De heilige boeken van het oude verbond. Deel 3. De boeken Paralipomenon. De boeken Esdras, Het boek Tobias. Het boek Judith. Het boek Esther. Het boek Job
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekend
[pagina 290]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Caput X.
|
1. Sic ergo orante Esdra, et implorante eo, et flente, et jacente ante templum Dei, collectus est ad eum de Israel coetus grandis nimis virorum et mulierum et puerorum, et flevit populus fletu multo. | 1. Terwijl dan Esdras zoo bad en terwijl hij smeekte en weende en voor den tempel Gods lag, verzamelde zich bij hem uit Israël eene overgroote menigte mannen en vrouwen en kinderen, en het volk weende met groot geween. |
2. Et respondit Sechenias filius Jehiel de filiis AElam, et dixit Esdrae: Nos praevaricati sumus in Deum nostrum, et duximus uxores alienigenas de populis terrae: et nunc, si est poenitentia in Israel super hoc, | 2. En Sechenias, de zoon van Jehiël, van de zonen van AElam, antwoordde en zeide tot Esdras: Wij hebben trouweloos gehandeld tegen onzen God en vreemde vrouwen gehuwdGa naar voetnoot1) uit de volken des lands; maar nu, als daarover berouw is in IsraëlGa naar voetnoot2), |
3. Percutiamus foedus cum Domino Deo nostro, ut projiciamus universas uxores, et eos qui de his nati sunt juxta voluntatem Domini, et eorum qui timent praeceptum Domini Dei nostri: secundum legem fiat. | 3. laat ons een verbond sluiten met den Heer, onzen God, om alle vrouwenGa naar voetnoot3) en hen, die uit haar geboren zijn, uit te werpen, volgens den wil des Heeren en dergenen, die het gebod van den Heer, onzen God, vreezen; volgens de wet geschiede het. |
4. Surge, tuum est decernere, nosque erimus tecum: confortare, et fac. | 4. Sta op, aan u is het te beslissen en wij zullen met u zijn; wees manhaftig en handel! |
5. Surrexit ergo Esdras, et adjuravit principes Sacerdotum et Levitarum, et omnem Israel ut facerent secundum verbum hoc, et juraverunt. | 5. Toen stond Esdras op en bezwoer de vorsten der priesters en levieten en gansch Israël, dat zij zouden doen naar dit woord; en zij zwoeren. |
6. Et surrexit Esdras ante domum | 6. En Esdras stond op voor het |
[pagina 291]
Dei, et abiit ad cubiculum Johanan filii Eliasib, et ingressus est illuc, panem non comedit, et aquam non bibit: lugebat enim transgressionem eorum, qui venerant de captivitate. | huis Gods en ging weg naar de kamer van Johanan, den zoon van EliasibGa naar voetnoot4), en trad daarbinnen; brood at hij niet en water dronk hij niet, want hij bedreef rouw over de overtreding van hen, die uit de gevangenschap gekomen waren. |
7. Et missa est vox in Juda et in Jerusalem omnibus filiis transmigrationis, ut congregarentur in Jerusalem: | 7. En er werd eene oproeping gezonden in Juda en te Jerusalem aan alle zonen der wegvoering, om zich te Jerusalem te verzamelen: |
8. Et omnis qui non venerit in tribus diebus juxta consilium principum et seniorum, auferetur universa substantia ejus, et ipse abjicietur de coetu transmigrationis. | 8. en al wie binnen drie dagen niet zal komen volgens het besluit der vorsten en der oudsten, diens gansche have zal afgenomen en hij zelf zal uitgeworpen worden uit de gemeente der wegvoering. |
9. Convenerunt igitur omnes viri Juda, et Benjamin in Jerusalem tribus diebus, ipse est mensis nonus, vigesimo die mensis: et sedit omnis populus in platea domus Dei, trementes pro peccato, et pluviis. | 9. Derhalve kwamen alle mannen van Juda en Benjamin in drie dagen te Jerusalem bijeen, dit is in de negende maand, op den twintigsten dag der maand; en al het volk zat op de plaats van het huis Gods, bevende om de zonden en vanwege de regenvlagenGa naar voetnoot5). |
