De heilige boeken van het oude verbond. Deel 3. De boeken Paralipomenon. De boeken Esdras, Het boek Tobias. Het boek Judith. Het boek Esther. Het boek Job
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendCaput V.
|
1. Prophetaverunt autem Aggaeus propheta, et Zacharias filius Addo prophetantes ad Judaeos qui erant in Judaea et Jerusalem, in nomine Dei Israel. | 1. Aggeüs nu, de profeet, en Zacharias, de zoon van Addo, traden als profeten op, profeteerend tot de Joden, die in Judea en te Jerusalem waren, in den naam van den God van IsraëlGa naar voetnoot1). |
2. Tunc surrexerunt Zorobabel filius Salathiel, et Josue filius Josedec, et coeperunt aedificare templum Dei in Jerusalem et cum eis prophetae Dei adjuvantes eos. | 2. Toen maakten zich op Zorobabel, de zoon van Salathiël, en Josue, de zoon van Josedec, en begonnenGa naar voetnoot2) den tempel Gods te Jerusalem te bouwen, en met hen de profeten Gods, die hen ondersteundenGa naar voetnoot3). |
3. In ipso autem tempore venit ad eos Thathanai, qui erat dux trans Flumen, et Stharbuzanai, et consiliarii eorum: sicque dixerunt eis: Quis dedit vobis consilium ut | 3. Maar terzelfder tijd kwam tot hen Thathanaï, die landvoogd was aan gene zijde der rivier, en Stharbuzanaï en hunne raadslieden, en zij spraken aldus tot hen: Wie heeft ulieden den raad gegevenGa naar voetnoot4) |
[pagina 272]
domum hanc aedificaretis, et muros ejus instauraretis? | dit huis op te bouwen en zijne muren te herstellen? |
4. Ad quod respondimus eis, quae essent nomina hominum auctorum aedificationis illius. | 4. Hierop antwoordden wijGa naar voetnoot5) hun, welke de namen waren der menschen, die dit gebouw maakten. |
5. Oculus autem Dei eorum factus est super senes Judaeorum, et non potuerunt inhibere eos. Placuitque ut res ad Darium referretur, et tunc satisfacerent adversus accusationem illam. | 5. Maar het oog van hunnen God richtte zich op de oudsten der Joden, en zij konden hen niet tegenhouden. En men vond goed, dat de zaak voor Darius zou worden gebracht en dat zij zich dan tegenover die aanklacht zouden rechtvaardigenGa naar voetnoot6). |
6. Exemplar epistolae, quam misit Thathanai dux regionis trans Flumen, et Stharbuzanai, et consiliatores ejus Arphasachaei, qui erant trans Flumen, ad Darium regem. | 6. Afschrift van den brief, dien Thathanaï, de landvoogd van het gewest aan gene zijde der rivier, en Stharbuzanaï en zijne raadslieden, de Arphasacheërs, die aan gene zijde der rivier waren, aan Darius, den koning, zonden. |
7. Sermo, quem miserant ei, sic scriptus erat: Dario regi pax omnis. | 7. Het bericht, dat zij hem zonden, was aldus geschreven: Darius, den koning, alle vrede! |
8. Notum sit regi, isse nos ad Judaeam provinciam, ad domum Dei magni, quae aedificatur lapide impolito, et ligna ponuntur in parietibus: opusque illud diligenter exstruitur, et crescit in manibus eorum. | 8. Het zij den koning bekend, dat wij naar het gewest Judea gegaan zijn, naar het huis van den grooten God, dat men bouwt met ongehouwen steen, en houtwerk wordt op de muren gelegdGa naar voetnoot7); en dit werk wordt met ijver opgetrokken en vordert onder hunne handen. |
9. Interrogavimus ergo senes illos, et ita diximus eis: Quis dedit vobis potestatem ut domum hanc aedificaretis, et muros hos instauraretis? | 9. Wij ondervroegen dan die oudsten en spraken aldus tot hen: Wie heeft u volmacht gegeven om dit huis te bouwen en deze muren te herstellen? |
10. Sed et nomina eorum quaesi- | 10. En ook hunne namen vroegen |
[pagina 273]
vimus ab eis, ut nuntiaremus tibi: scripsimusque nomina eorum virorum, qui sunt principes in eis. | wij hun om ze u op te geven, en wij schreven de namen op van die mannen, welke hoofden zijn onder hen. |
11. Hujuscemodi autem sermonem responderunt nobis, dicentes: Nos sumus servi Dei coeli et terrae, et aedificamus templum, quod erat exstructum ante hos annos multos, quodque rex Israel magnus aedificaverat et exstruxerat. | 11. In dezer voege nu gaven zij ons antwoord, zeggende: Wij zijn dienaren van den God des hemels en der aarde en bouwen den tempel, die vele jaren voor dezen was opgericht en dien een groot koning van Israël had gebouwd en opgetrokken. |
