De heilige boeken van het oude verbond. Deel 3. De boeken Paralipomenon. De boeken Esdras, Het boek Tobias. Het boek Judith. Het boek Esther. Het boek Job
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendCaput VII.
|
1. Post haec autem verba in regno Artaxerxis regis Persarum, Esdras filius Saraiae, filii Azariae, filii Helciae, | 1. Na deze woorden nu, onder de regeering van Artaxerxes, den koning der Perzen, Esdras, de zoon van SaraiasGa naar voetnoot1), den zoon van Azarias, den zoon van Helcias, |
2. Filii Sellum, filii Sadoc, filii Achitob, | 2. den zoon van Sellum, den zoon van Sadoc, den zoon van Achitob, |
3. Filii Amariae, filii Azariae, filii Maraioth, | 3. den zoon van Amarias, den zoon van Azarias, den zoon van Maraioth, |
4. Filii Zarahiae, filii Ozi, filii Bocci, | 4. den zoon van Zarahias, den zoon van Ozi, den zoon van Bocci, |
5. Filii Abisue, filii Phinees, filii Eleazar, filii Aaron sacerdotis ab initio. | 5. den zoon van Abisue, den zoon van Phineës, den zoon van Eleazar, den zoon van Aäron, den priester van den beginneGa naar voetnoot2). |
6. Ipse Esdras ascendit de Babylone, et ipse scriba velox in lege Moysi, quam Dominus Deus dedit | 6. Deze Esdras toog op van Babylon en hij was een vaardig schriftgeleerde in de wet van MosesGa naar voetnoot3), |
[pagina 279]
Israel: et dedit ei rex secundum manum Domini Dei ejus super eum, omnem petitionem ejus. | welke de Heere God aan Israël gegeven heeft; en de koning gaf hem, naar de hand van den Heer, zijnen God, over hemGa naar voetnoot4), alles wat hij vroeg. |
7. Et ascenderunt de filiis Israel, et de filiis Sacerdotum, et de filiis Levitarum, et de cantoribus, et de janitoribus, et de Nathinaeis in Jerusalem anno septimo Artaxerxis regis. | 7. Ook togen er van de zonen Israël's en van de zonen der priesters en van de zonen der levieten en van de zangers en van de deurwachters en van de Nathineërs opGa naar voetnoot5) naar Jerusalem in het zevende jaar van Artaxerxes, den koning. |
8. Et venerunt in Jerusalem mense quinto, ipse est annus septimus regis. | 8. En zij kwamen te Jerusalem in de vijfde maand, dat is het zevende jaar des konings. |
9. Quia in primo die mensis primi coepit ascendere de Babylone, et in primo die mensis quinti venit in Jerusalem, juxta manum Dei sui bonam super se. | 9. Want op den eersten dag der eerste maand begon hij op te gaan uit Babylon, en op den eersten dag der vijfde maand kwam hij te JerusalemGa naar voetnoot6), naar de goede hand van zijnen God over hem. |
10. Esdras enim paravit cor suum, ut investigaret legem Domini, et faceret et doceret in Israel praeceptum et judicium. | 10. Want Esdras had zijn hart bereid om de wet des Heeren te zoeken, en in Israël te volbrengen en te onderwijzen voorschrift en recht. |
11. Hoc est autem exemplar epistolae edicti, quod dedit rex Artaxerxes Esdrae sacerdoti, scribae erudito in sermonibus et praeceptis Domini, et ceremoniis ejus in Israel. | 11. Dit nu is het afschrift van den bevelbrief, dien de koning Artaxerxes gaf aan Esdras, den priester, den schriftgeleerde, ervaren in de woorden en voorschriften des Heeren en in zijne plechtigheden in IsraëlGa naar voetnoot7). |
12. Artaxerxes rex regum Esdrae sacerdoti, scribae legis Dei coeli doctissimo, salutem. | 12. Artaxerxes, de koning der koningen, aan Esdras den priester, den zeer ervaren schriftgeleerde in de wet van den God des hemels, heil! |
13. A me decretum est, ut cuicumque placuerit in regno meo de populo Israel, et de Sacerdotibus ejus, et de Levitis ire in Jerusalem, tecum vadat. | 13. Door mij is bevolen, dat ieder in mijn rijk van het volk van Israël en van zijne priesters en van de levieten, aan wien het behaagt naar Jerusalem te gaan, met u ga. |
14. A facie enim regis, et septem consiliatorum ejus missus es, ut visites Judaeam et Jerusalem in lege Dei tui, quae est in manu tua: | 14. Want van het aangezicht des konings en zijner zeven raadsliedenGa naar voetnoot8) zijt gij gezonden om een onderzoek in te stellen in Judea en Jerusalem volgens de wet van uwen God, welke in uwe hand is, |
[pagina 280]