10. Et surrexit Esdras sacerdos, et dixit ad eos: Vos transgressi estis, et duxistis uxores alienigenas ut adderetis super delictum Israel. | 10. En Esdras, de priester, stond op en zeide tot hen: Gijlieden hebt overtreding begaan en vreemde vrouwen gehuwd om de schuld van Israël te vergrooten. |
11. Et nunc date confessionem Domino Deo patrum vestrorum, et facite placitum ejus, et separamini a populis terrae, et ab uxoribus alienigenis. | 11. Maar nu legt bekentenis af aan den Heer, den God uwer vaderen, en doet wat Hem welgevallig is en zondert u af van de volkeren des lands en van de vreemde vrouwen. |
12. Et respondit universa multi- | 12. En de gansche menigte ant- |
[pagina 292]
tudo, dixitque voce magna: Juxta verbum tuum ad nos, sic fiat. | woordde en sprak met luider stemme: Naar uw woord tot ons, zoo geschiede het. |
13. Verumtamen quia populus multus est, et tempus pluviae, et non sustinemus stare foris, et opus non est diei unius vel duorum (vehementer quippe peccavimus in sermone isto) | 13. Evenwel daar het volk talrijk is en het de regentijd is en wij niet buiten kunnen blijven staan en het geen werk is van een of twee dagen (want zwaar hebben wij gezondigd in deze zaakGa naar voetnoot6), |
14. Constituantur principes in universa multitudine: et omnes in civitatibus nostris qui duxerunt uxores alienigenas veniant in temporibus statutis, et cum his seniores per civitatem et civitatem, et judices ejus, donec avertatur ira Dei nostri a nobis super peccato hoc. | 14. stelle men hoofden aan in de gansche menigte, en dat allen in onze steden, die vreemde vrouwen gehuwd hebben, op bepaalde tijden komen en met hen de oudsten van elke stad en hare rechters, totdat de toorn van onzen God over deze zonde zich van ons afwende. |
15. Igitur Jonathan filius Azahel, et Jaasia filius Thecue, steterunt super hoc, et Mesollam et Sebethai Levites adjuverunt eos: | 15. Jonathan dan, de zoon van Azahel en Jaäsia, de zoon van Thecue, stonden hieroverGa naar voetnoot7), en Mesollam en Sebethaï, de leviet, hielpen hen; |
16. Feceruntque sic filii transmigrationis. Et abierunt Esdras Sacerdos, et viri principes familiarum in domos patrum suorum, et omnes per nomina sua, et sederunt in die primo mensis decimi ut quaererent rem. | 16. en alzoo deden de zonen der wegvoering. En Esdras, de priester, en de mannen, de familiehoofden, gingen naar de huizen hunner vaderen heen, en allen waren bij name genoemd, en zij hielden zitting op den eersten dag der tiende maand om de zaak te onderzoeken. |
17. Et consummati sunt omnes viri, qui duxerant uxores alienigenas, usque ad diem primam mensis primi. | 17. En zij brachten het ten einde met alle mannen, die vreemde vrouwen gehuwd hadden, tegen den eersten dag der eerste maandGa naar voetnoot8). |
18. Et inventi sunt de filiis sacerdotum qui duxerant uxores alienigenas. De filiis Josue filii Josedec, et fratres ejus, Maasia, et Eliezer, et Jarib, et Godolia. | 18. En onder de zonen der priesters werden er gevonden, die vreemde vrouwen gehuwd hadden; van de zonen van Josue, den zoon van Josedec, en zijne broeders: Maäsias en Eliëzer en Jarib en Godolia. |
19. Et dederunt manus suas ut | 19. En zij gaven hunne handenGa naar voetnoot9), |
[pagina 293]
ejicerent uxores suas, et pro delicto suo arietem de ovibus offerrent. | dat zij hunne vrouwen zouden uitwerpen en voor hunne schuld een ram offeren uit de schaapskudde. |
20. Et de filiis Emmer, Hanani, et Zebedia. | 20. En van de zonen van Emmer: Hanani en Zebedia. |
