De heilige boeken van het oude verbond. Deel 3. De boeken Paralipomenon. De boeken Esdras, Het boek Tobias. Het boek Judith. Het boek Esther. Het boek Job
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekend
[pagina 204]
| |||||||||||||||
Caput XXVI.
|
1. Omnis autem populus Juda filium ejus Oziam annorum sedecim, constituit regem pro Amasia patre suo. IV Reg. XIV 21. | 1. En geheel het volk van Juda stelde zijnen zoon OziasGa naar voetnoot1), die zestien jaren oud was, tot koning aan in plaats van zijn vader Amasias. |
2. Ipse aedificavit Ailath, et restituit eam ditioni Juda, postquam dormivit rex cum patribus suis. | 2. Hij bouwde Ailath en bracht het wederom onder de heerschappij van Juda, nadat de koning met zijn vaderen ontslapen wasGa naar voetnoot2). |
3. Sedecim annorum erat Ozias cum regnare coepisset, et quinquaginta duobus annis regnavit in Jerusalem, nomen matris ejus Jechelia de Jerusalem. | 3. Zestien jaren telde Ozias, toen hij begon te regeeren, en twee en vijftig jaren regeerde hij te Jerusalem. De naam zijner moeder was Jechelia van Jerusalem. |
4. Fecitque quod erat rectum in oculis Domini juxta omnia, quae fecerat Amasias pater ejus. | 4. En hij deed wat recht was in de oogen des Heeren naar al hetgeen zijn vader Amasias gedaan had. |
5. Et exquisivit Dominum in diebus Zachariae intelligentis et videntis Deum: cumque requireret Dominum, direxit eum in omnibus. | 5. En hij zocht den Heer gedurende de dagen van Zacharias, die wijs was en God zagGa naar voetnoot3); en daar hij den Heer zocht, maakte Hij hem in alles voorspoedig. |
6. Denique egressus est, et pugnavit contra Philisthiim, et destruxit murum Geth, et murum Jabniae, murumque Azoti: aedificavit quoque oppida in Azoto, et in Philisthiim. | 6. En hij toog uit en streed tegen de Philistijnen en hij haalde den muur van Geth omver en den muur van Jabnia en den muur van Azotus; ook bouwde hij steden in Azotus en in PhilisteaGa naar voetnoot4). |
7. Et adjuvit eum Deus contra Philisthiim, et contra Arabes, qui habitabant in Gurbaal, et contra Ammonitas. | 7. En God stond hem bij tegen de Philistijnen en tegen de Arabieren, die in Gurbaäl woonden, en tegen de AmmonietenGa naar voetnoot5). |
[pagina 205]
8. Appendebantque Ammonitae munera Oziae: et divulgatum est nomen ejus usque ad introitum AEgypti propter crebras victorias. | 8. En de Ammonieten betaalden schattingen aan Ozias; en zijn naam werd geroemd tot aan den ingang van Egypte wegens de veelvuldige zegepralen. |
9. AEdificavitque Ozias turres in Jerusalem super portam anguli, et super portam vallis, et reliquas in eodem muri latere, firmavitque eas. | 9. Ook bouwde Ozias torens te Jerusalem op de Hoekpoort en op de Dalpoort en de overige aan dezelfde zijde van den muur, en hij maakte ze sterkGa naar voetnoot6). |
10. Exstruxit etiam turres in solitudine, et effodit cisternas plurimas, eo quod haberet multa pecora tam in campestribus, quam in eremi vastitate: vineas quoque habuit et vinitores in montibus, et in carmelo: erat quippe homo agriculturae deditus. | 10. Voorts bouwde hij torens in de woestijnGa naar voetnoot7) en groef zeer vele putten, omdat hij veel vee had, zoowel in de vlakten als in de uitgestrektheid der woestijnGa naar voetnoot8); ook had hij wijngaarden en wijngaardeniers op de bergen en op den karmelGa naar voetnoot9); want hij was een liefhebber van den landbouw. |
11. Fuit autem exercitus bellatorum ejus, qui procedebant ad proelia, sub manu Jehiel scribae, Maasiaeque doctoris, et sub manu Hananiae, qui erat de ducibus regis. | 11. En het leger zijner krijgslieden, die uittogen ten strijde, stond onder het bevel van Jehiël, den schrijver, en van Maäsias, den leeraar, en onder het bevel van Hananias, die tot de aanvoerders des konings behoorde. |
12. Omnisque numerus principum per familias virorum fortium, duorum millium sexcentorum. | 12. En het geheele getal hoofden naar de stamhuizen, dappere mannenGa naar voetnoot10), was twee duizend zeshonderd. |
13. Et sub eis universus exercitus trecentorum et septem millium quingentorum: qui erant apti ad bella, et pro rege contra adversarios dimicabant. | 13. En onder hen stond het geheele leger van driehonderd zeven duizend vijfhonderd man, die geoefend waren ten oorlog en voor den koning tegen de vijanden streden. |
