De heilige boeken van het oude verbond. Deel 3. De boeken Paralipomenon. De boeken Esdras, Het boek Tobias. Het boek Judith. Het boek Esther. Het boek Job
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekend
[pagina 219]
| |||||||||||||||||
Caput XXX.
|
1. Misit quoque Ezechias ad omnem Israel et Judam: scripsitque epistolas ad Ephraim et Manassen ut venirent ad domum Domini in Jerusalem, et facerent Phase Domino Deo Israel. | 1. Ook zond Ezechias aan geheel Israël en Juda en schreef brieven aan Ephraïm en ManassesGa naar voetnoot1), dat zij naar het huis des Heeren te Jerusalem zouden komen en Paschen zouden vieren voor den Heer, den God van Israël. |
2. Inito ergo consilio regis et principum, et universi coetus Jerusalem, decreverunt ut facerent Phase mense secundo. | 2. Nadat toch de koning en de vorsten en de geheele gemeente van Jerusalem raad hadden gehouden, besloten zij Paschen te vieren in de tweede maandGa naar voetnoot2). |
3. Non enim potuerant facere in tempore suo, quia sacerdotes, qui possent sufficere, sanctificati non fuerant, et populus nondum congregatus fuerat in Jerusalem. | 3. Want zij hadden het niet kunnen doen te zijnen tijdeGa naar voetnoot3), omdat de priesters niet in genoegzaam aantal geheiligd waren en het volk nog niet te Jerusalem was bijeengekomen. |
4. Placuitque sermo regi, et omni multitudini. | 4. En het besluit behaagde aan den koning en de geheele menigte. |
5. Et decreverunt ut mitterent nuntios in universum Israel de Bersabee usque Dan ut venirent, et facerent Phase Domino Deo Israel in Jerusalem: multi enim non fecerant sicut lege praescriptum est. | 5. En zij besloten gezanten te zenden tot geheel Israël, van Bersabeë tot aan DanGa naar voetnoot4), opdat zij zouden komen en Paschen vieren voor den Heer, den God van Israël, te Jerusalem; want velen hadden het niet gevierdGa naar voetnoot5) gelijk door de wet is voorgeschreven. |
6. Perrexeruntque cursores cum epistolis ex regis imperio, et principum ejus, in universum Israel et Judam juxta id, quod rex jusserat, | 6. En de renboden gingen met brieven volgens het bevel des konings en diens overheden tot geheel Israël en Juda en verkondigden naar hetgeen de koning bevolen had: Kin- |
[pagina 220]
praedicantes: Filii Israel revertimini ad Dominum Deum Abraham, et Isaac, et Israel: et revertetur ad reliquias, quae effugerunt manum regis Assyriorum. | deren van Israël, keert terug tot den Heer, den God van Abraham en van Isaäc en van Israël! En Hij zal terugkeeren tot de overblijfselen, die ontkomen zijn aan de hand van den koning der AssyriërsGa naar voetnoot6). |
7. Nolite fieri sicut patres vestri, et fratres qui recesserunt a Domino Deo patrum suorum, qui tradidit eos in interitum, ut ipsi cernitis. | 7. Wordt niet gelijk aan uwe vaderen en broeders, die afgeweken zijn van den Heer, den God hunner vaderen, die hen heeft overgegeven ten verderve, zooals gij zelven ziet. |
8. Nolite indurare cervices vestras, sicut patres vestri: tradite manus Domino, et venite ad sanctuarium ejus, quod sanctificavit in aeternum: servite Domino Deo patrum vestrorum, et avertetur a vobis ira furoris ejus. | 8. Blijft niet hardnekkig gelijk uwe vaderen; reikt uwe handen den HeerGa naar voetnoot7) en komt naar zijn heiligdom, dat Hij geheiligd heeft voor altoos; dient den Heer, den God uwer vaderen, en de gramschap zijner verbolgenheid zal van u worden afgewend. |
