De heilige boeken van het oude verbond. Deel 3. De boeken Paralipomenon. De boeken Esdras, Het boek Tobias. Het boek Judith. Het boek Esther. Het boek Job
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendCaput II.
|
1. Hi sunt autem provinciae filii, qui ascenderunt de captivitate, quam transtulerat Nabuchodonosor rex Babylonis in Babylonem, et reversi sunt in Jerusalem et Judam, unusquisque in civitatem suam. II Esdr. VII 6. | 1. Dit nu zijn de zonen van het gewestGa naar voetnoot1), die optrokken uit de gevangenschap, welke Nabuchodonosor, de koning van Babylon, naar Babylon had weggevoerd, en die terugkeerden naar Jerusalem en Juda, ieder naar zijne stadGa naar voetnoot2). |
2. Qui venerunt cum Zorobabel, | 2. Dezen kwamen met Zorobabel, |
[pagina 259]
Josue, Nehemia, Saraia, Rahelaia, Mardochai, Belsan, Mesphar, Beguai, Rehum, Baana. Numerus virorum populi Israel: | Josue, Nehemia, Saraia, Rahelaia, Mardochaï, Belsan, Mesphar, Beguaï, Rehum, BaänaGa naar voetnoot3). Het getal der mannen van het volk van Israël was: |
3. Filii Pharos, duo millia centum septuaginta duo. | 3. de zonenGa naar voetnoot4) van Pharos: twee duizend honderd twee en zeventig; |
4. Filii Sephatia, trecenti septuaginta duo. | 4. de zonen van Sephatia: driehonderd twee en zeventig; |
5. Filii Area, septingenti septuaginta quinque. | 5. de zonen van Area: zevenhonderd vijf en zeventig; |
6. Filii Phahath Moab, filiorum Josue: Joab duo millia octingenti duodecim. | 6. de zonen van Phahath-Moab, van de zonen van JosueGa naar voetnoot5) Joab: twee duizend achthonderd twaalf; |
7. Filii AElam, mille ducenti quinquaginta quatuor. | 7. de zonen van AElam: twaalfhonderd vier en vijftig; |
8. Filii Zethua, nongenti quadraginta quinque. | 8. de zonen van Zethua: negenhonderd vijf en veertig; |
9. Filii Zachai, septingenti sexaginta. | 9. de zonen van Zachaï: zevenhonderd zestig; |
10. Filii Bani, sexcenti quadraginta duo. | 10. de zonen van Bani: zeshonderd twee en veertig; |
11. Filii Bebai, sexcenti viginti tres. | 11. de zonen van Bebaï: zeshonderd drie en twintig; |
12. Filii Azgad, mille ducenti viginti duo. | 12. de zonen van Azgad: twaalfhonderd twee en twintig; |
13. Filii Adonicam, sexcenti sexaginta sex. | 13. de zonen van Adonicam: zeshonderd zes en zestig; |
14. Filii Beguai, duo millia quinquaginta sex. | 14. de zonen van Beguaï: twee duizend zes en vijftig; |
15. Filii Adin, quadringenti quinquaginta quatuor. | 15. De zonen van Adin: vierhonderd vier en vijftig; |
16. Filii Ather, qui erant ex Ezechia, nonaginta octo. | 16. de zonen van Ather, die van Ezechias afstamden: acht en negentig; |
[pagina 260]
17. Filii Besai, trecenti viginti tres. | 17. de zonen van Besaï: driehonderd drie en twintig; |
18. Filii Jora, centum duodecim. | 18. de zonen van Jora: honderd twaalf; |
19. Filii Hasum, ducenti viginti tres. | 19. de zonen van Hasum: tweehonderd drie en twintig; |
20. Filii Gebbar, nonaginta quinque. | 20. de zonen van Gebbar: vijf en negentig; |
21. Filii Bethlehem, centum viginti tres. | 21. de zonen van Bethlehem: honderd drie en twintig; |
22. Viri Netupha, quinquaginta sex. | 22. de mannen van Netupha: zes en vijftig; |
23. Viri Anathoth, centum viginti octo. | 23. de mannen van Anathoth: honderd acht en twintig; |
24. Filii Azmaveth, quadraginta duo. | 24. de zonen van Azmaveth: twee en veertig; |
25. Filii Cariathiarim, Cephira, et Beroth, septingenti quadraginta tres. | 25. de zonen van Cariathiarim, Cephira en Beroth: zevenhonderd drie en veertig; |
26. Filii Rama et Gabaa, sexcenti viginti unus. | 26. de zonen van Rama en Gabaä: zeshonderd een en twintig; |
27. Viri Machmas, centum viginti duo. | 27. de mannen van Machmas: honderd twee en twintig; |
28. Viri Bethel et Hai, ducenti viginti tres. | 28. de mannen van Bethel en HaïGa naar voetnoot6): tweehonderd drie en twintig; |
