De heilige boeken van het oude verbond. Deel 3. De boeken Paralipomenon. De boeken Esdras, Het boek Tobias. Het boek Judith. Het boek Esther. Het boek Job
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekend
[pagina 200]
| |||||||||||||||||||
Caput XXV.
|
1. Viginti quinque annorum erat Amasias cum regnare coepisset, et viginti novem annis regnavit in Jerusalem, nomen matris ejus Joaden de Jerusalem. IV Reg. XIV 2. | 1. Vijf en twintig jaren telde AmasiasGa naar voetnoot1), toen hij begon te regeeren, en negen en twintig jaren regeerde hij te Jerusalem. De naam zijner moeder was Joaden van Jerusalem. |
2. Fecitque bonum in conspectu Domini: verumtamen non in corde perfecto. | 2. En hij deed wat goed was in de oogen des Heeren, echter niet met een volmaakt hartGa naar voetnoot2). |
3. Cumque roboratum sibi videret imperium, jugulavit servos, qui occiderant regem patrem suum. | 3. En toen hij zijne heerschappij bevestigd zag, bracht hij de dienstknechten om hals, die den koning, zijnen vader, vermoord hadden, |
4. Sed filios eorum non interfecit, sicut scriptum est in Libro legis Moysi, ubi praecepit Dominus, dicens: Non occidentur patres pro filiis, neque filii pro patribus suis, sed unusquisque in suo peccato morietur. Deut. XXIV 16; IV Reg. XIV 6; Ez. XVIII 20. | 4. doch hunne zonen doodde hij niet, gelijk geschreven staat in het boek der wet van Moses, waar de Heer geboden heeft, zeggende: Men doode de vaders niet voor hunne zonen noch de zonen voor hunne vaders; maar een ieder sterve om zijne zonde. |
5. Congregavit igitur Amasias Judam, et constituit eos per familias, tribunosque et centuriones in universo Juda, et Benjamin: et recensuit a viginti annis supra, invenitque trecenta millia juvenum, qui egrederentur ad pugnam, et tenerent hastam et clypeum | 5. Amasias nu verzamelde JudaGa naar voetnoot3) en hij rangschikte hen naar de geslachten en de regimentsoversten en de honderdmannen in geheel Juda en Benjamin, en hij monsterde hen van twintig jaren en daarboven, en hij vond driehonderd duizendGa naar voetnoot4) jonge mannen, die konden uittrekken ten strijde en spies en schild dragen. |
6. Mercede quoque conduxit de Israel centum millia robustorum, centum talentis argenti. | 6. Daarbij huurde hij voor soldij uit Israël honderdduizend dapperen voor honderd talenten zilver. |
[pagina 201]
7. Venit autem homo Dei ad illum, et ait: O rex, ne egrediatur tecum exercitus Israel: non est enim Dominus cum Israel, et cunctis filiis Ephraim: | 7. En een man Gods kwam tot hem en zeide: O koning, laat het leger van Israël niet met u te velde trekken; want de Heer is niet met Israël en met al de kinderen van EphraïmGa naar voetnoot5). |
8. Quod si putas in robore exercitus bella consistere, superari te faciet Deus ab hostibus: Dei quippe est et adjuvare, et in fugam convertere. | 8. En indien gij meent, dat in de macht des legers de oorlogen bestaan, zal God maken, dat gij door de vijanden overwonnen wordt; want het staat aan God om te helpen en op de vlucht te drijven. |
9. Dixitque Amasias ad hominem Dei: Quid ergo fiet de centum talentis, quae dedi militibus Israel? Et respondit ei homo Dei: Habet Dominus unde tibi dare possit multo his plura. | 9. En Amasias zeide tot den man Gods: Wat zal er dan worden van de honderd talenten, die ik gegeven heb aan de soldaten van Israël? En de man Gods antwoordde hem: De Heer heeft middelen, om u veel meer dan dit te geven. |
10. Separavit itaque Amasias exercitum, qui venerat ad eum ex Ephraim, ut reverteretur in locum suum: at illi contra Judam vehementer irati, reversi sunt in regionem suam. | 10. Derhalve zonderde Amasias het leger af, dat tot hem uit Ephraïm gekomen was, opdat het naar zijne plaats zou terugkeeren; dezen echter ontstaken in hevigen toorn tegen JudaGa naar voetnoot6) en keerden naar hun land terug. |
11. Porro Amasias confidenter eduxit populum suum, et abiit in Vallem salinarum, percussitque filios Seir decem millia. | 11. Amasias liet nu vol vertrouwen zijn volk uitrukken en trok naar het Dal der ZoutmijnenGa naar voetnoot7) en versloeg de kinderen van Seïr, tienduizend. |
