De heilige boeken van het oude verbond. Deel 3. De boeken Paralipomenon. De boeken Esdras, Het boek Tobias. Het boek Judith. Het boek Esther. Het boek Job
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendCaput XXXII.
|
1. Post quae et hujuscemodi veritatem, venit Sennacherib rex Assyriorum, et ingressus Judam, obsedit civitates munitas, volens eas capere. IV Reg. XVIII 13; Eccli. XLVIII 20; Is. XXXVI 1. | 1. Na deze dingen en na zoodanige getrouwheidGa naar voetnoot1) kwam Sennacherib, de koning der Assyriërs, en rukte Juda binnen en belegerde de versterkte steden, met het plan ze te veroverenGa naar voetnoot2). |
2. Quod cum vidisset Ezechias, venisse scilicet Sennacherib, et totum belli impetum verti contra Jerusalem, | 2. En toen Ezechias dit zag, te weten, dat Sennacherib gekomen was en geheel het krijgsgeweld zich tegen Jerusalem richtte, |
3. Inito cum principibus consilio, virisque fortissimis ut obturarent capita fontium, qui erant extra urbem: et hoc omnium decernente sententia, | 3. hield hij raad met de vorsten en de kloekste mannenGa naar voetnoot3), om de bronaders, die buiten de stad waren, te verstoppen; en toen men daartoe met eenparige stemmen besloten had, |
4. Congregavit plurimam multitudinem, et obturaverunt cunctos fontes, et rivum, qui fluebat in medio terrae, dicentes: Ne veniant reges Assyriorum, et inveniant aquarum abundantiam. | 4. verzamelde hij eene zeer groote menigte, en zij verstopten al de bronnen en de beek, die midden door het land vloeideGa naar voetnoot4), en zeiden: Geenszins zullen de koningen der AssyriërsGa naar voetnoot5), als zij hier komen, overvloed van water vinden. |
5. AEdificavit quoque, agens industrie, omnem murum, qui fuerat dissipatus, et exstruxit turres desuper, et forinsecus alterum murum: instauravitque Mello in Civitate | 5. Ook herstelde hij met groote bedrijvigheid den geheelen muur, die vervallen was, en bouwde torens daarop en aan de buitenzijde den anderen muur, en hij herstelde |
[pagina 228]
David, et fecit universi generis armaturam et clypeos: | het Mello in de Stad van David en maakte allerlei wapens en schildenGa naar voetnoot6). |
6. Constituitque principes bellatorum in exercitu: et convocavit universos in platea portae civitatis, ac locutus est ad cor eorum dicens: | 6. En hij stelde krijgsoversten aan in het leger en riep ze allen te zamen op het plein aan de poort der stadGa naar voetnoot7), en sprak hun tot het hart en zeide: |
7. Viriliter agite, et confortamini: nolite timere, nec paveatis regem Assyriorum, et universam multitudinem, quae est eum eo: multo enim plures nobiscum sunt, quam cum illo. | 7. Gedraagt u als mannen en schept moed; vreest niet en weest niet beducht voor den koning der Assyriërs en de geheele menigte, die met hem is; want daar zijn er veel meer met ons dan met hem. |
8. Cum illo enim est brachium carneum: nobiscum Dominus Deus noster, qui auxiliator est noster, pugnatque pro nobis. Confortatusque est populus hujuscemodi verbis Ezechiae regis Juda. | 8. Want met hem is een vleeschelijke armGa naar voetnoot8); met ons is de Heer, onze God, die onze helper is en voor ons strijdt. En het volk schepte moed bij zoodanige woorden van Ezechias, den koning van Juda. |
