De heilige boeken van het oude verbond. Deel 3. De boeken Paralipomenon. De boeken Esdras, Het boek Tobias. Het boek Judith. Het boek Esther. Het boek Job
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekend
[pagina 256]
| |||||||||||||
Liber primus Esdrae.Caput I.
|
IN anno primo Cyri regis Persarum ut compleretur verbum Domini ex ore Jeremiae, suscitavit Dominus spiritum Cyri regis Persarum: et traduxit vocem in omni regno suo, etiam per scripturam, dicens: II Par. XXXVI 22; Jer. XXV 12 et XXIX 10. | IN het eerste jaarGa naar voetnoot1) van Cyrus, den koning der Perzen, opdat vervuld zoude worden het woord des Heeren uit den mond van JeremiasGa naar voetnoot2), wekte de Heer den geest op van Cyrus, den koning der PerzenGa naar voetnoot3), en deze liet eenen roep gaan door geheel zijn koninkrijk, ook in geschrifteGa naar voetnoot4), luidende: |
2. Haec dicit Cyrus rex Persarum: Omnia regna terrae dedit mihi Dominus Deus coeli, et ipse praecepit mihi ut aedificarem ei domum in Jerusalem, quae est in Judaea. | 2. Dit zegt Cyrus, de koning der Perzen: Al de rijken der aarde heeft mij de Heer, de God des hemels, geschonken, en Hij heeft mij bevolen Hem een huis te bouwen te Jerusalem, dat in Judea ligt. |
[pagina 257]
3. Quis est in vobis de universo populo ejus? Sit Deus illius cum ipso. Ascendat in Jerusalem, quae est in Judaea, et aedificet domum Domini Dei Israël, ipse est Deus qui est in Jerusalem. | 3. Wie is er onder uGa naar voetnoot5) van geheel zijn volk? Zijn God zij met hem! Hij ga op naar Jerusalem, dat in Judea ligt, en bouwe het huis van den Heer, den God van Israël; Hij is de God, die te Jerusalem is. |
4. Et omnes reliqui in cunctis locis ubicumque habitant, adjuvent eum viri de loco suo argento et auro, et substantia, et pecoribus, excepto quod voluntarie offerunt templo Dei, quod est in Jerusalem. | 4. En wat betreft alle overgeblevenen in alle plaatsen, waar zij ook wonen, hem moeten de mannen van zijne plaats ondersteunenGa naar voetnoot6), met zilver en goud en have en vee, ongerekend hetgeen zij vrijwillig offeren voor den tempel Gods, die te Jerusalem is. |
5. Et surrexerunt principes patrum de Juda, et Benjamin, et Sacerdotes, et Levitae, et omnis, cujus Deus suscitavit spiritum, ut ascenderent ad aedificandum templum Domini, quod erat in Jerusalem. | 5. Toen maakten zich op de vorsten der vaderenGa naar voetnoot7) van Juda en Benjamin en de priesters en de levieten en iedereen, wiens geest God opwekte om op te gaan ten einde den tempel des Heeren te bouwen, die te Jerusalem was. |
6. Universique qui erant in circuitu, adjuverunt manus eorum in vasis argenteis et aureis, in substantia et jumentis, in supellectili, exceptis his, quae sponte obtulerant, | 6. En allen, die in den omtrek waren, steunden hun de handen met zilveren en gouden vaten, met have en vee, met huisraadGa naar voetnoot8), ongerekend nog hetgeen zij vrijwillig geofferd hadden. |
7. Rex quoque Cyrus protulit vasa templi Domini, quae tulerat Nabuchodonosor de Jerusalem, et posuerat ea in templo dei sui. | 7. Ook koning Cyrus bracht de vaten van den tempel des Heeren te voorschijn, welke Nabuchodonosor uit Jerusalem weggenomen en in den tempel van zijnen god geplaatst hadGa naar voetnoot9). |
8. Protulit autem ea Cyrus rex Persarum per manum Mithridatis filii Gazabar, et annumeravit ea Sassabasar principi Juda. | 8. Deze nu bracht Cyrus, de koning der Perzen, te voorschijn door de hand van Mithridates, den zoon van GazabarGa naar voetnoot10), en telde ze toe aan SassabasarGa naar voetnoot11), den vorst van Juda. |
[pagina 258]
9. Et hic est numerus eorum: Phialae aureae triginta, phialae argenteae mille, cultri viginti novem, scyphi aurei triginta, | 9. En dit is hun getal: dertig gouden schalen, duizend zilveren schalen, negen en twintig messenGa naar voetnoot12), dertig gouden bekers, |
10. Scyphi argentei secundi quadringenti decem: vasa alia mille. | 10. vierhonderd en tien zilveren bekers van een tweede (soort)Ga naar voetnoot13), duizend andere vaten. |
11. Omnia vasa aurea et argentea quinque millia quadringenta: universa tulit Sassabasar cum his, qui ascendebant de transmigratione Babylonis in Jerusalem. | 11. Te zamen vijf duizend vierhonderd gouden en zilveren vatenGa naar voetnoot14); alle nam Sassabasar mede met hen, die uit de wegvoering van Babylon opgingen naar Jerusalem. |
- voetnoot1)
- In het eerste jaar, d.i. der regeering van Cyrus te Babylon, 538 v.C. Hij was de stichter der Perzische wereldheerschappij en had reeds omstreeks twintig jaar als koning van Perzië geregeerd.
