De heilige boeken van het oude verbond. Deel 3. De boeken Paralipomenon. De boeken Esdras, Het boek Tobias. Het boek Judith. Het boek Esther. Het boek Job
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekend
[pagina 160]
| |||||||||||||||||||
Caput XIII.
|
1. Anno octavo decimo regis Jeroboam, regnavit Abia super Judam. III Reg. XV 1. | 1. In het achttiende jaar van koning Jeroboam werd Abia koning over Juda. |
2. Tribus annis regnavit in Jerusalem, nomenque matris ejus Michaia, filia Uriel de Gabaa: et erat bellum inter Abiam et Jeroboam. | 2. Drie jaren regeerde hij te JerusalemGa naar voetnoot1), en de naam zijner moeder was MichaiaGa naar voetnoot2), de dochter van Uriël van Gabaä; en er was oorlog tusschen Abia en Jeroboam. |
3. Cumque iniisset Abia certamen, et haberet bellicosissimos viros, et electorum quadringenta millia: Jeroboam instruxit econtra aciem octingenta millia virorum, qui et ipsi electi erant, et ad bella fortissimi. III Reg. XV 7. | 3. En toen Abia den krijg begon en zeer krijgshaftige manschappen en aan uitgelezenen vierhonderd duizendGa naar voetnoot3) had, stelde Jeroboam daar tegenover een leger van achthonderd duizend man, die eveneens uitgelezen en zeer dapper ten strijde waren. |
4. Stetit ergo Abia super montem Semeron, qui erat in Ephraim, et ait: Audi Jeroboam, et omnis Israel: | 4. Abia dan stond op den berg SemeronGa naar voetnoot4), die in Ephraïm was, en zeide: Hoor, Jeroboam en geheel Israël! |
5. Num ignoratis quod Dominus Deus Israel dederit regnum David super Israel in sempiternum, ipsi et filiis ejus in pactum salis? | 5. Weet gijlieden niet, dat de Heer, de God van Israël, de heerschappij over Israël aan David heeft gegeven voor altoos, aan hem en zijne zonen tot een zoutverbondGa naar voetnoot5)? |
6. Et surrexit Jeroboam filius Nabat, servus Salomonis filii David: et rebellavit contra Dominum suum. III Reg. XI 26. | 6. En Jeroboam, de zoon van Nabat, de dienstknecht van Salomon, den zoon van David, is opgestaan en oproerig geworden tegen zijnen Heer. |
7. Congregatique sunt ad eum viri | 7. En om hem verzamelden zich |
[pagina 161]
vanissimi, et filii Belial: et praevaluerunt contra Roboam filium Salomonis: porro Roboam erat rudis, et corde pavido, nec potuit resistere eis. | nietswaardige mannen en BelialskinderenGa naar voetnoot6), en zij wonnen het op Roboam, den zoon van Salomon; Roboam toch was onbedreven en vreesachtig van harte en kon hun geen tegenstand biedenGa naar voetnoot7). |
8. Nunc ergo vos dicitis quod resistere possitis regno Domini, quod possidet per filios David, habetisque grandem populi multitudinem, atque vitulos aureos, quos fecit vobis Jeroboam in deos. | 8. Nu derhalve zegt gijlieden te kunnen weerstaan aan het koninkrijk des Heeren, dat Hij bezit door de zonen van David, en gij hebt eene groote menigte volks, en gouden kalveren, die u Jeroboam tot goden gemaakt heeftGa naar voetnoot8). |
9. Et ejecistis Sacerdotes Domini, filios Aaron, atque Levitas: et fecistis vobis Sacerdotes sicut omnes populi terrarumi quicumque venerit, et initiaverit manum suam in tauro de bobus, et in arietibus septem, fit sacerdos eorum, qui non sunt dii. III Reg. XII 31. | 9. En gij hebt de priesters des Heeren verdreven, de zonen van Aäron, en de LevietenGa naar voetnoot9), en gij hebt u priesters gemaakt gelijk al de volken der landen. Al wie komt en zijne hand inwijdt met een stier van de runderen en met zeven rammen, wordt priester van hen, die geen goden zijnGa naar voetnoot10). |
10. Noster autem Dominus, Deus est, quem non relinquimus, Sacerdotesque ministrant Domino de filiis Aaron, et Levitae sunt in ordine suo: | 10. Maar wij - de Heer is onze God, dien wij niet verlatenGa naar voetnoot11), en uit de zonen van Aäron dienen er als priesters den Heer, en de Levieten zijn in hunne rangordeGa naar voetnoot12), |
11. Holocausta quoque offerunt Domino per singulos dies mane et vespere, et thymiama juxta legis praecepta confectum, et proponuntur panes in mensa mundissima, estque apud nos candelabrum aureum, et lucernae ejus, ut accendantur semper ad vesperam: nos quippe custodimus praecepta Domini Dei nostri, quem vos reliquistis. | 11. en zij dragen aan den Heer brandoffers op alle dagen des morgens en des avonds, en reukwerk, volgens de voorschriften der wet vervaardigd, en toonbrooden legt men op de zeer reine tafel; ook is bij ons de gouden kandelaar en zijne lampen, om altijd des avonds te worden ontstokenGa naar voetnoot13); want wij, wij onderhouden de voorschriften van den Heer, onzen God, en gij, gij hebt Hem verlaten. |