14. Praeparavit quoque eis Ozias, id est, cuncto exercitui, clypeos, et hastas, et galeas, et loricas, arcusque et fundas ad jaciendos lapides. | 14. Ook schafte Ozias voor hen, dat is voor het geheele leger, schilden aan en lansen en helmen en harnassen en bogen en slingers om steenen te werpen. |
[pagina 206]
15. Et fecit in Jerusalem diversi generis machinas, quas in turribus collocavit, et in angulis murorum ut mitterent sagittas, et saxa grandia: egressumque est nomen ejus procul, eo quod auxiliaretur ei Dominus, et corroborasset illum. | 15. En hij maakte te Jerusalem krijgswerktuigen van verschillenden aard, welke hij op de torens plaatste en op de hoeken der muren, om pijlen en groote steenen te werpen; en zijn naam ging uit tot verre heen, want de Heer stond hem bij en had hem machtig gemaakt. |
16. Sed cum roboratus esset, elevatum est cor ejus in interitum suum, et neglexit Dominum Deum suum: ingressusque templum Domini, adolere voluit incensum super altare thymiamatis. | 16. Maar toen hij machtig geworden was, verhief zich zijn hart te zijnen ver der ve, en hij sloeg geen acht op den Heer, zijnen God; en den tempel des Heeren betreden hebbende, wilde hij reukwerk ontsteken op het reukofferaltaarGa naar voetnoot11). |
17. Statimque ingressus post eum Azarias sacerdos, et cum eo Sacerdotes Domini octoginta, viri fortissimi, | 17. En terstond achter hem ging Azarias, de priesterGa naar voetnoot12), binnen en met hem tachtig priesters des Heeren, zeer kloeke mannen, |
18. Restiterunt regi, atque dixerunt: Non est tui officii Ozia ut adoleas incensum Domino, sed Sacerdotum, hoc est, filiorum Aaron, qui consecrati sunt ad hujuscemodi ministerium: egredere de sanctuario, ne contempseris: quia non reputabitur tibi in gloriam hoc a Domino Deo. Exod. XXX 7 et seq. | 18. en zij weerstonden den koning en zeiden: Het staat niet aan u, Ozias, reukwerk te ontsteken voor den Heer, maar aan de priesters, dat is aan de zonen van Aäron, die gewijd zijn voor dusdanigen dienst; ga uit het heiligdom, acht het niet gering: want dat zal u niet tot eere worden gerekend door den Heere God. |
19. Iratusque Ozias, tenens in manu thuribulum ut adoleret incensum, minabatur Sacerdotibus. Statimque orta est lepra in fronte ejus coram Sacerdotibus, in domo Domini super altare thymiamatis. | 19. En Ozias ontstak in toorn en, terwijl hij het wierookvat in de hand hield om reukwerk te ontsteken, bedreigde hij de priesters. En terstond brak melaatschheid uit op zijn voorhoofd voor het aangezicht der priesters in het huis des Heeren bij het reukofferaltaar. |
20. Cumque respexisset eum Azarias pontifex, et omnes reliqui Sacerdotes, viderunt lepram in fronte ejus, et festinato expulerunt eum. Sed et ipse perterritus, acceleravit egredi, eo quod sensisset illico plagam Domini. | 20. En toen de hoogepriester Azarias de oogen op hem sloeg, almede al de overige priesters, zagen zij de melaatschheid op zijn voorhoofdGa naar voetnoot13), en ijlings dreven zij hem uit. Maar ook hij zelf, van schrik verslagen, haastte zich om heen te gaan, omdat hij terstond de plaag des Heeren gevoeld had. |
[pagina 207]
21. Fuit igitur Ozias rex leprosus usque ad diem mortis suae, et habitavit in domo separata plenus lepra, ob quam ejectus fuerat de domo Domini. Porro Joatham filius ejus rexit domum regis, et judicabat populum terrae. IV Reg. XV 5. | 21. Zoo was dan koning Ozias melaatsch tot op den dag van zijnen dood en hij woonde in een afgezonderd huisGa naar voetnoot14), zijnde vol melaatschheid, waarom hij uit het huis des Heeren verstooten was. En zijn zoon Joatham bestierde het huis des konings en richtte het volk des lands. |
22. Reliqua autem sermonum Oziae priorum et novissimorum scripsit Isaias filius Amos, propheta. | 22. Het overige nu van de daden van Ozias, de eerste en laatste, beschreef Isaias, de zoon van Amos, de profeet. |
23. Dormivitque Ozias cum patribus suis, et sepelierunt eum in agro regalium sepulcrorum, eo quod esset leprosus: regnavitque Joatham filius ejus pro eo. | 23. En Ozias ontsliep met zijne vaderen, en men begroef hem op den akker der koninklijke gravenGa naar voetnoot15) omdat hij melaatsch was; en zijn zoon Joatham werd koning in zijne plaats. |
- voetnoot1)
- Hij wordt IV Reg. XIV en XV gewoonlijk Azarias, maar ook eenige malen Ozias genoemd. Vgl. I Par. VI noot 5.
