De heilige boeken van het oude verbond. Deel 3. De boeken Paralipomenon. De boeken Esdras, Het boek Tobias. Het boek Judith. Het boek Esther. Het boek Job
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendCaput XXIII.
|
1. Anno autem septimo confortatus Joiada, assumpsit centuriones, | 1. En in het zevende jaar vermande zich JoiadaGa naar voetnoot1) en nam in dienst de |
[pagina 192]
Azariam videlicet filium Jeroham, et Ismahel filium Johanan, Azariam quoque filium Obed, et Maasiam filium Adaiae, et Elisaphat filium Zechri: et iniit cum eis foedus. IV Reg. VIII 25; IV Reg. XI 4. | honderdmannen, te wetenGa naar voetnoot2) Azarias, den zoon van Jeroham, en Ismahel, den zoon van Johanan, alsook Azarias, den zoon van Obed, en Maäsias, den zoon van Adaia, en Elisaphat, den zoon van Zechri, en hij maakte met hen eene overeenkomst. |
2. Qui circumeuntes Judam, congregaverunt Levitas de cunctis urbibus Juda, et principes familiarum Israel, veneruntque in Jerusalem. | 2. En zij trokken rond in Juda en verzamelden de Levieten van al de steden van Juda en de hoofden der geslachten van Israël, en zij kwamen naar Jerusalem. |
3. Iniit ergo omnis multitudo pactum in domo Dei cum rege: dixitque ad eos Joiada: Ecce filius regis regnabit, sicut locutus est Dominus super filios David. | 3. De geheele menigteGa naar voetnoot3) sloot dan in het huis Gods een verdrag met den koning, en Joiada zeide tot hen: Zie, de zoon des konings zal regeeren, gelijk de Heer gesproken heeft aangaande de zonen van DavidGa naar voetnoot4). |
4. Iste est ergo sermo quem facietis: | 4. Dit dan is het woord, dat gij doen zult: |
5. Tertia pars vestrum qui veniunt ad Sabbatum, Sacerdotum, et Levitarum, et janitorum erit in portis: tertia vero pars ad domum regis: et tertia ad portam, quae appellatur Fundamenti: omne vero reliquum vulgus sit in atriis domus Domini. | 5. Een derde gedeelte van ulieden, van de priesters en van de Levieten en van de deurwachters, die op den sabbat aantreden, zal in de poortenGa naar voetnoot5) zijn, en een derde gedeelte bij het huis des koningsGa naar voetnoot6), en een derde bij de poort, welke de poort des FondementsGa naar voetnoot7) heet; geheel de overige menigteGa naar voetnoot8) echter zal zich bevinden in de voorhoven van het huis des Heeren. |
[pagina 193]
6. Nec quispiam alius ingrediatur domum Domini, nisi Sacerdotes, et qui ministrant de Levitis: ipsi tantummodo ingrediantur, quia sanctificati sunt: et omne reliquum vulgus observet custodias Domini. | 6. En niemand anders betrede het huis des Heeren dan de priesters en de Levieten, die dienst doen; zij alleen zullen binnentreden, omdat zij geheiligd zijn; en geheel de overige menigte onderhoude de wacht des HeerenGa naar voetnoot9). |
7. Levitae autem circumdent regem, habentes singuli arma sua: (et si quis alius ingressus fuerit templum, interficiatur) sintque cum rege et intrante et egrediente. | 7. En de Levieten zullen den koning omringen, elk met zijne wapens in de hand; (en indien iemand anders den tempel betreedt, dan worde hij gedood) en zij zullen bij den koning zijn, wanneer hij in- en uitgaat. |
8. Fecerunt ergo Levitae, et universus Juda juxta omnia, quae praeceperat Joiada pontifex: et assumpserunt singuli viros qui sub se erant, et veniebant per ordinem sabbati, cum his qui impleverant sabbatum, et egressuri erant: siquidem Joiada pontifex non dimiserat abire turmas, quae sibi per singulas hebdomadas succedere consueverant. | 8. De Levieten dan en geheel JudaGa naar voetnoot10) deden naar al hetgeen de hoogepriester Joiada geboden had, en zij namen een ieder de mannen, die onder hen stonden, en kwamen volgens de orde van den sabbat te gelijk met hen, die den sabbat uitgediend hadden en heen zouden gaan; want de hoogepriester Joiada had de afdeelingen niet laten vertrekken, welke elkander elke week plachten op te volgen. |
9. Deditque Joiada sacerdos centurionibus lanceas, clypeosque et peltas regis David, quas consecraverat in domo Domini. | 9. En de hoogepriester Joiada gaf aan de honderdmannenGa naar voetnoot11) de lansen en de schilden en de rondassen van koning David, welke deze als offergave gesteld had in het huis des Heeren. |
