De heilige boeken van het oude verbond. Deel 3. De boeken Paralipomenon. De boeken Esdras, Het boek Tobias. Het boek Judith. Het boek Esther. Het boek Job
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendCaput XXXIII.
|
1. Duodecim annorum erat Manasses cum regnare coepisset, et quinquaginta quinque annis regnavit in Jerusalem. IV Reg. XXI 1. | 1. Twaalf jaren telde Manasses, toen hij begon te regeeren, en vijf en vijftig jaren regeerde hij te JerusalemGa naar voetnoot1). |
2. Fecit autem malum coram Domino juxta abominationes gentium, quas subvertit Dominus coram filiis Israel: | 2. En hij deed het kwade voor de oogen des Heeren volgens de gruwelen der heidenen, welke de Heer verdelgd had voor het aangezicht der kinderen van Israël. |
3. Et conversus instauravit excelsa, quae demolitus fuerat Ezechias pater ejus: construxitque aras Baalim, et fecit lucos, et adoravit omnem militiam coeli, et coluit eam. | 3. En hij bouwde de hoogten op, welke zijn vader Ezechias verwoest had, en hij bouwde altaren voor de Baäls en maakte bosschenGa naar voetnoot2) en aanbad geheel het heer des hemels en vereerde het. |
4. AEdificavit quoque altaria in domo Domini, de qua dixerat Do- | 4. Ook bouwde hij altaren in het huis des Heeren, van hetwelk de |
[pagina 233]
minus: In Jerusalem erit nomen meum in aeternum. II Reg. VII 10. | Heer gezegd had: Te Jerusalem zal mijn naam zijn in eeuwigheid. |
5. AEdificavit autem ea cuncto exercitui coeli in duobus atriis domus Domini. | 5. En hij bouwde er voor geheel het heer des hemels in de beide voorhoven van het huis des Heeren. |
6. Transireque fecit filios suos per ignem in Valle Benennom: observabat somnia, sectabatur auguria, maleficis artibus inserviebat, habebat secum magos, et incantatores: multaque mala operatus est coram Domino ut irritaret eum. | 6. En hij liet zijne zonen door het vuur gaan in het dal BenennomGa naar voetnoot3), hij sloeg acht op de droomen, pleegde wichelarijen, gaf zich over aan de zwarte kunsten, had in zijn gezelschap waarzeggers en bezweerders en deed veel kwaads voor het aanschijn des Heeren, om Hem te tergen. |
7. Sculptile quoque, et conflatile signum posuit in domo Dei, de qua locutus est Deus ad David, et ad Salomonem filium ejus, dicens: In domo hac et in Jerusalem, quam elegi de cunctis tribubus Israel, ponam nomen meum in sempiternum. III Reg. VIII 16. | 7. Ook richtte hij een gesneden en gegoten beeldGa naar voetnoot4) op in het huis Gods, van hetwelk God gesproken had tot David en tot Salomon, zijnen zoon, zeggende: In dit huis en in Jerusalem, dat Ik heb uitverkoren uit al de stammen van Israël, zal Ik mijnen naam vestigen voor altoos. |
8. Et moveri non faciam pedem Israel de terra, quam tradidi patribus eorum: ita dumtaxat si custodierint facere quae praecepi eis, cunctamque legem, et ceremonias, atque judicia per manum Moysi. | 8. En Ik zal Israël geen voet doen verzetten uit het land, dat Ik aan hunne vaderen gegeven heb, op voorwaarde echter alleen, dat zij zorg dragen te doen wat Ik hun heb voorgeschreven en geheel de wet en de plechtigheden en de rechten door de bediening van Moses. |
9. Igitur Manasses seduxit Judam, et habitatores Jerusalem ut facerent malum super omnes gentes, quas subverterat Dominus a facie filiorum Israel. | 9. Aldus verleidde Manasses Juda en de bewoners van Jerusalem, om meer kwaad te doen dan al de heidenen, welke de Heer had uitgeroeid voor het aangezicht der kinderen van Israël. |