- voetnoot2)
- Deze profeet had den zeventigjarigen duur der Babylonische overheersching duidelijk voorspeld. Gewoonlijk neemt men aan, dat de ballingschap was begonnen in het jaar 606 v.C., het vierde jaar van koning Joakim, die door Nabuchodonosor overwonnen en schatplichtig gemaakt werd. Vgl. Jer. XXV 11-13; Dan. I 1. Het bevel van Cyrus kwam waarschijnlijk niet vóór 537 tot uitvoering, d.i. het zeventigste jaar na het begin der ballingschap; zie de noot op III 1. Volgens een eigen opschrift van Cyrus, in Babylonisch spijkerschrift, liet hij meerdere in ballingschap levende volken naar hunne woonplaatsen terugkeeren.
- voetnoot3)
- Volgens Flavius Josephus kwam Cyrus tot het besluit de Joden naar Jerusalem te laten terugkeeren door het vernemen der profetie van Isaias XLI 2-5; XLIV 28 en XLV 1-3. Vermoedelijk deelde de profeet Daniël hem die voorzegging mede. Vgl. Isaias, Inleiding en H. XLIV, noot 26.
- voetnoot4)
- Deze liet mondeling en schriftelijk bekend maken door geheel zijn koninkrijk. Hoewel Cyrus in dit bevelschrift den Heer, Hebr.: ‘Jehova’ d.i. den God van Israël, als God erkent, bleef hij toch het Perzische veelgodendom aankleven. Hij vereerde ook de Babylonische goden; vgl. Dan. XIV.
- voetnoot5)
- Wie is er onder al mijne onderdanen, die tot zijn volk, het volk van Jehova, behoort.
- voetnoot6)
- En wat betreft alle overgeblevenen van de Israëlietische ballingen in alle plaatsen, waar zij ook als vreemdelingen wonen, hem moeten de mannen van zijne plaats, d.i. de niet-Israëlietische medeburgers, ondersteunen met enz.
- voetnoot7)
- De vorsten, die aan het hoofd staan der vaderen, d.i. van de hoofden der families, zijn de geslachtshoofden.
- voetnoot8)
- Hebr.: ‘met kostbaarheden’.
- voetnoot9)
- Vgl. II Par. XXXVI 7; Dan. I 2; V 2.
- voetnoot10)
- Hebr.: ‘Van Mithredath, den schatmeester’.
- voetnoot11)
- De meeste schrijvers houden Sassabasar (vgl. V 14, 16), in het Hebr.: Sjeesjbatzar, voor den Babylonischen naam van Zorobabel (vgl. II 2; III 2, 8; IV 3; V 2; Zach. IV 9). Niet weinigen echter ook onderscheiden twee personen, en sommigen hunner meenen, dat er twee tochten uit Babylon hebben plaats gehad: de eerste onder Sassabasar, toen de grondslag van den tempel gelegd zou zijn, de tweede onder Zorobabel, die den tempel zou voltooid hebben. Volgens anderen zouden Sassabasar, als Perzisch stadhouder, en Zorobabel, als aanvoerder der Joden, samen zijn opgetrokken. Dat er van beiden verhaald wordt, dat zij den grondslag des tempels gelegd hebben, levert volgens deze schrijvers geene moeilijkheid op, daar Zorobabel dit kan hebben gedaan onder het gezag en toezicht van Sassabasar, in welk geval zoowel van dezen als van Zorobabel kan worden gezegd, dat hij den tempel heeft gegrondvest. Welke van deze drie meeningen de ware is, valt niet met zekerheid uit te maken. Toch schijnt de eerste nog de meeste waarschijnlijkheid voor zich te hebben.
- voetnoot12)
- Anderen vertalen: ‘wierookschalen’.
- voetnoot13)
- Vermoedelijk: ‘van minder waarde’.
- voetnoot14)
- Bij optelling der getallen, in de twee vorige verzen opgegeven, komt men tot een bedrag van slechts 2499. Er is hier dus òf een fout ingeslopen, òf in de eindsom werden ook de vaten van minder belang, welke niet afzonderlijk zijn opgenoemd, begrepen. Het aprocriefe derde Boek Esdras, II 13-14, geeft ten deele andere getallen op en komt tot de eindsom 5860, die daar met het bedrag der afzonderlijke getallen overeenkomt.