15. Et ut feras argentum et aurum quod rex, et consiliatores ejus sponte obtulerunt Deo Israel, cujus in Jerusalem tabernaculum est. | 15. en om het zilver en het goud over te brengen, dat de koning en zijne raadslieden vrijwillig geofferd hebben aan den God van Israël, wiens tabernakel te Jerusalem is. |
16. Et omne argentum et aurum quodcumque inveneris in universa provincia Babylonis, et populus offerre voluerit, et de Sacerdotibus quae sponte obtulerint domui Dei sui, quae est in Jerusalem, | 16. En alle zilver en goud, dat gij in geheel het gewest van Babylon zult vinden en het volk zal willen offeren, en hetgeen de priesters vrijwillig zullen bijdragenGa naar voetnoot9) voor het huis van hunnen God, dat te Jerusalem is, |
17. Libere accipe, et studiose eme de hac pecunia vitulos, arietes, agnos et sacrificia et libamina eorum, et offer ea super altare templi Dei vestri, quod est in Jerusalem. | 17. neem dat vrij aan en koop met zorg voor dat geld varren, rammen, lammeren en hunne spijs- en drankoffersGa naar voetnoot10), en offer die op het altaar van den tempel van uwen God, die te Jerusalem is. |
18. Sed et si quid tibi, et fratribus tuis placuerit de reliquo argento et auro ut faciatis, juxta voluntatem Dei vestri facite. | 18. Maar ook wat u en uwen broeders zal goeddunken met het overige zilver en goud te doen, doet dat volgens den wil van uwen God. |
19. Vasa quoque, quae dantur tibi in ministerium domus Dei tui, trade in conspectu Dei in Jerusalem. | 19. Lever ook de vaten, welke u gegeven worden ten dienste van het huis uws Gods, voor het aangezicht Gods te Jerusalem. |
20. Sed et cetera, quibus opus fuerit in domum Dei tui, quantumcumque necesse est ut expendas, dabitur de thesauro, et de fisco regis, | 20. En ook het overige, dat noodig zal wezen voor het huis van uwen God, hoeveel gij ook moet ten koste leggen, zal gegeven worden uit de schatkist en de kasGa naar voetnoot11) des konings |
21. Et a me. Ego Artaxerxes rex, statui atque decrevi omnibus custodibus arcae publicae, qui sunt trans Flumen, ut quodcumque petierit a vobis Esdras sacerdos, scriba legis Dei coeli, absque mora detis | 21. en door mij. Ik Artaxerxes, de koning, heb bepaald en bevolen aan alle bewaarders der staatskas, die aan gene zijde der rivier zijn, om alles wat Esdras, de priester, de schriftgeleerde in de wet van den God des hemels, u zal vragen, zonder talmen te geven, |
22. Usque ad argenti talenta centum, et usque ad frumenti coros | 22. tot honderd talenten zilver toe en tot honderd corusmaten tarwe en |
[pagina 281]
centum, et usque ad vini batos centum, et usque ad batos olei centum, sal vero absque mensura. | tot honderd bath wijn en tot honderd bath olie en zout zonder maatGa naar voetnoot12). |
23. Omne, quod ad ritum Dei coeli pertinet, tribuatur diligenter in domo Dei coeli: ne forte irascatur contra regnum regis, et filiorum ejus. | 23. Alles wat tot den dienst van den God des hemels behoort, worde stiptelijk gegeven in het huis van den God des hemels, opdat Hij niet moge toornen tegen het rijk des konings en zijner zonen. |
24. Vobis quoque notum facimus de universis Sacerdotibus, et Levitis, et cantoribus, et janitoribus, Nathinaeis, et ministris domus Dei hujus, ut vectigal, et tributum, et annonas non habeatis potestatem imponendi super eos. | 24. Ook laten wij u weten ten opzichte van alle priesters en levieten en zangers en deurwachters, Nathineërs en dienaren van het huis Gods, dat gij geen macht hebt hun belasting en cijns en tol op te leggenGa naar voetnoot13). |
25. Tu autem Esdra secundum sapientiam Dei tui, quae est in manu tua, constitue judices et praesides ut judicent omni populo, qui est trans Flumen, his videlicet qui noverunt legem Dei tui, sed et imperitos docete libere. | 25. En gij, Esdras, volgens de wijsheid van uwen God, welke in uwe hand isGa naar voetnoot14), stel rechters en overheidspersonen aan om recht te spreken over het gansche volk, dat aan gene zijde der rivier is, over hen namelijk, die de wet van uwen God kennen, en onderwijst ook vrij de onwetenden. |
