De heilige boeken van het oude verbond. Deel 3. De boeken Paralipomenon. De boeken Esdras, Het boek Tobias. Het boek Judith. Het boek Esther. Het boek Job
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendCaput XXI.
|
1. Dormivit autem Josaphat cum patribus suis, et sepultus est cum eis in Civitate David: regnavitque Joram filius ejus pro eo. III Reg. XXII 51. | 1. En Josaphat ontsliep met zijne vaderen en werd bij hen begraven in de Stad van David, en zijn zoon Joram werd koning in zijne plaatsGa naar voetnoot1). |
[pagina 186]
2. Qui habuit fratres filios Josaphat, Azariam, et Jahiel, et Zachariam, et Azariam, et Michael, et Saphatiam: omnes hi, filii Josaphat regis Juda. | 2. Deze nu had tot broeders de zonen van Josaphat: Azarias en Jahiël en Zacharias en AzariasGa naar voetnoot2) en Michaël en Saphatias; zij allen waren zonen van Josaphat, den koning van Juda. |
3. Deditque eis pater suus multa munera argenti, et auri, et pensitationes, cum civitatibus munitissimis in Juda: regnum autem tradidit Joram, eo quod esset primogenitus. | 3. En hun vader had hun vele geschenken in zilver en in goud gegeven en inkomsten, benevens zeer versterkte steden in Juda; doch het koningschap gaf hij aan Joram, omdat hij de eerstgeborene was. |
4. Surrexit ergo Joram super regnum patris sui: cumque se confirmasset, occidit omnes fratres suos gladio, et quosdam de principibus Israel. | 4. Zoo verhief zich Joram over het koninkrijk zijns vaders; en toen hij vast gezeten was, doodde hij al zijne broedersGa naar voetnoot3) met het zwaard, alsook eenigen van de vorsten van Israël. |
5. Triginta duorum annorum erat Joram cum regnare coepisset: et octo annis regnavit in Jerusalem. | 5. Twee en dertig jaren telde Joram, toen hij begon te regeeren, en acht jaren regeerde hij te Jerusalem. |
6. Ambulavitque in viis regum Israel, sicut egerat domus Achab: filia quippe Achab erat uxor ejus, et fecit malum in conspectu Domini. | 6. En hij wandelde op de wegen van de koningen van Israël, gelijk het huis van Achab gedaan had; want eene dochter van Achab was zijne huisvrouw, en hij deed hetgeen kwaad was voor de oogen des Heeren. |
7. Noluit autem Dominus disperdere domum David propter pactum, quod inierat cum eo: et quia promiserat ut daret ei lucernam, et filiis ejus omni tempore. | 7. De Heer wilde echter het huis van David niet verdelgen wegens het verbond, dat Hij met hem gesloten had, en omdat Hij beloofd had, aan hem en aan zijne zonen een lampGa naar voetnoot4) te geven te allen tijde. |
8. In diebus illis rebellavit Edom, ne esset subditus Judae, et constituit sibi regem. | 8. In die dagen kwam Edom in opstand, ten einde niet onder Juda te staan, en stelde zich een koning aan. |
9. Cumque transisset Joram cum principibus suis, et cuncto equitatu qui erat secum, surrexit nocte, et percussit Edom qui se circumdederat, et omnes duces equitatus ejus. | 9. En toen Joram daarheen getogen was met zijne oversten en de geheele ruiterij, die met hem was, brak hij op in den nacht en versloeg Edom, dat hem omsingeld had en al de aanvoerders zijner ruiterijGa naar voetnoot5). |
[pagina 187]
10. Attamen rebellavit Edom, ne esset sub ditione Juda usque ad hanc diem: eo tempore et Lobna recessit ne esset sub manu illius. Dereliquerat enim Dominum Deum patrum suorum: | 10. Niettemin bleef Edom in opstand, ten einde niet onder de heerschappij van Juda te zijn, tot op dezen dagGa naar voetnoot6); te dien tijde viel ook Lobna af, ten einde niet onder zijne hand te zijn; want hij had den Heer, den God zijner vaderen, verlaten. |
11. Insuper et excelsa fabricatus est in urbibus Juda, et fornicari fecit habitatores Jerusalem, et praevaricari Judam. | 11. Daarenboven maakte hij ook hoogten in de steden van Juda en verleidde de bewoners van Jerusalem tot boeleerenGa naar voetnoot7) en Juda tot afval. |