12. Ergo in exercitu nostro dux | 12. Daarom is in ons leger GodGa naar voetnoot14) |
[pagina 162]
Deus est, et Sacerdotes ejus, qui clangunt tubis, et resonant contra vos: filii Israel nolite pugnare contra Dominum Deum patrum vestrorum, quia non vobis expedit. | de aanvoerder en zijne priesters, die op bazuinen blazen en schetteren tegen uGa naar voetnoot15). Kinderen van Israël, strijdt niet tegen den Heer, den God uwer vaderen, omdat het u niet oorbaar is. |
13. Haec illo loquente, Jeroboam retro moliebatur insidias. Cumque ex adverso hostium staret, ignorantem Judam suo ambiebat exercitu. | 13. Terwijl hij dit sprak, legde Jeroboam van achteren eene hinderlaag. En terwijl hij tegenover de vijanden stondGa naar voetnoot16), omsingelde hij Juda met zijn leger, zonder dat dit het merkte. |
14. Respiciensque Judas vidit instare bellum ex adverso et post tergum, et clamavit ad Dominum: ac Sacerdotes tubis canere coeperunt. | 14. En omziende bemerkte Juda, dat de strijd dreigde aan de voorzijde en in den rug, en het riep tot den Heer, en de priesters begonnen de bazuinen te steken. |
15. Omnesque viri Juda vociferati sunt: et ecce illis clamantibus, perterruit Deus Jeroboam, et omnem Israel qui stabat ex adverso Abia et Juda. | 15. En al de mannen van Juda hieven een krijgsgeschreeuw aan, en zie, toen zij riepen, sloeg God Jeroboam en gansch Israël, dat tegenover Abia en Juda stond, met schrikGa naar voetnoot17). |
16. Fugeruntque filii Israel Judam, et tradidit eos Deus in manu eorum. | 16. En de kinderen van Israël sloegen op de vlucht voor Juda, en God leverde hen over in hunne handen. |
17. Percussit ergo eos Abia, et populus ejus plaga magna: et corruerunt vulnerati ex Israel quingenta millia virorum fortium. | 17. Aldus versloeg hen Abia en zijn volk met eene groote nederlaag, en er vielen aan gewonden uit Israël vijfhonderd duizend dappere mannen. |
18. Humiliatique sunt filii Israel in tempore illo, et vehementissime confortati filii Juda eo quod sperassent in Domino Deo patrum suorum. | 18. En de kinderen van Israël werden te dien tijde vernederd, en de kinderen van Juda werden uitermate versterkt, omdat zij betrouwd hadden op den Heer, den God hunner vaderen. |
19. Persecutus est autem Abia fugientem Jeroboam, et cepit civitates ejus, Bethel et filias ejus, et Jesana cum filiabus suis, Ephron quoque et filias ejus: | 19. En Abia achtervolgde Jeroboam op zijne vlucht en hij veroverde zijne steden, Bethel en zijne dochteren en Jesana met zijne dochter en, alsmede Ephron en zijne dochterenGa naar voetnoot18). |
20. Nec valuit ultra resistere Jeroboam in diebus Abia: quem | 20. En Jeroboam vermocht in de dagen van Abia geen tegenstand |
[pagina 163]
percussit Dominus, et mortuus est. | meer te bieden, en de Heer sloeg hemGa naar voetnoot19), en hij stierf. |
21. Igitur Abia, confortato imperio suo, accepit uxores quatuordecim: procreavitque viginti duos filios, et sedecim filias. | 21. Zoo dan bevestigde Abia zijn rijk en hij nam veertien huisvrouwen en gewon twee en twintig zonen en zestien dochtersGa naar voetnoot20). |
22. Reliqua autem sermonum Abia, viarumque et operum ejus, scripta sunt diligentissime in Libro Addo Prophetae. | 22. Het overige nu van de geschiedenis van Abia en van zijne wegen en van zijne daden is met veel zorg beschreven in het Boek van den profeet AddoGa naar voetnoot21). |
- voetnoot1)
- Zonder te vermelden, dat Abia ‘wandelde in al de zonden zijns vaders’ (zie III Reg. XV 3), verhaalt de schrijver in dit Hoofdstuk uitvoeriger dan zijn voorganger van den oorlog tusschen Abia en Jeroboam, blijkbaar om te doen uitkomen, hoe zich eerstgenoemde bij die gelegenheid als een waardig koning van Gods volk gedroeg en daarvoor met een volkomen zegepraal beloond werd. Van 's konings afgoderij te gewagen, achtte hij wellicht voor zijn doel niet oorbaar.