9. Quae postquam gesta sunt, misit Sennacherib rex Assyriorum servos suos in Jerusalem (ipse enim cum universo exercitu obsidebat Lachis) ad Ezechiam regem Juda, et ad omnem populum, qui erat in urbe, dicens: | 9. En nadat dit geschied was, zond Sennacherib, de koning der Assyriërs, zijne dienstknechten naar Jerusalem (want hij zelf belegerde met geheel zijn leger Lachis) tot Ezechias, den koning van Juda, en tot het geheele volk, dat in de stad wasGa naar voetnoot9), en sprak: |
10. Haec dicit Sennacherib rex Assyriorum: In quo habentes fiduciam sedetis obsessi in Jerusalem? | 10. Dit zegt Sennacherib, de koning der Assyriërs: Waarop vertrouwt Gij, terwijl gij belegerd blijft zitten in Jerusalem? |
11. Num Ezechias decipit vos, ut tradat morti in fame et siti, affirmans quod Dominus Deus vester liberet vos de manu regis Assyriorum? | 10. Misleidt u niet Ezechias, om u door honger en dorst prijs te geven aan den dood, doordien hij verzekert, dat de Heer, uw God, u bevrijden zal uit de hand van den koning der Assyriërs? |
12. Numquid non iste est Ezechias, qui destruxit excelsa illius, et altaria, et praecepit Juda et Jerusalem, dicens: Coram altari uno adorabitis, et in ipso comburetis incensum? | 12. Is het niet die Ezechias, die zijne hoogten en altaren vernietigd en aan Juda en Jerusalem voorgeschreven heeft, zeggende: Voor één altaar zult gij aanbidden en dáárop zult gij wierook branden? |
[pagina 229]
13. An ignoratis quae ego fecerim, et patres mei cunctis terrarum populis? numquid praevaluerunt dii gentium, omniumque terrarum liberare regionem suam de manu mea? | 13. Weet gij dan niet, wat ik en mijne vaderen gedaan hebben aan al de volkeren der aarde? waren wellicht de goden der volken en van al de landen machtig genoeg, om hunne landstreek uit mijne hand te verlossen? |
14. Quis est de universis diis gentium, quas vastaverunt patres mei, qui potuerit eruere populum suum de manu mea, ut possit etiam Deus vester eruere vos de hac manu? | 14. Wie is er onder al de goden der volken, welke mijne vaderen verdelgd hebben, die zijn volk uit mijne hand heeft kunnen redden, zoodat ook uw God u zou kunnen redden uit deze hand? |
15. Non vos ergo decipiat Ezechias, nec vana persuasione deludat, neque credatis ei. Si enim nullus potuit deus cunctarum gentium atque regnorum liberare populum suum de manu mea, et de manu patrum meorum, consequenter nec Deus vester poterit eruere vos de manu mea. | 15. Dat dan Ezechias u niet bedriege en met ijdele overreding misleide, en schenkt hem geen geloof! Indien toch geen god van al de volken en rijken zijn volk kon redden uit mijne hand en uit de hand mijner vaderen, dan zal gevolgelijk ook uw God u niet kunnen redden uit mijne hand. |
16. Sed et alia multa locuti sunt servi ejus contra Dominum Deum, et contra Ezechiam servum ejus. | 16. Maar nog vele andere dingen spraken zijne dienstknechten tegen den Heere God en tegen Ezechias, zijnen dienstknecht. |
17. Epistolas quoque scripsit plenas blasphemiae in Dominum Deum Israel, et locutus est adversus eum: Sicut dii gentium ceterarum non potuerunt liberare populum suum de manu mea, sic et Deus Ezechiae eruere non poterit populum suum de manu ista. | 17. Ook scheef hij een briefGa naar voetnoot10) vol van lasteringen tegen den Heer, den God van Israël, en sprak tegen Hem: Gelijk de goden der overige volken hun volk niet konden redden uit mijne hand, zoo zal ook de God van Ezechias zijn volk niet kunnen redden uit die hand. |