12. Allatae sunt autem ei litterae ab Elia propheta, in quibus scriptum erat: Haec dicit Dominus Deus David patris tui: Quoniam non ambulasti in viis Josaphat patris tui, et in viis Asa regis Juda, | 12. En hem werd een brief gebracht van den profeet EliasGa naar voetnoot8), waarin geschreven stond: Dit zegt de Heer, de God van David, uwen vader: Omdat gij niet gewandeld hebt op de wegen van uwen vader Josaphat en op de wegen van Asa, den koning van Juda, |
13. Sed incessisti per iter regum Israel, et fornicari fecisti Judam, et habitatores Jerusalem, imitatus fornicationem domus Achab, insuper et fratres tuos domum patris tui, meliores te occidisti: | 13. maar den weg hebt gevolgd van de koningen van Israël, en Juda en de inwoners van Jerusalem tot boeleeren verleid hebt in navolging der boeleering van het huis van Achab, en bovendien uwe broeders, het huis uws vaders, die beter waren dan gij, gedood hebt: |
14. Ecce Dominus percutiet te | 14. zie, daarom zal de Heer u |
[pagina 188]
plaga magna cum populo tuo, et filiis, et uxoribus tuis, universaque substantia tua. | benevens uw volk en uwe zonen en huisvrouwen en al wat gij bezit slaan met eene groote plaag. |
15. Tu autem aegrotabis pessimo languore uteri tui, donec egrediantur vitalia tua paulatim per singulos dies. | 15. En gij zult aangetast worden door eene zeer afschuwelijke ziekte van uw onderlijf, totdat uwe ingewanden allengs van u zullen uitgaan dagen op dagen. |
16. Suscitavit ergo Dominus contra Joram spiritum Philistinorum et Arabum, qui confines sunt AEthiopibus. | 16. De Heer verwekte dan tegen Joram den geest der Philistijnen en der Arabieren, die aan de Ethiopiërs palenGa naar voetnoot9). |
17. Et ascenderunt in terram Juda, et vastaverunt eam, diripueruntque cunctam substantiam, quae inventa est in domo regis, insuper et filios ejus, et uxores: nec remansit ei filius, nisi Joachaz, qui minimus natu erat. | 17. En zij trokken tegen het land van Juda op en verwoestten het en plunderden al de have, die in het huis des konings gevonden werd, en bovendien zijne zonen en huisvrouwen, en hij behield slechts éénen zoon, te weten Joachaz, die de jongste wasGa naar voetnoot10). |
18. Et super haec omnia percussit eum Dominus alvi languore insanabili. | 18. En boven dit alles sloeg hem de Heer met eene ongeneeslijke buikziekte. |
19. Cumque diei succederet dies, et temporum spatia volverentur, duorum annorum expletus est circulus: et sic longa consumptus tabe, ita ut egereret etiam viscera sua, languore pariter, et vita caruit. Mortuusque est in infirmitate pessima, et non fecit ei populus secundum morem combustionis, exsequias, sicut fecerat majoribus ejus. | 19. Terwijl dan de ééne dag op den anderen volgde en tijd op tijd verstreek, voltooide zich de omloop van twee jaren, en aldus, door de langdurige kwaal uitgeteerd, zoodat hij ook zijn ingewanden uitwierp, raakte hij te gelijk met de ziekte tevens het leven kwijt. En hij stierf aan een zeer afschuwelijke ziekte, en het volk deed voor hem geene uitvaart naar het gebruik der verbranding, gelijk het met zijne vaderen gedaan hadGa naar voetnoot11). |
20. Trigintaduorum annorum fuit, cum regnare coepisset, et octo annis regnavit in Jerusalem. Ambulavitque non recte, et sepelierunt eum in Civitate David: verumtamen non in sepulcro regum. | 20. Twee en dertig jaren telde hij, toen hij begon te regeeren, en acht jaren regeerde hij te Jerusalem. En hij wandelde niet recht, en men begroef hem in de Stad van David, echter niet in de grafstede der koningen. |
- voetnoot1)
- Vgl. IV Reg. VIII 16-24, waar Joram's regeering minder uitvoerig dan hier, maar toch overigens bijna gelijkluidend verhaald wordt.