10. Locutusque est Dominus ad eum, et ad populum illius, et attendere noluerunt. | 10. En de Heer sprak tot hem en tot zijn volkGa naar voetnoot5), en zij wilden niet luisteren. |
11. Idcirco superinduxit eis principes exercitus regis Assyriorum: ceperuntque Manassen, et vinctum catenis, atque compedibus duxerunt in Babylonem. | 11. Derhalve liet Hij over hen komen de legeroversten van den koning der Assyriërs, en zij namen Manasses gevangen en voerden hem met ketenen en voetboeien gekluisterd naar BabylonGa naar voetnoot6). |
[pagina 234]
12. Qui postquam coangustatus est, oravit Dominum Deum suum: et egit poenitentiam valde coram Deo patrum suorum. | 12. Maar toen hij zich in nood bevond, bad hijGa naar voetnoot7) tot den Heer, zijnen God, en oefende groote boetvaardigheid voor het aanschijn van den God zijner vaderen. |
13. Deprecatusque est eum, et obsecravit intente: et exaudivit orationem ejus, reduxitque eum Jerusalem in regnum suum, et cognovit Manasses quod Dominus ipse esset Deus. | 13. En hij riep Hem aan en smeekte met aandrang; en Hij verhoorde zijn gebed en voerde hem terug naar Jerusalem in zijn koninkrijk. En Manasses zag in, dat Hij, de Heer, God isGa naar voetnoot8). |
14. Post haec aedificavit murum extra civitatem David ad occidentem Gihon in convalle, ab introitu portae piscium per circuitum usque ad Ophel, et exaltavit illum vehementer: constituitque principes exercitus in cunctis civitatibus Juda munitis: | 14. Daarna bouwde hij een muur buiten de Stad van David, westelijk van de Gihon in het dal, van den ingang der Vischpoort in het rond tot aan Ophel, en maakte dien zeer hoogGa naar voetnoot9); ook stelde hij legeroversten aan in al de versterkte steden van Juda. |
[pagina 235]
15. Et abstulit deos alienos, et simulacrum de domo Domini: aras quoque, quas fecerat in monte domus Domini, et in Jerusalem, et projecit omnia extra urbem. | 15. En hij verwijderde de vreemde goden en het afgodsbeeld uit het huis des Heeren, alsook de altaren, welke hij gemaakt had op den berg van het huis des Heeren en in Jerusalem, en hij wierp alles buiten de stad. |
16. Porro instauravit altare Domini, et immolavit super illud victimas, et pacifica, et laudem: praecepitque Judae ut serviret Domino Deo Israel. | 16. Voorts herbouwde hij het altaar des Heeren en offerde daarop slachtoffers, zoo vrede- als lofoffers, en beval aan Juda, den Heer, den God van Israël, te dienen. |
17. Attamen adhuc populus immolabat in excelsis Domino Deo suo. | 17. Nochtans bleef het volk den Heer, zijnen God, op de hoogtenGa naar voetnoot10) offeranden opdragen. |
18. Reliqua autem gestorum Manasse: et obsecratio ejus ad Deum suum: verba quoque Videntium, qui loquebantur ad eum in nomine Domini Dei Israel, continentur in sermonibus regum Israel. | 18. De verdere daden nu van Manasses en zijn smeekgebed tot zijnen God, alsmede de woorden der zieners, die tot hem spraken in den naam van den Heer, den God van Israel, staan opgeteekend in de geschiedenis der koningen van Israël. |
19. Oratio quoque ejus et exauditio, et cuncta peccata, atque contemptus, loca etiam, in quibus aedificavit excelsa, et fecit lucos, et statuas antequam ageret poenitentiam, scripta sunt in sermonibus Hozai. | 19. Zijn gebed ook en zijne verhooring en al zijne zonden en zijn wanbedrijf, alsmede de plaatsen, waar hij hoogten bouwde en bosschen en afgodsbeelden maakte, alvorens hij boetvaardigheid pleegde, staan beschreven in de woorden van HozaiGa naar voetnoot11). |