18. Insuper et clamore magno, lingua Judaica contra populum, qui sedebat in muris Jerusalem, personabat, ut terreret eos, et caperet civitatem. | 18. Bovendien schreeuwde hij ook met luider stem in de Judeesche taal het volk toe, dat op de muren van Jerusalem zat, om hen vervaard te maken en de stad te nemen. |
19. Locutusque est contra Deum Jerusalem, sicut adversum deos populorum terrae, opera manuum hominum. | 19. En hij sprak tegen den God van Jerusalem als tegen de goden van de volkeren der aarde, werken van menschenhanden. |
20. Oraverunt igitur Ezechias rex, et Isaias filius Amos prophetes, | 20. Daarom baden koning Ezechias en Isaias, de zoon van Amos, de |
[pagina 230]
adversum hanc blasphemiam, ac vociferati sunt usque in coelum. | profeet, tegen deze godslastering en verhieven hunne stem ten hemelGa naar voetnoot11). |
21. Et misit Dominus Angelum, qui percussit omnem virum robustum, et bellatorem, et principem exercitus regis Assyriorum: reversusque est cum ignominia in terram suam. Cumque ingressus esset domum dei sui, filii qui egressi fuerant de utero ejus, interfecerunt eum gladio. Tob. I 21; Is. XXXVII 36. | 21. En de Heer zond een engel, en deze versloeg alle dappere en krijgshaftige mannen en legeroversten van den koning der Assyriërs, en hij keerde met schande naar zijn land terug. En toen hij het huis van zijnen god betreden had, vermoordden hem zijne zonen, die uit zijne heup waren voortgekomen, met het zwaardGa naar voetnoot12). |
22. Salvavitque Dominus Ezechiam et habitatores Jerusalem de manu Sennacherib regis Assyriorum, et de manu omnium, et praestitit eis quietem per circuitum. | 22. En de Heer redde Ezechias en de bewoners van Jerusalem uit de hand van Sennacherib, den koning der Assyriërs, en uit de hand van allen, en Hij gaf hun rust in het rond. |
23. Multi etiam deferebant hostias, et sacrificia Domino in Jerusalem, et munera Ezechiae regi Juda: qui exaltatus est post haec coram cunctis gentibus. | 23. Velen ook brachten offerdieren en offeranden aan den Heer te Jerusalem en geschenken aan Ezechias, den koning van Juda, en deze werd sedert hoog geprezen bij al de volken. |
24. In diebus illis aegrotavit Ezechias usque ad mortem, et oravit Dominum: exaudivitque eum, et dedit ei signum. IV Reg. XX 1; Is. XXXVIII 1. | 24. Te dien tijde werd Ezechias doodelijk ziek, en hij bad tot den Heer, en Hij verhoorde hem en gaf hem een teekenGa naar voetnoot13). |
25. Sed non juxta beneficia, quae acceperat, retribuit, quia elevatum est cor ejus: et facta est contra eum ira, et contra Judam et Jerusalem. | 25. Maar hij vergold niet naar de weldaden, welke hij ontvangen had; want zijn hart verhief zichGa naar voetnoot14), en er ontstak tegen hem een gramschap en tegen Juda en Jerusalem. |
26. Humiliatusque est postea eo quod exaltatum fuisset cor ejus, tam ipse, quam habitatores Jerusalem: et idcirco non venit super eos ira Domini in diebus Ezechiae. | 26. En hij vernederde zich naderhand, omdat zijn hart zich verheven had, hij zoowel als de bewoners van Jerusalem, en daarom kwam de gramschap des Heeren niet over hen in de dagen van Ezechias. |
[pagina 231]
27. Fuit autem Ezechias dives, et inclytus valde, et thesauros sibi plurimos congregavit argenti et auri et lapidis pretiosi, aromatum, et armorum universi generis, et vasorum magni pretii. | 27. Ezechias nu was zeer rijk en vermaard, en hij vergaderde zich zeer vele schatten van zilver en goud en kostbaar gesteente, van reukwerken en allerhande wapenen en van kostelijk huisraad. |