10. Constituitque omnem populum tenentium pugiones a parte templi dextra, usque ad partem templi sinistram, coram altari, et templo, per circuitum regis. | 10. En hij plaatste geheel het volkGa naar voetnoot12), dat dolken droeg, van de rechterzijde des tempels tot aan de linkerzijde des tempels, vóór het altaar en den tempel, rondom den koning. |
11. Et eduxerunt filium regis, et imposuerunt ei diadema, et testimonium, dederuntque in manu ejus tenendam legem, et constituerunt eum regem: unxit quoque illum | 11. En zij brachten den zoon des konings te voorschijn en overhandigden hem de kroon en het getuigenis, en gaven in zijne hand de te bevolgen wetGa naar voetnoot13) en stelden hem tot |
[pagina 194]
Joiada pontifex, et filii ejus: imprecatique sunt ei, atque dixerunt: Vivat rex. | koning aan; ook zalfde hem de hoogepriester Joiada en zijne zonen, en zij wenschten hem heil en zeiden: Leve de koning! |
12. Quod cum audisset Athalia, vocem scilicet currentium atque laudantium regem, ingressa est ad populum in templum Domini. | 12. Toen nu Athalia dit hoorde, te weten het geluid van hen, die toeliepen en den koning toejuichten, ging zij naar het volk in den tempel des Heeren. |
13. Cumque vidisset regem stantem super gradum in introitu, et principes, turmasque circa eum, omnemque populum terrae gaudentem, atque clangentem tubis, et diversi generis organis concinentem, vocemque laudantium, scidit vestimenta sua, et ait: Insidiae, insidiae. | 13. En toen zij den koning zag staan op de trap bij den ingang en de vorsten en de afdeelingen om hem en geheel het volk des lands, dat jubelde en op de trompetten blies en bij velerlei speeltuig zong en juichend de stem verhief, scheurde zij hare kleederen en zeide: Verraad! verraad! |
14. Egressus autem Joiada pontifex ad centuriones, et principes exercitus, dixit eis: Educite illam extra septa templi, et interficiatur foris gladio. Praecepitque sacerdos ne occideretur in domo Domini. | 14. En de hoogepriester Joiada ging tot de honderdmannen en de oversten des legers en zeide tot hen: Brengt haar buiten de omheining des tempels en daar buiten worde zij omgebracht met het zwaardGa naar voetnoot14); en de priester beval, dat zij niet zou gedood worden in het huis des Heeren. |
15. Et imposuerunt cervicibus ejus manus: cumque intrasset portam equorum domus regis, interfecerunt eam ibi. | 15. En zij legden de hand op haren nek, en toen zij de Paardenpoort van het huis des konings binnengetreden was, doodden zij haar aldaar. |
16. Pepigit autem Joiada foedus inter se, universumque populum, et regem, ut esset populus Domini. | 16. En Joiada sloot een verbond tusschen zich zelf en het geheele volk en den koning, dat het zoude zijn het volk des Heeren. |
17. Itaque ingressus est omnis populus domum Baal, et destruxerunt eam: et altaria ac simulacra illius confregerunt: Mathan quoque sacerdotem Baal interfecerunt ante aras. | 17. Derhalve begaf zich het geheele volk naar het huis van Baäl, en zij haalden het omver, en zijne altaren en beelden braken zij in stukken; ook doodden zij Mathan, den priester van Baäl, vóór de altaren. |
18. Constituit autem Joiada praepositos in domo Domini, sub manibus sacerdotum, et Levitarum, quos distribuit David in domo Domini: | 18. En Joiada stelde opzieners aan in het huis des Heeren onder leiding van de priesters en Levieten, welke David in het huis des Hee- |
[pagina 195]
ut offerrent holocausta Domino, sicut scriptum est in lege Moysi, in gaudio et canticis, juxta dispositionem David. | ren afgedeeld had, om brandoffers op te dragen aan den Heer, gelijk geschreven staat in de wet van Moses, met vreugde en gezang, volgens de beschikking van David. |
19. Constituit quoque janitores in portis domus Domini, ut non ingrederetur eam immundus in omni re. | 19. Ook stelde hij deurwachters aan bij de poorten van het huis des Heeren, opdat niemand, om wat reden ook onrein, het zou betreden. |
20. Assumpsitque centuriones, et fortissimos viros ac principes populi, et omne vulgus terrae, et fecerunt descendere regem de domo Domini, et introire per medium portae superioris in domum regis, et collocaverunt eum in solio regali. | 20. En hij nam de honderdmannen en de kloekste mannen en vorsten des volks en geheel de menigte des lands, en zij deden den koning afdalen van het huis des Heeren en midden door de Opperpoort ingaan in het huis des konings, en zij plaatsten hem op den koninklijken troon. |