20. Dormivit ergo Manasses cum patribus suis, et sepelierunt eum in domo sua: regnavitque pro eo filius ejus Amon. IV Reg. XXI 19. | 20. Manasses ontsliep dan met zijn vaderen, en men begroef hem in zijn huisGa naar voetnoot12), en zijn zoon Amon werd koning in zijne plaatsGa naar voetnoot13). |
[pagina 236]
21. Vigintiduorum annorum erat Amon cum regnare coepisset, et duobus annis regnavit in Jerusalem. | 21. Twee en twintig jaren telde Amon, toen hij begon te regeeren, en twee jaren regeerde hij te Jerusalem. |
22. Fecitque malum in conspectu Domini, sicut fecerat Manasses pater ejus: et cunctis idolis, quae Manasses fuerat fabricatus, immolavit atque servivit. | 22. En hij deed kwaad in de oogen des Heeren, gelijk zijn vader Manasses gedaan had, en aan al de afgoden, die Manasses gemaakt had, droeg hij offeranden op en bewees hij eeredienst. |
23. Et non est reveritus faciem Domini, sicut reveritus est Manasses pater ejus: et multo majora deliquit. | 23. En hij ontzag niet het aangezicht des Heeren, gelijk zijn vader Manasses het ontzien had, en hij beging veel grootere misdrijven. |
24. Cumque conjurassent adversus eum servi sui, interfecerunt eum in domo sua. | 24. En nadat zijne dienstknechten eene samenzwering tegen hem gesmeed hadden, doodden zij hem in zijn huis. |
25. Porro reliqua populi multitudo, caesis iis, qui Amon percusserant, constituit regem Josiam filium ejus pro eo. | 25. De overige volksmenigte nu vermoordde hen, die Amon verslagen hadden, en zij stelde zijnen zoon Josias tot koning aan in zijne plaats. |
- voetnoot1)
- Van de regeering van Manasses geven v. 1-9 zoo goed als dezelfde algemeene beschrijving, welke IV Reg. XXI 1-9 voorkomt; vervolgens vat v. 10 kort saam, wat daar v. 14-17 te lezen is; eindelijk verhalen v. 11-20 's konings gevangenneming, bekeering, terugkeer en verdere daden, van welke IV Reg. in het geheel niet wordt gewaagd.
- voetnoot2)
- Hebr.: haäsjerim, zie XIV noot 4.
- voetnoot3)
- Zie Jos. XV 8. Voor zijne zonen leest men in de Syrische vertaling overeenkomstig IV Reg. XXI 6 ‘zijnen zoon’.
- voetnoot4)
- Voor gesneden en gegoten beeld heeft het Hebr.: ‘het gesneden afgodsbeeld, dat hij gemaakt had’. Uit IV Reg. XXI 7 (Hebr.) blijkt, dat het een beeld van Asjera (Astarte) was.
- voetnoot5)
- Door profeten, gelijk IV Reg. XXI 10-15 nader verhaald wordt.
- voetnoot6)
- Hebr.: ‘En zij namen Manasses met ringen (bachochim) gevangen en knevelden hem met een ketenpaar en voerden hem naar Babylon’. Het woord chooch beteekent volgens Job XL 21 een haak of ring, waaraan men gevangen visschen aan de kaak ophing, gelijk het verwante chach (IV Reg. XIX 28; Ezech. XIX 4) den neusring, waarmede men wilde dieren in bedwang hield. Door het ketenpaar heeft men de boeien te verstaan, waarmede de voeten van gevangenen gekluisterd werden. Op tal van Assyrische monumenten ziet men gevangenen afgebeeld, die ketenen dragen aan handen of voeten of aan beide te gelijk en een ring door de onderlip.
- voetnoot7)
- Het gebed van Manasses, dat de schrijver volgens v. 18 voor zich had, is niet bewaard gebleven. Het ‘gebed van Manasses’, in de gewaarmerkte uitgave der Latijnsche Vulgata achteraan gedrukt als aanhangsel, behoort niet tot de door de Kerk erkende Boeken.