21. Et de filiis Harim, Maasia, et Elia, et Semeia, et Jehiel, et Ozias. | 21. En van de zonen van Harim: Maäsia en Elia en Semeia en Jehiël en Ozias. |
22. Et de filiis Pheshur, Elioenai, Maasia, Ismael, Nathanael, Jozabed, et Elasa. | 22. En van de zonen van Pheshur: Elioënaï, Maäsia, Ismaël, Nathanaël, Jozabed en Elasa. |
23. Et de filiis Levitarum, Jozabed, et Semei, et Celaia, ipse est Calita, Phataia, Juda, et Eliezer. | 23. En van de zonen der levieten: Jozabed en Semeï en Celaia, dat is CalitaGa naar voetnoot10), Phataia, Juda en Eliëzer. |
24. Et de cantoribus, Eliasib. Et de janitoribus, Sellum, et Telem, et Uri. | 24. En van de zangers: Eliasib. En van de deurwachters: Sellum en Telem en Uri. |
25. Et ex Israel, de filiis Pharos, Remeia, et Jezia, et Melchia, et Miamin, et Eliezer, et Melchia, et Banea. | 25. En uit IsraëlGa naar voetnoot11): van de zonen van Pharos: Remeia en Jezia en Melchia en Miamin en Eliëzer en Melchia en Banea. |
26. Et de filiis AElam, Mathania, Zacharias, et Jehiel, et Abdi, et Jerimoth, et Elia. | 26. En van de zonen van AElam: Mathania, Zacharias en Jehiël en Abdi en Jerimoth en Elia. |
27. Et de filiis Zethua, Elioenai, Eliasib, Mathania, et Jerimuth, et Zabad, et Aziza. | 27. En van de zonen van Zethua: Elioënaï, Eliasib, Mathania en Jerimuth en Zabad en Aziza. |
28. Et de filiis Bebai, Johanan, Hanania, Zabbai, Athalai. | 28. En van de zonen van Bebaï: Johanan, Hanania, Zabbaï, Athalaï. |
29. Et de filiis Bani, Mosollam, et Melluch, et Adaia, Jasub, et Saal, et Ramoth. | 29. En van de zonen van Bani: Mosollam en Melluch en Adaia, Jasub en Saäl en Ramoth. |
30. Et de filiis Phahath Moab, Edna, et Chalal, Banaias, et Maasias, Mathanias, Beseleel, Bennui, et Manasse. | 30. En van de zonen van Phahath-Moab: Edna en Chalal, Banaias en Maäsias, Mathanias, Beseleël, Bennuï en Manasse. |
31. Et de filiis Herem, Eliezer, Josue, Melchias, Semeias, Simeon, | 31. En van de zonen van Herem: Eliëzer, Josue, Melchias, Semeias, Simeon, |
32. Benjamin, Maloch, Samarias. | 32. Benjamin, Maloch, Samarias. |
33. Et de filiis Hasom, Mathanai, Mathatha, Zabad, Eliphelet, Jermai, Manasse, Semei. | 33. En van de zonen van Hasom: Mathanaï, Mathatha, Zabad, Eliphelet, Jermaï, Manasse, Semeï. |
[pagina 294]
34. De filiis Bani, Maaddi, Amram, et Uel, | 34. Van de zonen van BaniGa naar voetnoot12): Maäddi, Amram en Uel, |
35. Baneas, et Badaias, Cheliau, | 35. Baneas en Badaias, Cheliau, |
36. Vania, Marimuth, et Eliasib, | 36. Vania, Marimuth en Eliasib, |
37. Mathanias, Mathanai, et Jasi, | 37. Mathanias, Mathanaï en Jasi, |
38. Et Bani, et Bennui, Semei, | 38. en Bani, Bennuï, Semeï |
39. Et Salmias, et Nathan, et Adaias, | 39. en Salmias en Nathan en Adaias, |
40. Et Mechnedebai, Sisai, Sarai, | 40. en Mechnedebaï, Sisaï, Saraï, |
41. Ezrel, et Selemiau, Semeria, | 41. Ezrel en Selemiaü, Semeria, |
42. Sellum, Amaria, Joseph. | 42. Sellum, Amaria, Joseph. |
43. De filiis Nebo, Jehiel, Mathathias, Zabad, Zabina, Jeddu, et Joel, et Banaia. | 43. Van de zonen van Nebo: Jehiël, Mathathias, Zabad, Zabina, Jeddu en Joël en Banaia. |
44. Omnes hi acceperant uxores alienigenas, et fuerunt ex eis mulieres, quae pepererant filios. | 44. Deze allen hadden vreemde huisvrouwen genomen en onder haar waren vrouwen, die kinderen gebaard haddenGa naar voetnoot13). |
- voetnoot1)
- Door vreemde vrouwen te huwen. - Sechenias spreekt hier in naam van het volk en zegt daarom: wij hebben misdaan, hoewel hij waarschijnlijk niet persoonlijk plichtig was, daar hij v. 26 niet onder de kinderen van AElam, die hunne vrouwen wegzonden, genoemd wordt.