9. Si enim vos reversi fueritis ad Dominum: fratres vestri, et filii habebunt misericordiam coram dominis suis, qui illos duxerunt captivos, et revertentur in terram hanc: pius enim et clemens est Dominus Deus vester, et non avertet faciem suam a vobis, si reversi fueritis ad eum. | 9. Want zoo gijlieden terugkeert tot den Heer, dan zullen uwe broeders en zonen barmhartigheid ondervinden bij hunne meesters, die hen gevankelijk hebben weggevoerd, en zij zullen terugkeeren naar dit land; want liefderijk en goedertieren is de Heer, uw God, en Hij zal zijn aangezicht niet van u afkeeren, indien gij terugkeert tot Hem. |
10. Igitur cursores pergebant velociter de civitate in civitatem per terram Ephraim, et Manasse usque ad Zabulon, illis irridentibus et subsannantibus eos. | 10. De renboden gingen dan ijlings van stad tot stad door het land van Ephraïm en Manasses tot aan ZabulonGa naar voetnoot8); maar dezen bespotten hen en lachten hen uit. |
11. Attamen quidam viri ex Aser, et Manasse, et Zabulon acquiescentes consilio, venerunt Jerusalem. | 11. Nochtans luisterden eenige mannen uit Aser en Manasses en Zabulon naar den raad en kwamen naar Jerusalem. |
12. In Juda vero facta est manus Domini ut daret ei cor unum, ut facerent juxta praeceptum regis, et principum verbum Domini. | 12. Maar in Juda was de hand des Heeren om hun één hart te geven, dat zij naar het bevel des konings en der vorsten het woord des Heeren zouden vervullenGa naar voetnoot9). |
13. Congregatique sunt in Jerusalem populi multi ut facerent so- | 13. En er verzamelde zich te Jerusalem veel volk, om het hoogfeest |
[pagina 221]
lemnitatem azymorum, in mense secundo: | der ongedeesemde brooden te vieren, in de tweede maand. |
14. Et surgentes destruxerunt altaria quae erant in Jerusalem, atque universa, in quibus idolis adolebatur incensum, subvertentes, projecerunt in Torrentem cedron. | 14. En zij maakten zich op en verbrijzelden de altaren, die te Jerusalem waren, en haalden alles, waarop voor de afgoden wierook gebrand werd, omver en wierpen het in de beek Cedron. |
15. Immolaverunt autem Phase quartadecima die mensis secundi. Sacerdotes quoque, atque Levitae tandem sanctificati obtulerunt holocausta in domo Domini: | 15. En zij slachtten het PaschenGa naar voetnoot10) op den veertienden dag der tweede maand; ook droegen de priesters en Levieten, nadat zij eindelijk geheiligd warenGa naar voetnoot11), brandoffers op in het huis des Heeren. |
16. Steteruntque in ordine suo juxta dispositionem, et legem Moysi hominis Dei: Sacerdotes vero suscipiebant effundendum sanguinem de manibus Levitarum, | 16. En zij stonden in hunne rangorde volgens de beschikking en de wet van Moses, den man Gods; de priesters nu ontvingen het bloed, dat moest worden uitgegoten, uit de handen der LevietenGa naar voetnoot12), |
17. Eo quod multa turba sanctificata non esset: et idcirco immolarent Levitae Phase his, qui non occurrerant sanctificari Domino. | 17. omdat er eene groote menigte niet geheiligd was, en daarom de Levieten het Paaschlam mochten slachten voor hen, die er niet toe gekomen waren om zich te heiligen voor den Heer. |
18. Magna etiam pars populi de Ephraim, et Manasse, et Issachar, et Zabulon, quae sanctificata non fuerat, comedit Phase, non juxta quod scriptum est: et oravit pro eis Ezechias, dicens: Dominus bonus propitiabitur | 18. En een groot gedeelte van het volk uit Ephraïm en Manasses en Issachar en Zabulon, dat nog niet geheiligd was, at het Paaschlam, niet naar het voorschriftGa naar voetnoot13); en Ezechias bad voor hen, zeggende: De Heer, de goede, moge het vergeven |