- voetnoot2)
- De vooropstelling van dit bericht schijnt aan te duiden, dat Ozias terstond na zijns vaders dood het aan de Roode Zee gelegen en voor den handel belangrijke Ailath voor Juda herwon en zich daardoor bij het volk bemind maakte. Vgl. voorts de noot op IV Reg. XIV 22.
- voetnoot3)
- Naar het Hebr. ‘die ervaren was in het zien Gods’, waarvoor met een geringe wijziging naar de Grieksche en de Syrische vertaling zal moeten gelezen worden ‘leeraar in de vreeze Gods’. Zacharias, van elders niet bekend, was dus zeker een profeet.
- voetnoot4)
- d.i. In de landstreek van het Philistijnsche Azotus en op het overige gebied der Philistijnen. Van al deze en de volgende krijgsverrichtingen wordt IV Reg. geen gewag gemaakt. Jabnia is vermoedelijk het Jos. XV 11 genoemde Jebneël.
- voetnoot5)
- Hebr. ‘de Maonieten’. Zie XX noot 2. Gurbaäl is van elders niet bekend.
- voetnoot6)
- De Hoekpoort bevond zich aan de noordwestelijke, de Dalpoort aan de westelijke zijde der stad. Voor ‘en de overige....’ heeft de grondtekst: ‘en aan den Hoek’, die volgens II Esdr. III 19 oostelijk van Sion moet gestaan hebben.
- voetnoot7)
- De woestijn van Juda, die steeds bloot stond aan de strooptochten der Arabische stammen.
- voetnoot8)
- Met de vlakten is de vruchtbare Sjephela, met de uitgestrektheid der woestijn. Hebr. de vlakte, is de vlakte aan den Jordaan, in 't bijzonder het aan de overzijde van den Jordaan gelegen weiland bedoeld, dat Ozias aan de Moabieten en Ammonieten ontweldigd had.
- voetnoot9)
- Karmel, hier geen eigennaam, beteekent boomgaard of volgens anderen wijngaard. Vgl. Is. X 18.
- voetnoot10)
- Hebr.: ‘het geheele getal van de hoofden der vaderhuizen, de krijgshelden, waren’.... Elk hoofd van een vaderhuis voerde het bevel over eene afdeeling.
- voetnoot11)
- IV Reg. XV wordt wel verhaald, dat Ozias met melaatschheid geslagen werd, maar niet om wat reden.
- voetnoot12)
- Zie I Par. VI noot 5.
- voetnoot13)
- Volgens Flavius Josephus (Ant. IX 10, 4) zou de aardbeving, die onder de regeering van Ozias plaats had (Am. I 1; Zach. XIV 5), met de hier verhaalde gebeurtenis zijn saamgevallen. Ten gevolge dier aardbeving zou het dak van den tempel gescheurd zijn, zoodat een zonnestraal op het aangezicht van Ozias viel en de melaatschheid op zijn voorhoofd zichtbaar maakte.
- voetnoot14)
- Zie IV Reg. XV 5.
- voetnoot15)
- De akker der koninklijke graven lag volgens IV Reg. XV 7 in de Stad van David, in de nabijheid van de grafstede der koningen.