- voetnoot2)
- Naar het Hebr. is de zin: maar nu is er omtrent dit punt hoop voor Israël.
- voetnoot3)
- Die vreemde vrouwen.
- voetnoot4)
- Die kamer was in het tempelgebouw. Deze Johanan, zoon van Eliasib, was, als men het gevoelen volgt, dat de reis van Esdras in 458 plaats had, niet de hoogepriester van dien naam, die II Esdr. XII 22 en 23 wordt vermeld. De hoogepriester Eliasib immers was tijdgenoot van Nehemias, II Esdr. III 1, en de hoogepriester Johanan was zijn kleinzoon, II Esdr. XII 10-11. Zie de aanteekeningen aldaar. Ten tijde van Esdras kon derhalve de kamer, waarvan sprake is, den naam van dien Johanan nog niet dragen. Omhelst men echter het gevoelen (en juist die moeilijkheid over Johanan wordt tot staving daarvan aangehaald), dat Esdras, na Nehemias, in het jaar 398 naar Jerusalem kwam, dan is het duidelijk, dat de hier en II Esdr. XII 22 en 23 genoemde Johanan (Jonathan) één en dezelfde persoon is. Immers in 398 was Johanan, zoon (kleinzoon) van den hoogepriester Eliasib, als hoogepriester in bediening, en het is dus geen wonder, dat er van zijne kamer melding wordt gemaakt.
- voetnoot5)
- Bevende om de grootte van het misdrijf, die uit de bedreiging van v. 8 bleek, en van de koude, welke door den hevigen Decemberregen veroorzaakt werd.
- voetnoot6)
- Hebr.: ‘Want wij hebben vele overtredingen in deze zaak begaan’. Er zal dus veel tijd noodig zijn om alles te onderzoeken.
- voetnoot7)
- d.i. Werden met die taak belast. Volgens sommigen is de zin: zij verdedigden dit voorstel. Volgens anderen is de beteekenis van het Hebr. dat Jonathan en Jaäsia, hierin ondersteund door Mesollam en Sebethaï, zich tegen het voorstel verzetten, maar vruchteloos, zooals blijkt uit v. 16, dat in het Hebr. luidt: ‘maar de zonen der wegvoering deden zoo, en afgezonderd (gekozen) werden: Esdras, de priester, en de mannen, de hoofden der vaderen volgens het huis hunner vaderen, en wel allen met name’.
- voetnoot8)
- Van het volgende jaar. Het onderzoek had dus drie maanden geduurd, vgl. v. 16.
- voetnoot9)
- Om hunne belofte te bevestigen gaven zij er de hand op.
- voetnoot10)
- Dit is de meer gebruikelijke naam van Celaia. Zie II Esdras VIII 7; X 10. Volgens een waarschijnlijk gevoelen echter zijn Celaia en Calita twee personen en zijn zij door een schrijver ten onrechte vereenzelvigd door invoeging van dat is.
- voetnoot11)
- Uit het volk van Israël in tegenstelling met de priesters en de levieten. Van de priesters werden er 17, van de levieten 10 en van het volk 86 schuldig bevonden.
- voetnoot12)
- Van de zonen van Bani is tweemaal sprake, v. 29 en hier. Waarschijnlijk heeft hier door een schrijffout eene naamsverandering plaats gehad.
- voetnoot13)
- Deze opmerking toont hoe moeilijk deze hervorming was. De grondtekst is hier echter duister. Het apocriefe derde Boek Esdr., IX 36, heeft: .... ‘genomen, en zij zonden haar met de kinderen weg’, welke lezing niet onwaarschijnlijk is. - Ook Nehemias trad tegen genoemd misbruik op, vgl. II Esdr. XIII 23 en volg., doch van den strengen maatregel om de vreemde vrouwen weg te zenden, is bij hem geen spraak. Dit wordt weder als bewijs aangehaald voor de meening, dat Esdras na Nehemias gekomen is. In 't algemeen maakt men ook uit de vergelijking der twee Boeken Esdras op, dat in den tijd van Esdras de toestand der Joden geregelder, en ook tegenover de heidensche bewoners, hunne vijanden, gunstiger en sterker was, dan in de dagen van Nehemias.