19. Cunctis, qui in toto corde requirunt Dominum Deum patrum suorum: et non imputabit eis quod minus sanctificati sunt. | 19. aan allen, die van ganscher harte den Heer, den God hunner vaderen, zoeken, en het hun niet aanrekenen, dat zij minder geheiligd zijn. |
20. Quem exaudivit Dominus, et placatus est populo. | 20. En de Heer verhoorde hem en was het volk genadigGa naar voetnoot14). |
[pagina 222]
21. Feceruntque filii Israel, qui inventi sunt in Jerusalem, solemnitatem azymorum septem diebus in laetitia magna, laudantes Dominum per singulos dies: Levitae quoque, et Sacerdotes per organa, quae suo officio congruebant. | 21. En de kinderen van Israël, die zich te Jerusalem bevonden, vierden het hoogfeest der ongedeesemde brooden zeven dagen met groote vreugde, en loofden den Heer dag aan dag, gelijk ook de Levieten en de priesters met de speeltuigen, welke bij hunne bediening pasten. |
22. Et locutus est Ezechias ad cor omnium Levitarum, qui habebant intelligentiam bonam super Domino: et comederunt septem diebus solemnitatis, immolantes victimas pacificorum, et laudantes Dominum Deum patrum suorum. | 22. En Ezechias sprak tot het hart van alle Levieten, die een goede gezindheid hadden ten opzichte van den HeerGa naar voetnoot15), en zij aten gedurende de zeven dagen van het hoogfeest, terwijl zij de vredeoffers opdroegen en den Heer, den God hunner vaderen, loofden. |
23. Placuitque universae multitudini ut celebrarent etiam alios dies septem: quod et fecerunt cum ingenti gaudio. | 23. En het behaagde aan de geheele gemeente, nog zeven andere dagen feest te houden, wat zij ook deden met buitengemeene vreugde. |
24. Ezechias enim rex Juda praebuerat multitudini mille tauros, et septem millia ovium: principes vero dederant populo tauros mille, et oves decem millia: sanctificata est ergo sacerdotum plurima multitudo. | 24. Want Ezechias, de koning van Juda, had aan de menigte gegeven duizend stieren en zeven duizend schapen; en de overheden hadden aan het volk geschonken duizend stieren en tien duizend schapen. Er hadden zich dan priesters in groote menigte geheiligdGa naar voetnoot16). |
25. Et hilaritate perfusa omnis turba Juda tam Sacerdotum et Levitarum, quam universae frequentiae, quae venerat ex Israel: proselytorum quoque de terra Israel, et habitantium in Juda. | 25. En van blijdschap werd het geheele volk van Juda vervuld, zoowel de priesters en Levieten als de gansche menigte, welke uit Israël gekomen was, alsmede de aankomelingen uit het land Israël en zij, die in Juda woondenGa naar voetnoot17). |
26. Factaque est grandis celebritas in Jerusalem, qualis a diebus Salomonis filii David regis Israel in ea urbe non fuerat. | 26. En er werd eene groote feestelijkheid gevierd te Jerusalem, gelijk er sinds de dagen van Salomon, den zoon van David, den koning van Israël, geene in die stad geweest wasGa naar voetnoot18). |
27. Surrexerunt autem Sacerdotes | 27. En de priesters enGa naar voetnoot19) de Le- |
[pagina 223]
atque Levitae benedicentes populo: et exaudita est vox eorum: pervenitque oratio in habitaculum sanctum coeli. | vieten stonden op en zegenden het volk; en hunne stem werd verhoord en het gebed drong door tot in de heilige woning des hemelsGa naar voetnoot20). |
- voetnoot1)
- Deze twee stammen vertegenwoordigen hier het geheele gebied van het Tienstammenrijk, zie v. 5 en 10, dat toen zijn einde nabij was of reeds niet meer bestond. Het laatste schijnt te blijken uit het vervolg van het verhaal. Zie noot 4 en 6 en XXXI noot 3.