28. Apothecas quoque frumenti, vini, et olei, et praesepia omnium jumentorum, caulasque pecorum. | 28. Ook had hij zolderschuren voor koren, wijn en olie en stallen voor allerlei groot vee en kooien voor klein vee. |
29. Et urbes aedificavit sibi: habebat quippe greges ovium, et armentorum innumerabiles, eo quod dedisset ei Dominus substantiam multam nimis. | 29. En hij bouwde zich stedenGa naar voetnoot15), want hij had ontelbare kudden van schapen en runderen, omdat hem de Heer eene uitermate grootehave gegeven had. |
30. Ipse est Ezechias, qui obturavit superiorem fontem aquarum Gihon, et avertit eas subter ad occidentem Urbis David: in omnibus operibus suis fecit prospere quae voluit. | 30. Hij is het, Ezechias, die de opperbron van het Gihon-water verstopte en het onder den grond afleidde naar de westzijde der Stad van DavidGa naar voetnoot16). In al zijne ondernemingen volbracht hij voorspoedig wat hij wilde. |
31. Attamen in legatione principum Babylonis, qui missi fuerant ad eum, ut interrogarent de portento, quod acciderat super terram, dereliquit eum Deus ut tentaretur, et nota fierent omnia, quae erant in corde ejus. | 31. NochtansGa naar voetnoot17) bij gelegenheid van het gezantschap der vorsten van Babylon, die tot hem gezonden waren om naar het wonderteeken te vragen, dat in het land was voorgevallenGa naar voetnoot18), verliet hem God, opdat hij op de proef gesteld en alles openbaar zoude worden, wat in zijn hart was. |
[pagina 232]
32. Reliqua autem sermonum Ezechiae, et misericordiarum ejus scripta sunt in visione Isaiae filii Amos prophetae, et in Libro regum Juda et Israel. | 32. Het overige nu van de daden van Ezechias en van zijne goedertierenheidGa naar voetnoot19) staat beschreven in het gezicht van Isaias, den zoon van Amos, den profeet, en in het Boek der koningen van Juda en Israël. |
33. Dormivitque Ezechias cum patribus suis, et sepelierunt eum super sepulcra filiorum David: et celebravit ejus exsequias universus Juda, et omnes habitatores Jerusalem: regnavitque Manasses filius ejus pro eo. | 33. En Ezechias ontsliep met zijne vaderen; en men begroef hem boven de graven van de zonen van DavidGa naar voetnoot20); en zijne uitvaart vierde geheel Juda met al de bewoners van Jerusalem; en zijn zoon Manasses werd koning in zijne plaats. |
- voetnoot1)
- Ezechias had reeds vele bewijzen van getrouwheid aan God gegeven; nu moest hij nog door lijden beproefd worden.
- voetnoot2)
- Vgl. over den inval van Sennacherib het veel uitvoeriger verhaal IV Reg. XVIII 13 - XIX, alsmede Is. XXXVI en XXXVII.
- voetnoot3)
- Van de maatregelen, door Ezechias genomen, om de stad te beveiligen, wordt IV Reg. XVIII niet gewaagd; zij worden echter IV Reg. XX 20 bevestigd.
- voetnoot4)
- d.i. Het water van de bron Gihon. Het verstoppen der bronnen geschiedde, doordat men het water langs eene onderaardsche, den vijand onbekende leiding stadwaarts deed vloeien. Zie v. 30 en noot 16.
- voetnoot5)
- Sennacherib en andere koningen van Assyrië, die later konden komen.
- voetnoot6)
- Het middelste versdeel luidt naar den grondtekst: ‘en hij trok aan de torens, en (wel) aan de buitenzijde, den anderen muur op’. De andere muur, d.i. de muur ter beveiliging van de nieuwe stad, werd eerst door Manasses voltooid. Zie XXXIII 14 en noot 8. Over het Mello zie I Par. XI noot 4.
- voetnoot7)
- Misschien aan de Waterpoort, zie II Esdr. VIII 1-16.