- voetnoot2)
- Zij wordt XI 20 en III Reg. XV 2 en in de Septuagint ook hier Maächa genoemd. Uriël was waarschijnlijk gehuwd met Thamar, de dochter van Absalom, waarom Maächa elders dochter (d.i. kleindochter) van Absalom wordt genoemd.
- voetnoot3)
- Honderd duizend man minder, dan Joab er in Juda geteld had, terwijl het getal mannen, door Jeroboam in het veld gebracht, hetzelfde was als Joab in Israël gevonden had. Zie II Reg. XXIV 9.
- voetnoot4)
- Deze berg (Hebr. Zemaraim), alleen hier genoemd, herinnert aan de stad van gelijken naam, die volgens Jos. XVIII 22 nabij Bethel gelegen was.
- voetnoot5)
- d.i. Een plechtig bezegeld, onverbreekbaar verbond. Zie ter verklaring dezer zegswijze Exod. XXX noot 21.
- voetnoot6)
- Vgl. III Reg. XXI 10, 13.
- voetnoot7)
- Blijkbaar tracht Abia de lakenswaardige houding zijns vaders, die tot de scheuring des rijks aanleiding gaf (zie X), te vergoelijken.
- voetnoot8)
- Gij hebt dus geen God, die voor u strijdt, maar slechts beelden, door menschenhand gemaakt.
- voetnoot9)
- Vgl. XI 14.
- voetnoot10)
- Volgens Exod. XXIX moesten bij de wijding der priesters gedurende zeven dagen dagelijks een jonge stier en twee rammen geofferd worden. Minachtend wijst Abia op de overtreding en kleingeestige bekrimping der wet Gods in het Tienstammenrijk.
- voetnoot11)
- Ofschoon ook in Juda afgoderij bedreven werd, bleef daar toch de dienst van Jehova de wettige.
- voetnoot12)
- Hebr.: ‘in het ambt’.
- voetnoot13)
- Opzichtens de verschillende hier genoemde verrichtingen van den heiligen dienst, zie Exod. XXIX 38-42; XXX 7; XXV 30, 37; XXVII 20. De zeer reine tafel, d.i. van het zuiverste goud.
- voetnoot14)
- In het Hebr. staat hier vóór God het lidwoord om aan te duiden, dat Hij de ware God is.
- voetnoot15)
- Duidelijke zinspeling op de belofte, volgens Num. X 9 door God aan zijn volk gegeven.
- voetnoot16)
- Met zijne hoofdmacht.
- voetnoot17)
- Zeker deed God zulks niet, alvorens het leger van Abia den vijand krachtig had aangevallen.
- voetnoot18)
- Van de drie hier genoemde steden wordt Jesana elders niet genoemd; Ephron is, naar sommigen gissen, het Jos. XVIII 23 genoemde Ophera. Dochteren zijn steden van minderen rang.
- voetnoot19)
- Met eene doodelijke ziekte. Volgens III Reg. XIV 20; XV 9 stierf Jeroboam eerst omstreeks twee jaren na Abia.
- voetnoot20)
- Ten deele reeds vóór zijne verheffing op den troon.
- voetnoot21)
- Zie de Inleiding bl. 12