- voetnoot2)
- Deze tweede maand is zeker de tweede, niet van een later jaar, gelijk sommigen meenen, maar van hetzelfde jaar, in welks eerste maand de reiniging van den tempel plaats had. Koning en volk handelden geheel overeenkomstig het voorschrift van Moses (Num. IX 6-13), toen zij het Paaschfeest in de tweede maand van het jaar vierden, omdat zij het in de eerste niet hadden kunnen doen.
- voetnoot3)
- Op den veertienden van de maand Nisan.
- voetnoot4)
- Had het Tienstammenrijk toen nog bestaan, dan zou Ezechias bezwaarlijk boden hebben kunnen zenden tot geheel Israël van Bersabeë tot Dan, zonder vooraf met den koning van Israël in overleg te zijn getreden.
- voetnoot5)
- Naar den grondtekst: ‘want zij hadden het niet in menigte gevierd’.... De zin schijnt te zijn, dat de vroegere Paaschfeesten niet volgens voorschrift door vele Israëlieten uit het geheele land waren bijgewoond.
- voetnoot6)
- Ook deze laatste zinsnede zoowel als v. 7-9 in hun geheel schijnen aan te duiden, dat het hier verhaalde plaats vond na den ondergang van Samaria.
- voetnoot7)
- Vgl. I Esdr. X 19; I Par. XXIX 24.
- voetnoot8)
- Vermoedelijk gingen zij niet verder het noorden in wegens de slechte ontvangst, die hun ten deel viel.
- voetnoot9)
- Terwijl uit het noorden slechts enkelen aan de uitnoodiging gevolg gaven, kwamen uit Juda allen, en wel door Gods genade gedreven.
- voetnoot10)
- Het Paaschlam.
- voetnoot11)
- Hebr.: ‘En de priesters en Levieten hadden zich geschaamd en zich geheiligd’. Vele priesters en Levieten, die zich onder Achaz door afgoderij bezoedeld hadden, zullen, thans te Jerusalem gekomen en de geestdrift des volks ziende, zich over hun vroeger gedrag geschaamd en zich met God verzoend hebben.
- voetnoot12)
- En niet, gelijk het de gewoonte was, uit de handen der huisvaders (XXXV 6; I Esdr. VI 20). De reden wordt in v. 17 opgegeven.
- voetnoot13)
- Omdat de van verre gekomenen zich nog niet hadden kunnen heiligen, mochten zij niet zelf hun Paaschlam slachten (v. 17), toch werden zij voor het eten daarvan om hunne goede gezindheid dezen keer ontheven van de verplichting tot wettelijke reiniging. Vgl. Num. IX 7-11.
- voetnoot14)
- Hebr.: ‘en genas het volk’. Dit moet men verstaan of wel van geestelijke genezing, of wel van het afkeeren van ziekten, waarmede God overtredingen der wet pleegde te straffen.
- voetnoot15)
- De zin kan ook zijn: die de kunst verstonden, om den Heer te loven.
- voetnoot16)
- In het Hebr. is deze volzin met den voorafgaanden door en verbonden. Omdat er zooveel offerdieren geschonken en nu zooveel priesters geheiligd waren (zie XXIX 34), die den altaardienst konden verrichten, besloot men, de feestelijkheden nog met zeven dagen te verlengen.
- voetnoot17)
- De grondtekst onderscheidt hier duidelijker dan de Vulgaat het volk van Juda met de priesters en Levieten, de uit het voormalige Tienstammenrijk gekomen Israëlieten en de aankomelingen, die zich of in genoemd rijk of in Juda gevestigd hadden.
- voetnoot18)
- Zie III Reg. XII 28.
- voetnoot19)
- Dit en staat niet in den grondtekst, zoodat Levieten daar den zin heeft van ‘zonen van Levi’ in 't algemeen.
- voetnoot20)
- Gelijk weldra de gelukkige regeering van Ezechias en de redding van Jerusalem uit de handen van Sennacherib zouden bewijzen.