- voetnoot8)
- De geloofwaardigheid dezer treffende, alleen hier verhaalde gebeurtenissen blijkt uit meerdere Assyrische oorkonden van dien tijd. De Assyrische koningen Asarhaddon (681-668) en Assurbanipal (668-626) noemen - de eerste omstreeks het jaar 674, de tweede omstreeks 667 - Manasses, koning van Juda, uitdrukkelijk onder de twee en twintig aan Assyrië schatplichtige koningen van ‘de kust der zee’, d.i. van Phenicië en Palestina. Toen Samassoemoekin, die door zijn broeder Assurbanipal tot onderkoning van Babylon was aangesteld, omstreeks het jaar 652 van dezen afviel, deden ook deze koningen aan den opstand mede en weigerden de schatting aan den Assyrischen koning te betalen. Wellicht sloot zich ook Manasses bij hen aan. De opstand eindigde in 648 met den dood van Samassoemoekin en de inneming van Babylon door Assurbanipal, die zich van toen af ‘koning van Babylon’ noemde en daar veelal vertoefde. Kort daarna moeten ook de afvallige koningen, onder welke Manasses, weer aan Assyrië onderworpen zijn. Dat daarbij Manasses zou zijn gevangen genomen en in den kerker geworpen, is volstrekt niet onwaarschijnlijk, en evenmin, dat hij weer werd vrijgelaten en op den troon hersteld; Nechao I van Egypte onderging onder Assurbanipal eenmaal een gelijk lot. Zoo is het ook begrijpelijk, dat Manasses door de legerhoofden van den koning van Assyrië gevangen genomen en naar Babylon gevoerd werd (v. 11).
- voetnoot9)
- Het oude Jerusalem, bestaande uit de Stad van David of uit de bovenen uit de benedenstad, was reeds lang versterkt, maar aangezien het zich naar het noorden aanmerkelijk had uitgebreid, was reeds Ezechias begonnen, het nieuwe gedeelte met een muur te omsluiten. Zie XXXII 5. Hier schijnt sprake te zijn van de voltooiing van dit werk. Manasses bouwde dan (Hebr. tekst): ‘een ringmuur voor de Stad van David, aan de westzijde, aan den kant van Gihon in het dal en aan den kant, waar men de Vischpoort ingaat’. Gihon in het dal, d.i. de Gihonvijver, in het dal Gihon, ligt vlak aan de westzijde der oude stad. De Vischpoort stond noordelijk aan de oostzijde van het nieuwe stadsgedeelte. De muur van Ezechias en Manasses verbond de twee genoemde punten, geheel het nieuwe noordelijk gedeelte der stad, op den heuvel Bezetha gelegen, insluitend. Ter nog sterker bevestiging ‘ommuurde (Manasses) Ophel en trok hem (te weten den muur om Ophel) zeer hoog op’. De heuvel Ophel is eigenlijk één met Moria en kan als de zuidelijke helling daarvan beschouwd worden.
- voetnoot10)
- Uit deze woorden en de geschiedenis van Josias in het volgende Hoofdstuk valt af te leiden, dat de godsdienstige hervorming, door Manasses bewerkstelligd, geen grondige was. De ergernis, door hem gegeven, was dan ook te groot geweest, terwijl de tijd, hem vergund om haar goed te maken, kort was. Manasses stierf waarschijnlijk in 643, dus hoogstens vijf jaar na zijne verlossing uit den kerker (zie noot 8).
- voetnoot11)
- Zie de Inleiding bl. 12.
- voetnoot12)
- Septuagint: ‘in den hof van zijn huis’, IV Reg. XXI 18 (Hebr.): ‘in den hof van zijn huis, in den hof van Oza’. Zie de noot aldaar.
- voetnoot13)
- Zie over de regeering van Amon IV Reg. XXI 19-26.