29. Filii Nebo, quinquaginta duo. | 29. de zonen van Nebo: twee en vijftig; |
30. Filii Megbis, centum quinquaginta sex. | 30. de zonen van Megbis: honderd zes en vijftig; |
31. Filii AElam alterius, mille ducenti quinquaginta quatuor. | 31. de zonen van den anderen AElam: twaalfhonderd vier en vijftig; |
32. Filii Harim, trecenti viginti. | 32. de zonen van Harim: driehonderd twintig; |
33. Filii Lod, Hadid, et Ono, septingenti viginti quinque. | 33. de zonen van Lod, Hadid en Ono: zevenhonderd vijf en twintig; |
34. Filii Jericho, trecenti quadraginta quinque. | 34. de zonen van Jericho: driehonderd vijf en veertig; |
35. Filii Senaa, tria millia sexcenti triginta. | 35. de zonen van Senaä: drie duizend zeshonderd dertig. |
36. Sacerdotes: Filii Jadaia in domo Josue, nongenti septuaginta tres. | 36. De priesters: de zonen van Jadaia in het huis van Josue: negenhonderd drie en zeventig; |
37. Filii Emmer, mille quinquaginta duo. | 37. de zonen van Emmer: duizend twee en vijftig; |
38. Filii Phesphur, mille ducenti quadraginta septem. | 38. de zonen van Pheshur: twaalfhonderd zeven en veertig; |
[pagina 261]
39. Filii Harim, mille decem et septem. | 39. de zonen van Harim: duizend en zeventien. |
40. Levitae: Filii Josue et Cedmihel filiorum Odoviae, septuaginta quatuor. | 40. De levieten: de zonen van Josue en Cedmihel van de zonen van Odovia: vier en zeventig. |
41. Cantores: Filii Asaph, centum viginti octo. | 41. De zangers: de zonen van Asaph: honderd acht en twintig. |
42. Filii Janitorum: filii Sellum, filii Ater, filii Telmon, filii Accub, filii Hatita, filii Sobai, universi centum triginta novem. | 42. De zonen der deurwachters: de zonen van Sellum, de zonen van Ater, de zonen van Telmon, de zonen van Accub, de zonen van Hatita, de zonen van Sobaï, te zamen: honderd negen en dertig. |
43. Nathinaei: filii Siha, filii Hasupha, filii Tabbaoth, | 43. De NathineërsGa naar voetnoot7): de zonen van Siha, de zonen van Hasupha, de zonen van Tabbaoth, |
44. Filii Ceros, filii Siaa, filii Phadon, | 44. de zonen van Ceros, de zonen van Siaä, de zonen van Phadon, |
45. Filii Lebana, filii Hagaba, filii Accub, | 45. de zonen van Lebana, de zonen van Hagaba, de zonen van Accub, |
46. Filii Hagab, filii Semlai, filii Hanan, | 46. de zonen van Hagab, de zonen van Semlaï, de zonen van Hanan, |
47. Filii Gaddel, filii Gaher, filii Raaia, | 47. de zonen van Gaddel, de zonen van Gaher, de zonen van Raäia, |
48. Filii Rasin, filii Necoda, filii Gazam, | 48. de zonen van Rasin, de zonen van Necoda, de zonen van Gazam, |
49. Filii Aza, filii Phasea, filii Besee, | 49. de zonen van Aza, de zonen van Phasea, de zonen van Beseë, |
50. Filii Asena, filii Munim, filii Nephusim, | 50. de zonen van Asena, de zonen van Munim, de zonen van Nephusim, |
51. Filii Bacbuc, filii Hacupha, filii Harhur, | 51. de zonen van Bacbuc, de zonen van Hacupha, de zonen van Harhur, |
52. Filii Besluth, filii Mahida, filii Harsa, | 52. de zonen van Besluth, de zonen van Mahida, de zonen van Harsa, |
53. Filii Bercos, filii Sisara, filii Thema, | 53. de zonen van Bercos, de zonen van Sisara, de zonen van Thema, |
54. Filii Nasia, filii Hatipha, | 54. de zonen van Nasia, de zonen van Hatipha; |
55. Filii servorum Salomonis, filii Sotai, filii Sophereth, filii Pharuda, | 55. de zonen der dienstknechten van SalomonGa naar voetnoot8): de zonen van Sotaï, de zonen van Sophereth, de zonen van Pharuda, |
[pagina 262]
56. Filii Jala, filii Dercon, filii Geddel, | 56. de zonen van Jala, de zonen van Dercon, de zonen van Geddel, |
57. Filii Saphatia, filii Hatil, filii Phochereth, qui erant de Asebaim, filii Ami. | 57. de zonen van Saphatia, de zonen van Hatil, de zonen van Phochereth, die van Asebaïm waren, de zonen van Ami. |
