De heilige boeken van het oude verbond. Deel 3. De boeken Paralipomenon. De boeken Esdras, Het boek Tobias. Het boek Judith. Het boek Esther. Het boek Job
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendCaput XIX.
|
1. Reversus est autem Josaphat rex Juda in domum suam pacifice in Jerusalem. | 1. Josaphat nu, de koning van Juda, keerde naar zijn huis terug in vrede naar Jerusalem. |
2. Cui occurrit Jehu filius Hanani Videns, et ait ad eum: Impio praebes auxilium, et his qui oderunt Dominum amicitia jungeris, et idcirco iram quidem Domini merebaris: | 2. En Jehu, de zoon van HananiGa naar voetnoot1), de ziener, kwam hem te gemoet en zeide tot hem: Aan een goddelooze verleent gij hulp en met hen, die den Heer haten, gaat gij vriendschap aan; en daarom verdiendetGa naar voetnoot2) gij wel is waar de gramschap des Heeren; |
3. Sed bona opera inventa sunt in te, eo quod abstuleris lucos de terra Juda, et praeparaveris cor tuum ut requireres Dominum Deum patrum tuorum. | 3. maar er zijn goede werken in u bevonden, daar gij de bosschenGa naar voetnoot3) hebt uitgeroeid van het land van Juda en uw hart er op gesteld hebt, om den Heer, den God uwer vaderen, te zoeken. |
4. Habitavit ergo Josaphat in Jerusalem: rursumque egressus est ad populum de Bersabee usque ad montem Ephraim, et revocavit eos ad Dominum Deum patrum suorum. | 4. Zoo woonde Josaphat te Jerusalem; en opnieuw toog hij naar zijn volkGa naar voetnoot4) van Bersabeë tot het gebergte van Ephraïm en riep hen terug tot den Heer, den God hunner vaderen. |
5. Constituitque judices terrae in cunctis civitatibus Juda munitis per singula loca, | 5. En hij stelde in het land rechters aan in al de versterkte stedenGa naar voetnoot5) van Juda, van plaats tot plaats, |
[pagina 179]
6. Et praecipiens judicibus, Videte, ait, quid faciatis: non enim hominis exercetis judicium, sed Domini: et quodcumque judicaveritis, in vos redundabit. | 6. en hij beval aan de rechters en zeide: Ziet, wat gij doet; want niet eens menschen recht bedient gij, maar des Heeren; en al wat gij richt, zal op u neerkomenGa naar voetnoot6). |
7. Sit timor Domini vobiscum, et cum diligentia cuncta facite: non est enim apud Dominum Deum nostrum iniquitas, nec personarum acceptio, nec cupido munerum. Deut. X 17; Sap. VI 8; Eccli. XXXV 15; Act. X 34; Rom. II 11; Gal. II 6; Eph. VI 9; Col. III 25; I Petr. I 17. | 7. De vreeze des Heeren zij met ulieden, en doet alle dingen met zorgvuldigheid; want bij den Heer, onzen God, is geen ongerechtigheid noch aanzien van personen noch begeerte naar giften. |
8. In Jerusalem quoque constituit Josaphat Levitas, et Sacerdotes, et principes familiarum ex Israel, ut judicium et causam Domini judicarent habitatoribus ejus. | 8. Ook te JerusalemGa naar voetnoot7) stelde Josaphat Levieten en priesters en vorsten der geslachten uit Israël aan, om de rechtzaak en het pleitgeding des Heeren te beslechten voor zijne bewonersGa naar voetnoot8). |
9. Praecepitque eis, dicens: Sic agetis in timore Domini fideliter et corde perfecto. | 9. En hij beval hun, zeggende: Aldus zult gij te werk gaan in de vreeze des Heeren met getrouwheid en een volmaakt hart. |
10. Omnem causam, quae venerit ad vos fratrum vestrorum, qui habitant in urbibus suis inter cognationem et cognationem, ubicumque quaestio est de lege, de mandato, de ceremoniis, de justificationibus: ostendite eis, ut non peccent in Dominum, et ne veniat ira super vos et super fratres vestros: sic ergo agentes non peccabitis. | 10. Wat zaken er voor u komen van uwe broeders, die in hunne steden wonenGa naar voetnoot9), tusschen bloedverwanten en bloedverwantenGa naar voetnoot10), waar er ook een geschil rijze over een wet, over een gebod, over inzettingen, over gerechtelijke uitspraken - onderricht hen, opdat zij niet zondigen tegen den Heer, en er geen gramschap kome over u en over uwe broeders: want zoo doende, zult gij niet zondigen. |
11. Amarias autem sacerdos et pontifex vester, in his, quae ad Deum pertinent, praesidebit: porro Zabadias filius Ismahel, qui est dux in domo Juda, super ea opera erit, quae ad regis officium perti- | 11. En Amarias, uw priester en hoogepriester, zal aan het hoofd staan bij de zaken, welke op God betrekking hebben; en Zabadias, de zoon van Ismahel, die vorst is in het huis JudaGa naar voetnoot11), zal over die |
[pagina 180]
nent: habetisque magistros Levitas coram vobis, confortamini, et agite diligenter, et erit Dominus vobiscum in bonis. | zaken zijn, die tot den dienst des konings behooren; ook hebt gij als leeraren de Levieten voor u; schept moed en handelt nauwgezet, en de Heer zal met u zijn in het goede. |
- voetnoot1)
- Deze had reeds onder de regeering van Asa tegen het bondgenootschap met Syrië geijverd. Vgl. XVI 7.
- voetnoot2)
- Volgens den grondtekst zegt de profeet, dat 's Heeren gramschap ook werkelijk over hem komen zoude. De vervulling dier voorspelling wordt in Hoofdstuk XX bericht.
- voetnoot3)
- Hebr. haäsjeroth, wat hetzelfde is als haäsjerim. Zie XVII noot 8.
- voetnoot4)
- d.i. Hij zette de onderrichting des volks in de wet des Heeren (XVII 7-9) voort.
- voetnoot5)
- In de hoofdplaatsen. Daar de koning op zijn reis gezien had, dat de door David geregelde rechtspraak (I Par. XXIII 4; XXVI 29-32) in verval was geraakt, hervormde hij haar opnieuw.
- voetnoot6)
- Naar het Hebr.: ‘En (Hij is) met u in de zaak van het gericht’. Wellicht echter moet naar een verbeterde lezing vertaald worden: ‘en met u is het (op u komt het neer) naar het woord (de wijze) der (uwer) rechtspraak’, wat ook beter overeenkomt met den tekst der Vulgaat.
- voetnoot7)
- In de hoofdstad schiep hij een opperste rechtbank voor bijzonder moeilijke gevallen.
- voetnoot8)
- Over godsdienstige en burgerlijke processen, zie v. 11.
- voetnoot9)
- Van de rechters in de andere steden, die in moeilijke gevallen geen beslissing zouden kunnen gezen.
- voetnoot10)
- Hebr.: ‘tusschen bloed en bloed’. Bedoeld worden de gevallen, die op vrijwilligen of onvrijwilligen doodslag betrekking hebben. Zie Exod. XXI 21; Deut. XVII 8.
- voetnoot11)
- Het hoofd van den stam Juda.