- voetnoot8)
- Vgl. Is. XXXI 3.
- voetnoot9)
- Zonder twijfel waren de bewoners der overige steden van Juda naar Jerusalem gevlucht. Zie over het optreden van Sennacherib's gezanten het veel uitvoeriger verhaal IV Reg. XVIII 17-36.
- voetnoot10)
- Uit IV Reg. XIX weten wij, dat Sennacherib zijn brief eerst zond, toen Rabsaces in zijne zending naar Jerusalem niet was geslaagd en Tharaca van Ethiopië met zijne legermacht aanrukte. De schrijver bekommert zich hier meer om de beteekenis dan de volgorde der gebeurtenissen.
- voetnoot11)
- Zie het gebed des konings en het heerlijke antwoord van den profeet op de godslasteringen van Sennacherib IV Reg. XIX 15-28; Is. XXXVII 14-20.
- voetnoot12)
- Zie IV Reg. XXIX 35-37; Is. XXXVII 37-38.
- voetnoot13)
- Wat hier zeer kort is saamgevat, wordt met zijne gevolgen uitvoerig bericht IV Reg. XX 1-11 en Is. XXXVIII.
- voetnoot14)
- Toen hij vol trots aan de gezanten van den koning van Babylon zijn rijkdommen toonde. Tot straf voor zijne hoovaardij zouden, naar Isaias toen voorspelde, al zijne schatten eens naar Babylon gebracht en zijne nakomelingen tot slaven van den koning van Babylon gemaakt worden. Zie IV Reg. XX 12-18; Is. XXIX 1-7. Daar zijne onderdanen zijne hoovaardige gevoelens deelden, trof ook hen de toorn des Heeren.
- voetnoot15)
- Geene steden in den eigenlijken zin, maar wachttorens ter beveiliging der kudden en omliggende herdersdorpen.
- voetnoot16)
- Zie noot 4. Zeer waarschijnlijk is de onderaardsche waterleiding tusschen de ‘Bron der Maagd’ (Gihon), buiten de stad gelegen, en Siloë aangelegd door Ezechias. Het werk werd aan de beide uiteinden te gelijk begonnen, en het is aan de uitvoering te zien, dat men met eenigen haast te werk is gegaan. Een in 1880 gevonden oud-Hebreeuwsch opschrift verhaalt, dat de werklieden aan weerszijden, toen zij elkaar tot op drie el afstand genaderd waren, door de rots heen elkander konden toeroepen, en hoe zij op hetzelfde punt uitkwamen; verder, dat, toen de rots doorboord was, het water van de bron (Gihon) naar het waterbekken (van Siloë) vloeide over eene lengte van twaalfhonderd el; eindelijk, dat de hoogte der rots boven de hoofden der werklieden honderd el bedroeg. Dit grootsche werk van Ezechias wordt vijf eeuwen later nog geroemd door den schrijver van Ecclesiasticus (XLVIII 19). De waterleiding kan reeds geruimen tijd vóór de komst van Sennacherib uit voorzorg zijn aangelegd, om bij voorkomende gelegenheden gebruikt te worden. Zulk eene in-gebruik-stelling wordt dan v. 3-4 aangeduid.
- voetnoot17)
- Ondanks de zegeningen, die hij van God ontving, betoonde hij zich ondankbaar door zijne hoovaardij.
- voetnoot18)
- Bedoeld wordt hier zeker het wonder aan den zonnewijzer IV Reg. XX 11, dat aan de Babyloniërs, in de sterrenkunde zeer bedreven, bijzondere belangstelling moest inboezemen. Het gezantschap kwam onder voorwendsel Ezechias met het herstel zijner gezondheid geluk te wenschen, in werkelijkheid echter met nog andere bedoelingen. Zie de Inleiding op Is. bl. 17 aan het einde.
- voetnoot19)
- Hebr. van zijne goede daden.
- voetnoot20)
- Hebr.: ‘op de hoogte van de graven der zonen van David’.