26. Et omnis qui non fecerit legem Dei tui, et legem regis diligenter, judicium erit de eo sive in mortem, sive in exsilium, sive in condemnationem substantiae ejus, vel certe in carcerem. | 26. En al wie niet nauwgezet de wet van uwen God en de wet des konings zal volbrengen, hij zal gevonnist worden hetzij ter dood, hetzij tot ballingschap, hetzij tot verbeurdverklaring van zijn goed, of minstens tot gevangenschapGa naar voetnoot15). |
27. Benedictus Dominus Deus patrum nostrorum, qui dedit hoc in corde regis ut glorificaret domum Domini, quae est in Jerusalem. | 27. Gezegend zij de Heer, de God onzer vaderen, die aan het hart des konings dit ingaf om het huis des Heeren, dat te Jerusalem is, op te luisteren, |
28. Et in me inclinavit misericordiam suam coram rege et consiliatoribus ejus, et universis principibus regis potentibus: et ego confortatus manu Domini Dei mei, quae erat in me, congregavi de Israel principes qui ascenderent mecum. | 28. en die tot mij zijne barmhartigheid heeft gewend voor het aanschijn van den koning en zijne raadslieden en al de machtige vorsten des konings. En ik, versterkt door de hand van den Heer, mijnen God, die over mij was, verzamelde vorsten uit Israël om met mij op te gaan. |
- voetnoot1)
- Na deze woorden, d.i. gebeurtenissen, boven verhaald; echter niet onmiddellijk daarna, maar eenigen tijd later, onder Artaxerxes. Deze Artaxerxes, in het Hebr.: Arthachsjasthe, was, volgens de tot heden algemeen aangenomen meening, Artaxerxes I of Langhand. De hier vermelde reis van Esdras zou dan hebben plaats gehad in het jaar 458 of 457 v.C. en dertien jaren vóór de komst van Nehemias. Volgens de nieuwere meening wordt hier Artaxerxes II of Mnemon bedoeld en had dus de reis veel later, in het jaar 398 v.C., plaats. Zie de Inleiding. Wat Esdras deed, wordt v. 6 en volg. vermeld, nadat eerst zijne geslachtslijst is opgegeven. Vgl. met deze lijst die van I Par. VI 3 en volg., waaruit blijkt, dat hier zes namen zijn uitgelaten tusschen Azarias en Maraioth. Ook was Saraias niet de vader van Esdras, maar een zijner voorvaders, want hij was reeds in 587 te Rebla ter dood gebracht, terwijl de hier verhaalde reis van Esdras op zijn vroegst in 458, dus minstens 130 jaren later, plaats had. De hoogepriester Josedec wordt hier niet genoemd, omdat Esdras niet door dezen, maar door een jongeren zoon afstamde van Saraias.
- voetnoot2)
- Hebr.: ‘hoofdpriester’ = Hoogepriester.
- voetnoot3)
- Een schriftgeleerde ervaren in de Wet.
- voetnoot4)
- Overeenkomstig de genadevolle Voorzienigheid, die over Esdras waakte en hem steunde. Vgl. v. 19: VIII 18; II Esdr. II 8, 18.
- voetnoot5)
- Met Esdras; zie v. 13 en 28.
- voetnoot6)
- Vgl. VIII 15, 17, 31.
- voetnoot7)
- De volgende brief, v. 12-26, is in den grondtekst in het Arameesch.
- voetnoot8)
- Deze zeven vormden den hoogsten raad des rijks. Vgl. Esther I 14.
- voetnoot9)
- Aram.: ‘...vinden te gelijk met de vrijwillige gave van het volk (het Israëlietische) en van de priesters, die vrijwillig geven’ enz. Drie soorten van giften kunnen hier worden onderscheiden: 1o die van den koning en zijne raadslieden; 2o het goud en zilver, dat Esdras door middel eener inzameling, welke hij krachtens dit bevelschrift mag houden, van de heidensche bevolking zal ontvangen; 3o de vrijwillige giften der Israëlieten in Babylonië.
- voetnoot10)
- Hunne spijs- en drankoffers, d.i. die te gelijk met die bloedige offers moeten worden opgedragen. Zie Lev. II; Num. XV 1-10.
- voetnoot11)
- In den grondtekst bevindt zich slechts één woord: ‘schathuis’ en begint na het woord ‘des konings’ een nieuwe zin: ‘En door mij, mij koning Artaxerxes, is een bevel uitgevaardigd’.
- voetnoot12)
- Zout moet men geven zooveel er gevraagd wordt; voor het overige wordt de grootte van het krediet bepaald. De korusmaat of chomer mat volgens sommigen 388, volgens anderen 315 liters; de bath was tienmaal kleiner. Vgl. Ezech. XLV 14.
- voetnoot13)
- Hetzelfde voorrecht hadden ook de priesters in Egypte. Zie Gen. XLVII 22.
- voetnoot14)
- Volgens de wet Gods, welke in uw bezit is. Vgl. v. 14.
- voetnoot15)
- Met dit vers eindigt het bevelschrift des konings. Esdras begint nu God te loven om de gunstige beschikking des konings.