De heilige boeken van het oude verbond. Deel 3. De boeken Paralipomenon. De boeken Esdras, Het boek Tobias. Het boek Judith. Het boek Esther. Het boek Job
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekend
[pagina 189]
| |||||||||||
Caput XXII.
|
1. Constituerunt autem habitatores Jerusalem Ochoziam filium ejus minimum, regem pro eo: omnes enim majores natu, qui ante eum fuerant, interfecerant latrones Arabum, qui irruerant in castra: regnavitque Ochozias filius Joram regis Juda. IV Reg. VIII 25. | 1. De bewoners van Jerusalem nu stelden Ochozias, zijn jongsten zoon, tot koning aan in zijne plaatsGa naar voetnoot1); want al de ouderen, die vóór hem waren, hadden de roovers uit Arabië, die in het legerkamp gevallen waren, gedood. Aldus kwam Ochozias, de zoon van Joram, den koning van Juda, aan de regeering. |
2. Quadraginta duorum annorum erat Ochozias cum regnare coepisset, et uno anno regnavit in Jerusalem, et nomen matris ejus Athalia filia Amri. IV Reg. VIII 26. | 2. Twee en veertigGa naar voetnoot2) jaren telde Ochozias, toen hij begon te regeeren, en één jaar heerschte hij te Jerusalem, en de naam zijner moeder was Athalia, de dochterGa naar voetnoot3) van Amri. |
3. Sed et ipse ingressus est per vias domus Achab: mater enim ejus impulit eum ut impie ageret. | 3. Maar ook hij sloeg de wegen in van het huis van Achab; want zijne moeder dreef hem aan tot een goddeloos gedrag. |
4. Fecit igitur malum in conspectu Domini, sicut domus Achab: ipsi enim fuerunt ei consiliarii post mortem patris sui, in interitum ejus. | 4. Hij deed dan kwaad voor het aangezicht des Heeren gelijk het huis van Achab; want die waren zijne raadslieden na zijns vaders doodGa naar voetnoot4), hem ten verderve. |
5. Ambulavitque in consiliis eorum. Et perrexit cum Joram filio Achab rege Israel, in bellum contra Hazael regem Syriae in Ramoth Galaad: vulneraveruntque Syri Joram. | 5. En hij wandelde naar hunne raadgevingen. En hij trok met Joram, den zoon van Achab, koning van Israël, ten strijde tegen Hazaël, den koning van Syrië, naar Ramoth-GalaädGa naar voetnoot5); en de Syriërs kwetsten Joram. |
[pagina 190]
6. Qui reversus est ut curaretur in Jezrahel: multas enim plagas acceperat in supradicto certamine. Igitur Ochozias filius Joram rex Juda, descendit ut inviseret Joram filium Achab in Jezrahel aegrotantem. | 6. En deze keerde terug, om zich te laten genezen, naar Jezrahel; want hij had vele wonden in den voornoemden slag ontvangen. Daarom toog Ochozias, de zoon van Joram, de koning van Juda, af, om Joram, den zoon van Achab, die te Jezrahel ziek lag, te bezoeken. |
7. Voluntatis quippe fuit Dei adversus Ochoziam, ut veniret ad Joram: et cum venisset, et egrederetur cum eo adversum Jehu filium Namsi, quem unxit Dominus ut deleret domum Achab. | 7. Want het was de wil Gods, Ochozias ten verderveGa naar voetnoot6), dat hij tot Joram kwam en dat hij, daar gekomen, met hem uittrok tegen Jehu, den zoon van Namsi, dien de Heer gezalfd had om het huis van Achab uit te roeien. |
8. Cum ergo everteret Jehu domum Achab, invenit principes Juda, et filios fratrum Ochoziae, qui ministrabant ei, et interfecit illos. | 8. Toen dan Jehu het huis van Achab uitroeide, trof hij de vorsten van Juda en de zonen der broeders van Ochozias, die hem dienden, en hij doodde henGa naar voetnoot7). |
9. Ipsum quoque perquirens Ochoziam, comprehendit latitantem in Samaria: adductumque ad se, occidit, et sepelierunt eum: eo quod esset filius Josaphat, qui quaesierat Dominum in toto corde suo: nec | 9. Ook Ochozias zelf zocht hij en greep hem, terwijl hij zich in Samaria verscholen hield; en toen hij voor hem gebracht was, doodde hij hemGa naar voetnoot8), en men begroef hemGa naar voetnoot9), omdat hij de zoon was van Josaphat, die den Heer gezocht had met geheel |
[pagina 191]
erat ultra spes aliqua ut de stirpe quis regnaret Ochoziae. | zijn hart. En er was geen hoop meer, dat iemand uit het geslacht van Ochozias kon regeerenGa naar voetnoot10). |
10. Siquidem Athalia mater ejus videns quod mortuus esset filius suus, surrexit, et interfecit omnem stirpem regiam domus Joram. IV Reg. XI 1. | 10. Immers zijne moeder Athalia, ziende, dat haar zoon dood was, maakte zich op en bracht geheel het koninklijk geslacht van het huis van Joram om het leven. |
11. Porro Josabeth filia regis tulit Joas filium Ochoziae, et furata est eum de medio filiorum regis, cum interficerentur: absconditque eum cum nutrice sua in cubiculo lectulorum: Josabeth autem, quae absconderat eum, erat filia regis Joram, uxor Joiadae pontificis, soror Ochoziae, et idcirco Athalia non interfecit eum. | 11. Doch Josabeth, 's konings dochter, nam JoasGa naar voetnoot11), den zoon van Ochozias, en ontvoerde hem uit het midden van 's konings zonen, toen zij gedood werden, en zij verborg hem met zijne voedster in de beddenkamer. Josabeth nu, die hem verborgen had, was de dochter van koning Joram, de huisvrouw van den hoogepriester Joiada, de zuster van Ochozias. En dientengevolge bracht Athalia hem niet om het leven. |
12. Fuit ergo cum eis in domo Dei absconditus sex annis, quibus regnavit Athalia super terram. | 12. Hij bleef dan bij hen in het huis Gods verborgen zes jaren, gedurende welke Athalia over het land heerschte. |
- voetnoot1)
- Deze woorden kunnen doen vermoeden, dat aan Ochozias de troon betwist werd. Wellicht dong zijne goddelooze moeder Athalia reeds toen naar de kroon. Zie het einde van dit Hoofdstuk.