12. Et alia decem millia virorum ceperunt filii Juda, et adduxerunt ad praeruptum cujusdam petrae, praecipitaveruntque eos de summo in praeceps, qui universi crepuerunt. | 12. Ook grepen de kinderen van Juda tien duizend andere mannen en brachten hen naar de steile hoogte eener rotsGa naar voetnoot8) en stietten hen van de hoogte in den afgrond, en zij werden allen verpletterd. |
13. At ille exercitus, quem remiserat Amasias ne secum iret ad proelium, diffusus est in civitatibus Juda a Samaria usque ad Bethoron, et interfectis tribus millibus, diripuit praedam magnam. | 31. Dat leger echter, dat Amasias had heengezonden, opdat het niet met hem ten strijde zou trekken, verspreidde zich door de steden van Juda, van Samaria tot aan Bethoron, en bracht drie duizend menschen om en roofde veel buitGa naar voetnoot9). |
[pagina 202]
14. Amasias vero post caedem Idumaeorum, et allatos deos filiorum Seir, statuit illos in deos sibi, et adorabat eos, et illis adolebat incensum. | 14. Doch na de nederlaag der Edomieten maakte Amasias van de goden der kinderen van Seïr, die hij had medegebracht, zijn eigen goden, en hij aanbad ze en brandde voor hen wierookGa naar voetnoot10). |
15. Quam ob rem iratus Dominus contra Amasiam misit ad illum prophetam, qui diceret ei: Cur adorasti deos, qui non liberaverunt populum suum de manu tua? | 15. Daarom ontstak de Heer in toorn tegen Amasias en zond een profeet tot hem, om hem te zeggen: Waarom hebt gij de goden aanbeden, die hun eigen volk niet bevrijd hebben uit uwe handGa naar voetnoot11)? |
16. Cumque haec ille loqueretur, respondit ei: Num consiliarius regis es? quiesce ne interficiam te. Discedensque propheta, Scio, inquit, quod cogitaverit Deus occidere te, quia fecisti hoc malum, et insuper non acquievisti consilio meo. | 16. En toen deze zulks sprak, antwoordde hij hem: Zijt gij des konings raadgever? Zwijg, opdat ik u niet doode! En de profeet zeide bij het weggaan: Ik weet, dat God besloten heeft u te dooden, omdat gij dit kwaad gedaan en buitendien niet naar mijnen raad geluisterd hebt. |
17. Igitur Amasias rex Juda inito pessimo consilio, misit ad Joas filium Joachaz filii Jehu, regem Israel, dicens: Veni, videamus nos mutuo. | 17. Amasias dan, de koning van Juda, vatte een zeer slecht plan op en zond tot Joas, den zoon van Joachaz, den zoon van Jehu, koning van Israël, zeggende: Kom, laten wij elkander zienGa naar voetnoot12)! |
18. At ille remisit nuntios, dicens: Carduus, qui est in Libano, misit ad cedrum Libani, dicens: Da filiam tuam filio meo uxorem: et ecce bestiae, quae erant in silva Libani, transierunt, et conculcaverunt carduum. IV Reg. XIV 9. | 18. Maar deze zond de boden terug, zeggende: De distel, die op den Libanon is, zond tot den ceder van den Libanon, zeggende: Geef uwe dochter aan mijnen zoon tot huisvrouw; en zie, het wild gedierte, dat in het woud van den Libanon was, liep voorbij en vertrapte de distel. |
19. Dixisti: Percussi Edom, et idcirco erigitur cor tuum in superbiam: sede in domo tua, cur malum adversum te provocas, ut cadas et tu, et Juda tecum? | 19. Gij hebt gezegd: Ik heb Edom verslagen; en daarom verheft zich uw hart in hoovaardigheid; blijf in uw huis! Waarom daagt gij het ongeluk tegen u uit, om ten val te komen, zoowel gij als Juda met u? |
[pagina 203]
20. Noluit audire Amasias, eo quod Domini esset voluntas ut traderetur in manus hostium propter deos Edom. | 20. Amasias wilde niet hooren, omdat het de wil des Heeren was, dat hij zou worden overgeleverd in de handen der vijanden om wille der goden van Edom. |
21. Ascendit igitur Joas rex Israel, et mutuos sibi praebuere conspectus: Amasias autem rex Juda erat in Bethsames Juda: | 21. Joas dan, de koning van Israël, toog op, en zij kwamen in elkanders gezicht; Amasias nu, de koning van Juda, was te Bethsames in Juda. |
22. Corruitque Juda coram Israel, et fugit in tabernacula sua. | 22. En Juda bezweek voor Israël en vluchtte naar zijne tenten. |
23. Porro Amasiam regem Juda, filium Joas filii Joachaz, cepit Joas rex Israel in Bethsames, et adduxit in Jerusalem: destruxitque murum ejus a porta Ephraim usque ad portam anguli quadringentis cubitis. | 23. En Amasias, den koning van Juda, den zoon van Joas, den zoon van Joachaz, nam Joas, de koning van Israël, gevangen te Bethsames en bracht hem naar Jerusalem, en hij haalde deszelfs muur omver van de Ephraïmpoort tot de Hoekpoort, vierhonderd el. |