21. Laetatusque est omnis populus terrae, et urbs quievit: porro Athalia interfecta est gladio. | 21. En geheel het volk des lands verheugde zich, en de stad was in rust; Athalia toch was gedood met het zwaard. |
- voetnoot1)
- Het hier volgend verhaal verschilt in meer dan één opzicht van hetgeen IV Reg. XI wordt bericht. Het verschil bestaat voornamelijk hierin, dat de schrijver van Par. overeenkomstig zijn doel duidelijk laat uitkomen, dat de Levieten bij die gebeurtenis eene belangrijke rol vervulden, terwijl zijn voorganger hen niet uitdrukkelijk noemt. Toch laat ook deze voldoende blijken, dat zij een gewichtig deel hadden in hetgeen verricht werd. De woorden immers: ‘een derde deel van ulieden, die op den sabbat ingaan’ en: ‘de twee deelen van ulieden, allen, die op den sabbat uitgaan’ (IV Reg. XI 5 en 7, Hebr. tekst), worden door Joiada blijkbaar gericht tot de onder het bevel der honderdmannen en der mannen van de lijfwacht gestelde klassen van Levieten, die dien dag - een sabbat - elkander in den tempeldienst moesten afwisselen. Zie I Par. XXIV noot 11 en 12. Om niet door een ongewonen toevloed van mannen den argwaan van Athalia op te wekken, had Joiada voor de uitvoering van zijn plan juist een sabbat gekozen, zoodat hij in de genoemde Levieten vanzelf het benoodigde aantal mannen ter hand had. De toen aantredende Levieten kon hij geschikt bezigen, om de toegangen tot den tempel te bezetten, de aftredende, om den koning bij de huldiging te omringen. Om hun echter vastberadenheid te geven, stelde hij de vijf door hem gevormde afdeelingen onder het bevel van de in het geheim betrokken honderdmannen en de soldaten der koninklijke lijfwacht. Derhalve vullen de twee verhalen elkander aan. Over 't algemeen heeft de schrijver van Par. hier een ruimer gebruik gemaakt van de bronnen dan zijn voorganger.
- voetnoot2)
- De namen dezer mannen worden IV Reg. XI niet medegedeeld; ook wordt daar niet gewaagd van de reis, welke zij volgens v. 2 ondernamen.
- voetnoot3)
- Van de v. 1 en 2 genoemden.
- voetnoot4)
- Vgl. XXI 7.
- voetnoot5)
- De posten, welke door de drie afdeelingen der aantredende Levieten en hunne aanvoerders moesten worden bezet, worden hier en IV Reg. XI 5-8 niet op dezelfde, evenmin op voor ons duidelijke wijze aangeduid. Zie de aanteekening aldaar. De grondtekst heeft: ‘.... het derde deel van ulieden zullen de portiers der dorpels zijn’. De Septuagint spreekt hier van ‘de poorten der ingangen’. Deze uitdrukkingen schijnen den hoofdingang des tempels aan te duiden.
- voetnoot6)
- Vóór of in het koninklijk paleis kon Joiada zeker geen wacht plaatsen. Zonder twijfel is hier sprake van een post, geplaatst in of bij de poort of galerij, welke volgens IV Reg. XVI 18 naar het koninklijke paleis leidde en die ook XI 6 door de Septuagint vermeld wordt. Door deze liep Athalia later haar verderf te gemoet.
- voetnoot7)
- Hebr.: ‘de poort van Jesood’, wat fondement beteekent. IV Reg. XI 6 staat daarvoor ‘de poort Soer’, waarschijnlijk een foutieve lezing. De Septuagint heeft hier: ‘de middelste poort’.
- voetnoot8)
- Gelijk uit v. 8 en duidelijker nog uit IV Reg. XI 7 blijkt, worden hiermede voornamelijk de aftredende Levieten bedoeld, die in twee afdeelingen gesplitst den koning moesten omringen. Vermoedelijk plaatste zich de eene afdeeling op het binnenvoorhof, terwijl de andere zich in het voorportaal van het tempelgebouw om den koning schaarde en met hem op het voorhof kwam.
- voetnoot9)
- Alleen de priesters en Levieten mochten het huis des Heeren, d.i. hier het priestervoorhof, betreden; de menigte moest, ook bij deze gelegenheid, binnen de haar aangewezen perken blijven.
- voetnoot10)
- De hoofden des volks, van wier hulp Joiada zich volgens v. 2 verzekerd had.
- voetnoot11)
- Als aan de aanvoerders, die, gelijk uit het volgende vers valt op te maken, ook aan de Levieten de wapens uitdeelden.
- voetnoot12)
- Zie voor het verdere IV Reg. XI.
- voetnoot13)
- Het getuigenis is de rol der wet. Vgl. Ex. XXV noot 12. De zinsnede: ‘en gaven in zijne hand de te bevolgen wet’, is eene toelichting der Vulgaat.
- voetnoot14)
- Naar het Hebr.: ‘Leidt haar naar buiten, binnen door de rijen heen; en wie haar volgt, worde gedood met het zwaard’. Naar de Septuagint: ‘Drijft haar buiten den tempel en gaat haar achterna, en zij sterve door het zwaard’. De lezing van Vulg. en Sept. past beter in den samenhang.