht. |
8. Memento verbi, quod mandasti Moysi servo tuo, dicens: Cum transgressi fueritis, ego dispergam vos in populos: | 8. Gedenk het woord, dat Gij aan Moses, uwen dienstknecht, geboden hebt, zeggendeGa naar voetnoot8): Als gij overtredingen begaat, zal Ik u verstrooien onder de volken; |
9. Et si revertamini ad me, et custodiatis praecepta mea, et faciatis ea, etiamsi abducti fueritis ad extrema coeli, inde congregabo vos, et reducam in locum, quem elegi ut habitaret nomen meum ibi. | 9. maar als gij wederkeert tot Mij en mijne geboden onderhoudt en ze volbrengt, al waart gij ook weggevoerd tot aan de uiteinden des hemels, van daar zal Ik u verzamelen en u terugvoeren naar de plaats, welke Ik heb uitgekozen, opdat daar mijn naam zou wonen. |
10. Et ipsi servi tui, et populus tuus: quos redemisti in fortitudine tua magna, et in manu tua valida. | 10. Zij zijn toch uwe dienaren en uw volk, die Gij verlost hebt in uwe groote kracht en door uwe machtige handGa naar voetnoot9). |
11. Obsecro Domine, sit auris tua attendens ad orationem servi tui, et ad orationem servorum tuorum, | 11. Ik smeek, Heer, laat uw oor oplettend zijn op het gebed van uwen dienaar en op het gebed van uwe dienaren, die uwen naam willen |
[pagina 299]
qui volunt timere nomen tuum: et dirige servum tuum hodie, et da ei misericordiam ante virum hunc: ego enim eram pincerna regis. | vreezen, en bestier hedenGa naar voetnoot10) uwen dienaar en geef hem barmhartigheid voor het aanschijn van dezen manGa naar voetnoot11). Ik was namelijk schenker des koningsGa naar voetnoot12). |
- voetnoot1)
- Geschiedenis, door hem zelven geschreven.
- voetnoot2)
- Casleu, in het Hebr. ‘Kisleev’, was de negende maand van het jaar, en kwam ongeveer overeen met de laatste helft van November en de eerste van December.
- voetnoot3)
- Waarschijnlijk van de regeering van Artaxerxes Langhand. Zie II 1.
- voetnoot4)
- Winterverblijf der Perzische koningen, wier zomerverblijf Ecbatana was. Vgl. Dan. VIII 2 en I Esdr. VI 2.
- voetnoot5)
- Zeker een bloedverwant, zoo niet een eigen broeder. Vgl. VII 2.
- voetnoot6)
- De uitleggers zijn het niet eens, of dit bericht op pas gebeurde of op vroegere feiten slaat. De samenhang van het verhaal en de indruk, dien het op Nehemias maakt, schijnen echter het vermoeden te wettigen, dat hier sprake is van hetgeen onlangs is geschied. Dat de Joden reeds vóór de komst van Nehemias begonnen waren met den opbouw der stad en de herstelling der muren, blijkt uit I Esdr. IV 12, 13, 16. De voortzetting daarvan werd op bevel van Artaxerxes door hunne vijanden belet; zie I Esdr. IV 21-23. Dat dezen daarbij ook de reeds gedeeltelijk herstelde muren verwoestten, kan men opmaken uit onzen tekst van Nehemias.
- voetnoot7)
- Hebr.: ‘Boos hebben wij tegen U gehandeld’.
- voetnoot8)
- Het volgende is niet een woordelijke aanhaling, maar de zin van Deut. XXX 1-5. Vgl. ook III Reg. VIII 46 en vv.
- voetnoot9)
- Vgl. Deut VII 8; IX 26; III Reg. VIII 53.
- voetnoot10)
- Heden, d.i. in deze omstandigheden.
- voetnoot11)
- Laat mij barmhartigheid vinden bij koning Artaxerxes. Deze kon verlof voor de reis en ondersteuning voor de herstelling van Jerusalem geven.
- voetnoot12)
- Hij had dus gelegenheid den koning te spreken.