24. Omne quoque aurum, et argentum, et universa vasa, quae repererat in domo Dei, et apud Obededom in thesauris etiam domus regiae, necnon et filios obsidum reduxit in Samariam. | 24. En al het goud en het zilver en al het gereedschap, dat hij in het huis Gods en bij ObededomGa naar voetnoot13), alsmede in de schatkamer van het koninklijk paleis gevonden had, nam hij mede, eveneens ook de zonen der gijzelaarsGa naar voetnoot14) naar Samaria. |
25. Vixit autem Amasias filius Joas rex Juda, postquam mortuus est Joas filius Joachaz rex Israel, quindecim annis. | 25. En Amasias, de zoon van Joas, de koning van Juda, leefde, nadat Joas, de zoon van Joachaz, de koning van Israël, gestorven was, vijftien jaren. |
26. Reliqua autem sermonum Amasiae priorum et novissimorum scripta sunt in Libro regum Juda et Israel. | 26. De overige daden nu van Amasias, de eerste en laatste, staan beschreven in het Boek der Koningen van Juda en Israël. |
27. Qui postquam recessit a Domino, tetenderunt ei insidias in Jerusalem. Cumque fugisset in Lachis, miserunt, et interfecerunt eum ibi. | 27. En nadat hij van den Heer was afgewekenGa naar voetnoot15), bereidde men hem eene hinderlaag te Jerusalem. En toen hij naar Lachis gevlucht was, zond men hem achterna en doodde hem aldaar. |
28. Reportantesque super equos, sepelierunt eum cum patribus suis in Civitate David. | 28. En men voerde hem met paarden terug en begroef hem bij zijne vaderen in de Stad van David. |
- voetnoot1)
- Vgl. IV Reg. XIV 1-20.
- voetnoot2)
- Gelijk zijn vader begunstigde hij later den afgodendienst.
- voetnoot3)
- De mannen, die in staat waren de wapenen te dragen. Amasias monsterde zijn leger met het oog op den krijg tegen de Moabieten, uit welks verloop hier verschillende bijzonderheden worden bericht, die IV Reg. XIV ontbreken.
- voetnoot4)
- Dus veel minder dan ten tijde van Asa en van Josaphat; zie XIV 7 en XVII 14; reden waarom Amasias hulptroepen uit Israël in soldij nam, v. 6.
- voetnoot5)
- De laatste woorden zijn eene verklarende bijstelling van Israël.
- voetnoot6)
- Omdat zij hunne hoop op buit verijdeld zagen.
- voetnoot7)
- Vgl. I Par. XVIII 12.
- voetnoot8)
- Het Hebr. kan ook vertaald worden: ‘naar de hoogte van Sela’. Volgens IV Reg. XIV 7 veroverde Amasias Petra (Hebr. Sela), de hoofdstad van Edom. De gruwzame behandeling der gevangenen wordt daar niet vermeld.
- voetnoot9)
- Dit geschiedde vermoedelijk tijdens den veldtocht van Amasias tegen Edom en op hun terugtocht naar hun land, zie v. 10, indien zij althans Juda niet reeds verlaten hadden en het thans overvielen. Van Samaria tot aan Bethoron duidt aan, dat de plunderaars al de steden in het noorden van Juda, welke tusschen Samaria en Bethoron (zie I Par. VII noot 16) lagen, aantastten.
- voetnoot10)
- Van hetgeen vv. 13-16 berichten, wordt IV Reg. XIV geen melding gemaakt. Toch is het van groot belang, als verklaring gevend van het ongeluk, dat Amasias later in zijn krijg met Israël overkwam.
- voetnoot11)
- In heidensche bijgeloovigheid had Amasias zeker de goden der overwonnen Edomieten voor zich gunstig willen stemmen; maar de profeet raadt zijn gedachten en toont aan, hoe onzinnig zij waren.
- voetnoot12)
- d.i. Gelijk uit den samenhang blijkt: onze krachten meten. Reden dier stoute uitdaging was vermoedelijk de strooptocht, dien de onderdanen van den koning van Samaria door Juda hadden gemaakt, maar tevens, naar uit v. 18 valt af te leiden, de trotschheid, waarmede de koning van Samaria een verzoek van Amasias om de hand eener prinses van Samaria voor zijnen zoon had afgewezen. Over v. 16-22 vgl. IV Reg. XIV 8-14.
- voetnoot13)
- Vgl. I Par. XXVI 15. De bewaking van een gedeelte van den tempelschat schijnt tot op den tijd van Amasias bij de familie Obededom te zijn gebleven.
- voetnoot14)
- Naar den grondtekst: ‘zonen der gijzeling’, d.i. gijzelaars.
- voetnoot15)
- De samenzwering tegen zijn leven was de straf voor zijne afgoderij.