- voetnoot2)
- Beter volgens IV Reg. VIII 26 ‘twee en twintig jaren’, daar hij zijn vader, die op veertigjarigen leeftijd stierf (zie XXI 20), terstond opvolgde. De fout is zeker aan de afschrijvers te wijten. De oude Syrische vertaling leest dan ook hier twee en twintig, de Septuagint heeft twintig.
- voetnoot3)
- d.i. De kleindochter van Amri, zie IV Reg. VIII 26.
- voetnoot4)
- De woorden na zijns vaders dood doen vermoeden, dat hij reeds gedurende de ziekte van Joram met de regeering belast was en eerst na diens overlijden geheel onder den invloed zijner verwanten uit Israël geraakte. Dit regentschap laat zich ook afleiden uit IV Reg. IX 29, waar gezegd wordt, dat zijne regeering begon in het elfde jaar van Joram van Israël, terwijl hij volgens VIII 25 aldaar koning werd in diens twaalfde jaar.
- voetnoot5)
- De veldtocht der twee koningen tegen Syrië en beider ondergang worden, als voornamelijk tot de geschiedenis van het Tienstammenrijk behoorende, met meer uitvoerigheid IV Reg. VIII 28 - IX verhaald.
- voetnoot6)
- God liet in zijne straffende rechtvaardigheid toe, dat Ochozias als blindelings zijn verderf inliep.
- voetnoot7)
- IV Reg. VIII heeten de vermoorden de broeders (in ruimeren zin) van Ochozias.
- voetnoot8)
- Eene schijnbaar geheel andere lezing van het verhaal van Ochozias' einde vindt men IV Reg. IX 27. Bij vergelijking der twee verhalen blijkt echter, dat zij geacht kunnen worden omtrent den ondergang van Ochozias het eene deze, het andere gene bijzonderheden te vermelden, welke zonder veel moeite tot een geheel kunnen worden vereenigd. Toen Ochozias Joram zag sneuvelen, ‘vluchtte hij langs den weg van het Tuinhuis; en Jehu achtervolgde hem en zeide: Velt ook hem neer op zijnen wagen! En zij kwetsten hem op het bergpad van Gaver, dat bij Jeblaäm is’. (IV Reg. t.a. pl.). Schoon gewond, ontkwam Ochozias op zijnen wagen dezen keer aan Jehu, die zijne ruiterij thans te zeer noodig had, om hem terstond verder te kunnen laten vervolgen. De gekwetste koning van Juda zocht en vond toen eene schuilplaats in Samaria, niet in de stad, maar in het land. Jehu nu ‘zocht (vermoedelijk eenige dagen later) Ochozias en greep hem, terwijl hij zich in Samaria verborgen hield’ (Par.). Waarschijnlijk werd Ochozias opgevangen bij Mageddo, dat volgens Jos XVII 11 niet ver van Jeblaäm te zoeken is. ‘En hij vluchtte naar Mageddo en stierf aldaar’ (IV Reg.). Jehu bevond zich toen zekerlijk te Mageddo. Vandaar dat de schrijver van Par. kon zeggen: ‘en toen hij (Ochozias) voor hem gebracht was, doodde hij (of naar het Hebr. doodden zij) hem. Men zal toen aan den gekwetsten koning van Juda den genadeslag gegeven hebben. Uit de gemaakte samenstelling der verhalen blijkt, dat de schrijver van Par. hier een zeer verkort bericht heeft gegeven.
- voetnoot9)
- Ook uit deze korte mededeeling blijkt het streven van den schrijver naar beknoptheid. Volgens IV Reg. IX 28 legden de dienstknechten van Ochozias het lijk op een wagen en brachten het naar Jerusalem, om het in het koningsgraf bij te zetten.
- voetnoot10)
- Hebr.: ‘En het huis van Ochozias had niemand, die kracht bezat ter regeering’, d.i. al de kinderen van den koning waren nog minderjarig. De opmerking dient ter inleiding van het volgende.
- voetnoot11)
- Vgl. IV. Reg. XI 1-3.