12. Postquam autem ad iracundiam provocaverunt patres nostri Deum coeli, tradidit eos in manus Nabuchodonosor regis Babylonis Chaldaei, domum quoque hanc destruxit, et populum ejus transtulit in Babylonem. | 12. Nadat echter onze vaderen den God des hemels tot gramschap hadden getart, leverde Hij hen over in de handen van Nabuchodonosor, den koning van Babylon, den Chaldeër; ook dit huis heeft hij verwoest en zijn volk naar Babylon weggevoerd. |
13. Anno autem primo Cyri regis Babylonis, Cyrus rex proposuit edictum ut domus Dei haec aedificaretur. | 13. Maar in het eerste jaar van Cyrus, den koning van Babylon, vaardigde Cyrus, de koning, een bevel uit om dit huis Gods te bouwen. |
14. Nam et vasa templi Dei aurea et argentea, quae Nabuchodonosor tulerat de templo, quod erat in Jerusalem, et asportaverat ea in templum Babylonis, protulit Cyrus rex de templo Babylonis, et data sunt Sassabasar vocabulo, quem et principem constituit. | 14. Zelfs ook de vaten van den tempel Gods, de gouden en zilveren, welke Nabuchodonosor uit den tempel, die te Jerusalem was, weggenomen en welke hij naar den tempel van Babylon overgevoerd had, bracht Cyrus, de koning, te voorschijn uit den tempel van Babylon, en zij werden gegeven aan iemand met name Sassabasar, dien hij ook tot landvoogd aanstelde, |
15. Dixitque ei: Haec vasa tolle, et vade, et pone ea in templo, quod est in Jerusalem, et domus Dei aedificetur in loco suo. | 15. en hij sprak tot hem: Neem deze vaten en ga heen en plaats ze in den tempel, die te Jerusalem is, en het huis Gods worde op zijne plaatsGa naar voetnoot8) gebouwd. |
16. Tunc itaque Sassabasar ille venit et posuit fundamenta templi Dei in Jerusalem, et ex eo tempore usque nunc aedificatur, et necdum completum est. | 16. Toen kwam dus die Sassabasar en legde de grondslagen van den tempel Gods te Jerusalem, en van dien tijd tot nu toe bouwt men hem, en hij is nog niet voltooid. |
17. Nunc ergo, si videtur regi bonum, recenseat in bibliotheca regis, quae est in Babylone, utrumnam a | 17. Nu dan, als het den koning goeddunkt, zoeke hij in de boekerijGa naar voetnoot9) des konings, welke te Babylon |
[pagina 274]
Cyro rege jussum fuerit ut aedificaretur domus Dei in Jerusalem, et voluntatem regis super hac re mittat ad nos. | is, of door Cyrus, den koning, bevel is gegeven om het huis Gods te Jerusalem te bouwen, en den wil des konings aangaande deze zaak zende hij aan ons. |
- voetnoot1)
- Zie Agg. I-II; Zach. I 16; IV 6-10; VIII 9-15. Zacharias was de kleinzoon van Addo; zijn vader was Barachias, vgl. Zach. I 1.
- voetnoot2)
- Nadat het werk ongeveer 15 jaar gestaakt was, begonnen Zorobabel en Josue op aansporing der profeten den tempel op de vroeger gelegde fondamenten (III 8-10) op te trekken.
- voetnoot3)
- Door hunne opwekkingen.
- voetnoot4)
- Aram.: ‘Wie heeft u bevel gegeven’? enz. Vgl. v. 9.
- voetnoot5)
- Hetgeen hier gezegd wordt, is waarschijnlijk het uittreksel eener oorkonde, waarvan de schrijver tot de bouwmeesters behoorde. Volgens de Septuagint staat hier de derde in plaats van den eersten persoon: ‘toen zeiden zij dit tot hen’ en gingen dus de Perzische beambten voort met vragen, vgl. v. 10.
- voetnoot6)
- Zij, d.i. de landvoogd met de zijnen, konden hen niet beletten met den bouw voort te gaan. Aram.: ‘en zij beletten hen niet, totdat de zaak bij Darius kwam en zij (de landvoogd enz.) vervolgens het schrijven daaromtrent (d.i. het antwoord) deden terugkomen’. Zij lieten hen dus met bouwen voortgaan, tot dater een antwoord van Darius zoude komen; hierin ziet de schrijver een bewijs der Goddelijke bescherming.
- voetnoot7)
- Ongehouwen steen; Aram.: eben gelal, d.i. rolsteen; wellicht groote steenen, die naar de plaats der bestemming gerold werden. De Septuagint noemt ze ‘uitgezochte’ steenen. En houtwerk... gelegd. Wellicht zijn de balken bedoeld, waarop de planken moesten gelegd worden. Ook kan de beteekenis zijn: reeds worden de muren met hout beschoten.
- voetnoot8)
- Waar namelijk vroeger de oude tempel stond.
- voetnoot9)
- In het Aram.: ‘in de schatkamer’ en verder VI 1 ‘in de boekerij, waar zij de schatten nederlegden’. Hieruit valt op te maken, dat men de gewichtige stukken bij de koninklijke schatten bewaarde.