58. Omnes Nathinaei, et filii servorum Salomonis, trecenti nonaginta duo. | 58. Al de Nathineërs en de zonen der dienstknechten van Salomon: driehonderd twee en negentig. |
59. Et hi qui ascenderunt de Thelmala, Thelharsa, Cherub, et Adon, et Emer: et non potuerunt indicare domum patrum suorum et semen suum, utrum ex Israel essent. | 59. En dit zijn die optrokken uit Thelmala, Thelharsa, Cherub en Adon en EmerGa naar voetnoot9), en niet konden aanwijzen het huis hunner vaderen en hun zaad, of zij uit Israël waren: |
60. Filii Dalaia, filii Tobia, filii Necoda, sexcenti quinquaginta duo. | 60. de zonen van Dalaia, de zonen van Tobia, de zonen van Necoda: zeshonderd twee en vijftig. |
61. Et de filiis Sacerdotum: Filii Hobia, filii Accos, filii Berzellai, qui accepit de filiabus Berzellai Galaaditis, uxorem, et vocatus est nomine eorum: | 61. En van de zonen der priesters: de zonen van Hobia, de zonen van Accos, de zonen van Berzellaï, die uit de dochters van Berzellaï, den Galaädiet, een vrouw had genomen en naar hunnen naam genoemd werd; |
62. Hi quaesierunt scripturam genealogiae suae, et non invenerunt, et ejecti sunt de sacerdotio. | 62. dezen zochten hun geslachtsregister, maar vonden het niet; en zij werden van het priesterschap uitgesloten. |
63. Et dixit Athersatha eis ut non comederent de Sancto sanctorum, donec surgeret sacerdos doctus atque perfectus. II Esdr. VII 65. | 63. En de AthersathaGa naar voetnoot10) zeide hun, dat zij van het allerheiligste niet mochten eten, totdat er een geleerd en volmaakt priester opstondGa naar voetnoot11). |
64. Omnis multitudo quasi unus, quadraginta duo millia trecenti sexaginta: | 64. De geheele menigte als één man was: twee en veertig duizend driehonderd zestigGa naar voetnoot12), |
65. Exceptis servis eorum, et ancillis, qui erant septem millia tre- | 65. behalve hunne knechten en dienstmaagden, die zeven duizend |
[pagina 263]
centi triginta septem: et in ipsis cantores, atque cantatrices ducenti. | driehonderd zeven en dertig waren; en onder hen tweehonderd zangers en zangeressen. |
66. Equi eorum septingenti triginta sex, muli eorum, ducenti quadraginta quinque, | 66. Hunne paarden: zevenhonderd zes en dertig; hunne muilezels: tweehonderd vijf en veertig; |
67. Cameli eorum, quadringenti triginta quinque, asini eorum, sex millia septingenti viginti. | 67. hunne kameelen: vierhonderd vijf en dertig; hunne ezels: zes duizend zevenhonderd twintig. |
68. Et de principibus patrum, cum ingrederentur templum Domini, quod est in Jerusalem, sponte obtulerunt in domum Dei ad exstruendam eam in loco suo. | 68. En toen er van de vorsten der vaderen in den tempel des Heeren, die te Jerusalem is, kwamenGa naar voetnoot13), brachten zij vrijwillige offers voor het huis Gods, om het te zijner plaatse op te bouwen. |
69. Secundum vires suas dederunt impensas operis, auri solidos sexaginta millia et mille, argenti mnas quinque millia, et vestes sacerdotales centum. | 69. Naar hun vermogen gaven zij voor de kosten van het werk een en zestig duizend goudstukken, vijf duizend zilveren mna's en honderd priestergewadenGa naar voetnoot14). |
70. Habitaverunt ergo Sacerdotes, et Levitae, et de populo, et cantores, et janitores, et Nathinaei in urbibus suis, universusque Israel in civitatibus suis. | 70. De priesters dan en de levieten en die van het volk en de zangers en de deurwachters en de Nathineërs woonden in hunne steden, en geheel Israël in zijne steden. |
- voetnoot1)
- De landstreek van Jerusalem en Juda. Vgl. het slot van dit vers. Anderen verstaan er Chaldea onder, waar de meeste terugkeerende Joden geboren waren, weshalve zij ook zonen van dit land konden worden genoemd.
- voetnoot2)
- Zijne stad, waarin hij namelijk geboren was of zijne familie gewoond had; of beter: ieder naar zijne stad, welke hem werd aangewezen.