- voetnoot2)
- Hebr. Asarjahoe, terwijl de eerstgenoemde zoon Asarja heet, wat hetzelfde is, daar ja eene verkorting is van jahoe of jahwe. Josaphat schijnt inderdaad twee zonen van dien naam gehad te hebben, daar hier al de vertalingen met den grondtekst overeenstemmen.
- voetnoot3)
- Vermoedelijk uit wantrouwen, daar zij, naar v. 11 doet vermoeden, niet zijne, maar huns vaders gezindheid waren toegedaan.
- voetnoot4)
- Een nakomeling. Zie de noot op IV Reg. VIII 19.
- voetnoot5)
- IV Reg. VIII 21 wordt hier nog toegevoegd: ‘en het volk vluchtte naar zijne tenten’. Door de vijanden omsingeld, had Joram slechts door een nachtelijken aanval kunnen ontkomen; het gelukte hem niet, Edom opnieuw te onderwerpen.
- voetnoot6)
- Slechts voor een korten tijd werd Edom later door Amasias vermeesterd. Zie XXV.
- voetnoot7)
- In figuurlijken en in letterlijken zin door den dienst van Astarte.
- voetnoot8)
- Den Thesbiet, den beroemden profeet uit het rijk Israël? De oude schriftverklaarders, schoon overtuigd, dat Elias te dien tijde niet meer op aarde toefde, nemen het allen aan. Zij veronderstellen, dat de profeet òf vóór dat hij van de aarde werd weggenomen, den brief schreef en voor Joram achterliet, òf het schrijven uit zijne bovenaardsche verblijfplaats aan den goddeloozen koning deed toekomen. De laatste verklaring schijnt eenigen steun te vinden in den grondtekst, waar men leest: ‘En er kwam tot hem een brief van Elias, den profeet’ ... Eenige nieuweren ontkennen de noodzakelijkheid om aan te nemen, dat Elias vóór de regeering van Joram van de aarde werd weggenomen. Zij beroepen zich op IV Reg. II 1, waar de woorden: ‘Het geschiedde nu, als de Heer Elias met een onweder zou opnemen, dat’ ... het tijdstip der gebeurtenis onbeslist zouden laten. Maar uit het daar volgend verhaal valt af te leiden, dat Elias' leerling Eliseus eerst na het verdwijnen van zijn meester als zelfstandig profeet optrad. Was nu Elias nog getuige van de troonsbeklimming van Joram, koning van Juda, dan kon zijn leerling niet als zelfstandig profeet en als gewezen dienaar van Elias (zie IV Reg. III 11) in het leger zijn van Joram's voorganger Josaphat, toen deze met Joram, koning van Israël, tegen de Moabieten oprukte. Vandaar dat anderen hier voor Elias willen lezen Eliseus. Mogelijk is het, dat door een afschrijver van den Hebr. tekst Elijahoe (Elias) in plaats van Elisa (Eliseus) geschreven is.
- voetnoot9)
- De bewoners van zuidelijk Arabië aan de Roode Zee. Voor Ethiopiërs heeft de grondtekst ‘Koeschieten’; vgl. XIV noot 9.
- voetnoot10)
- De vijanden plunderden de buiten de hoofdstad gelegen domeinen, van welke I Par. XXVII 25-31 sprake is. De hoofdstad zelve vermeesterden zij niet, daar zij dan zeker ook den tempelschat zouden geroofd hebben. De vrouwen en zonen des konings, die zij medevoerden, moeten zich volgens XXII 1 in het legerkamp van Juda bevonden hebben. Joachaz heet XXII 1 en elders Ochozias.
- voetnoot11)
- Vgl. XVI 14.