- voetnoot3)
- Zorobabel, onder wiens aanvoering de Joden naar Jerusalem gingen, was een afstammeling van koning Joachim of Jechonias. Vgl. I Par. III 17-19. Josue was de eerste hoogepriester na de gevangenschap, zoon van Josedec en kleinzoon van den hoogepriester Saraia, dien Nabuchodonosor te Rebla had laten ter dood brengen. Vgl. I Par. VI 14; IV Reg. XXIII 33; XXV 18-21. Nehemia is niet dezelfde als Nehemias, zoon van Helcas, de schrijver van het tweede Boek Esdras. In plaats van ‘Saraia’ staat II Esdr. VII 7: Azarias; en van ‘Rahelaia’: Raämias; op dezen volgt daar Nahamani, die hier niet wordt genoemd. Volgens sommigen, doch dit is niet waarschijnlijk, is Mardochaï de Mardocheus van het Boek Esther, die later naar Susa zou zijn teruggekeerd. Als men Zorobabel en Josue, alsook Nahamani van II Esdr. VII 7 meetelt, zijn de hoofden dus twaalf in getal.
- voetnoot4)
- Het woord ‘zonen’ beteekent afstammelingen, als het gevoegd wordt bij een persoonsnaam, zooals in v. 3-19; bij een plaatsnaam, zooals in v. 20-29 en 33-35, is de beteekenis: bewoners dier plaats of afstammelingen van die bewoners.
- voetnoot5)
- II Esdr. VII 11: Josue en Joab.
- voetnoot6)
- Dit Haï was waarschijnlijk gebouwd nabij de puinhoopen van het oude Haï. Zie de noot op Jos. VIII 28.
- voetnoot7)
- Nathineërs, d.i. ‘gegevenen’, d.i. geschonken aan den tempel, den tempeldienst gewijd. Zij stamden af van de Gabaonieten. Vgl. Jos. IX 21, 27; I Par. IX 2.
- voetnoot8)
- Waarschijnlijk krijgsgevangenen, die Salomon aan den dienst des tempels verbondën had gelijk de Gabaonieten. Er is nog sprake van in II Esdras XI 3; overal elders komen zij voor onder de algemeene benaming van Nathineërs.
- voetnoot9)
- Plaatsen van Babylonië.
- voetnoot10)
- In het Hebr.: Hattirsjata, d.i. de landvoogd, waarschijnlijk Zorobabel. Vgl. II Esdr. VII 65, 70. Nehemias wordt onder denzelfden titel aangeduid II Esdr. VIII 9 en X 1.
- voetnoot11)
- In het Hebr.: ‘totdat er een priester opstond met Oerim en Toemmim’, waardoor namelijk deze God konde raadplegen. Vgl. Ex. XXVIII 38.
- voetnoot12)
- Namelijk allen te zamen, genoemden en ongenoemden. Hetzelfde eindcijfer wordt II Esdr. VII 66 en 67 en III Esdr. V 41-42 vermeld, maar de afzonderlijke getallen verschillen en hunne optelling levert, evenmin als hier, de bovengenoemde eindsom. Hier worden 29818, II Esdr. 31089 en III Esdr. 30143 mannen afzonderlijk opgegeven.
- voetnoot13)
- d.i. Toen zij ter plaatse kwamen, waar de tempel gestaan had en ook tijdens de ballingschap eene offerplaats was blijven bestaan. Vgl. Baruch I 10, 14.
- voetnoot14)
- Goudstukken, Hebr. ‘Darkemonim’. De Darike was een Perzische gouden munt, welke aan de eene zijde de beeltenis des konings, aan de andere die eens boogschutters droeg, en eene waarde had van omstreeks f 12,00. De Darike bestond volgens velen onder dien naam niet vóór Darius Hystaspis. Zou dit zoo zijn, dan is het toch zeer goed mogelijk, dat de schrijver aan de bedoelde Perzische goudstukken den naam gegeven heeft, die reeds kort na deze gebeurtenissen werd ingevoerd. De zilveren mna had de waarde van f 75,00. II Esdr. VII 70-72 wordt over de geschenken meer in bijzonderheden uitgeweid. Ook bestaat er verschil in de opgave der getallen. In plaats van 61.000 goudstukken worden er daar 41.000 opgegeven; in plaats van 5000 mna's: 4200; in plaats van 100 priestergewaden: 530. Waarschijnlijk is hier bij vergissing, om de gelijkenis der letterteekens, 61 in plaats van 41 gelezen en is daar, te weten v. 70, het woord ‘mna's’ vóór vijfhonderd weggevallen; want in het Hebr.: staat: ‘priesterkleederen dertig en vijfhonderd’ terwijl toch de honderdtallen de tientallen zouden voorafgaan, zoo er 530 bedoeld was. Neemt men dit aan, dan zijn volgens het Boek Nehemias 1000 + 20.000 + 20.000 = 41.000 goudstukken, 4200 + 500 = 4700 zilveren mna's, 30 + 67 = 97 priestergewaden gegeven, en bovendien nog 50 schalen. Esdras drukt dit dan in ronde getallen, 5000 en 100, uit en maakt van de schalen geen melding.