De heilige boeken van het oude verbond. Deel 3. De boeken Paralipomenon. De boeken Esdras, Het boek Tobias. Het boek Judith. Het boek Esther. Het boek Job
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendCaput VIII.
|
1. Expletis autem viginti annis postquam aedificavit Salomon domum Domini et domum suam: III Reg. IX 10. | 1. Toen nu twintig jaren verloopen waren, nadat Salomon het huis des Heeren en zijn huis was gaan bouwenGa naar voetnoot1), |
[pagina 145]
2. Civitates, quas dederat Hiram Salomoni, aedificavit, et habitare ibi fecit filios Israel. | 2. bouwde hij de steden, welke Hiram aan Salomon gegeven hadGa naar voetnoot2), en deed aldaar de kinderen van Israël wonen. |
3. Abiit quoque in Emath Suba, et obtinuit eam. | 3. Ook toog hij naar EmathGa naar voetnoot3) van Suba en vermeesterde het. |
4. Et aedificavit Palmiram in deserto, et alias civitates munitissimas aedificavit in Emath. | 4. En hij bouwde PalmyraGa naar voetnoot4) in de woestijn, en andere zeer sterke steden bouwde hij in Emath. |
5. Exstruxitque Bethoron superiorem, et Bethoron inferiorem, civitates muratas habentes portas et vectes et seras: | 5. Ook maakte hij Hoog-Bethoron en Laag-BethoronGa naar voetnoot5) tot bemuurde steden, voorzien van poorten en sluitboomen en grendels; |
6. Balaath etiam et omnes urbes firmissimas, quae fuerunt Salomonis, cunctasque urbes quadrigarum, et urbes equitum: omnia quaecumque voluit Salomon atque disposuit, aedificavit in Jerusalem et in Libano, et in universa terra potestatis suae. | 6. alsmede BalaäthGa naar voetnoot6) en al de zeer sterke steden, die Salomon had, en al de wagensteden en de ruitersteden; alles wat Salomon wilde en zich voorstelde, bouwde hij te Jerusalem en op den Libanon en in het geheele land zijner heerschappij. |
7. Omnem populum, qui derelictus fuerat de Hethaeis, et Amorrhaeis, et Pherezaeis, et Hevaeis, et Jebusaeis, qui non erant de stirpe Israel, | 7. Al het volk, dat overgebleven was van de Hetheërs en Amorrheërs en Pherezeërs en Heveërs en Jebuseërs, die niet waren van het geslacht van Israël, |
8. De filiis eorum: et de posteris, | 8. vanGa naar voetnoot7) hunne kinderen en nako- |
[pagina 146]
quos non interfecerant filii Israel, subjugavit Salomon in tributarios, usque in diem hanc. | melingen, welke de kinderen van Israël niet gedood hadden, onderwierp Salomon en maakte hij schatplichtigGa naar voetnoot8) tot op dezen dag. |
9. Porro de filiis Israel non posuit ut servirent operibus regis: ipsi enim erant viri bellatores, et duces primi et principes quadrigarum et equitum ejus. | 9. Doch van de kinderen van Israël bestemde hij er geenen om dienstbaar in de werken des konings te zijn; want dezen waren krijgsmannen en opperaanvoerders en oversten zijner wagens en paardenGa naar voetnoot9). |
10. Omnes autem principes exercitus regis Salomonis fuerunt ducenti quinquaginta, qui erudiebant populum. | 10. Al de vorsten van het leger van koning Salomon waren tweehonderd en vijftig, die het volk onderrichttenGa naar voetnoot10). |
11. Filiam vero Pharaonis transtulit de Civitate David in domum, quam aedificaverat ei. Dixit enim rex: Non habitabit uxor mea in domo David regis Israel, eo quod sanctificata sit: quia ingressa est in eam arca Domini. III Reg. III 1. | 11. En de dochter van PharaoGa naar voetnoot11) liet hij verhuizen van de Stad van David naar het huis, dat hij voor haar gebouwd had. Want de koning zeide: Mijne huisvrouw zal niet wonen in het huis van David, den koning van Israël, omdat het geheiligd is; want de Ark des Heeren is daar ingegaanGa naar voetnoot12). |
12. Tunc obtulit Salomon holocausta Domino super altare Domini, quod exstruxerat ante porticum, | 12. ToenGa naar voetnoot13) droeg Salomon brandoffers op aan den Heer op het altaar des Heeren, dat hij had opgericht vóór het voorportaal, |
13. Ut per singulos dies offerretur in eo juxta praeceptum Moysi in sabbatis et in calendis, et in festis diebus, ter per annum, id est, in solemnitate azymorum, et in solemnitate hebdomadarum, et in solemnitate tabernaculorum. | 13. opdat elken dag daarop zou geofferd worden naar het voorschrift van Moses, op de sabbatdagen en op de nieuwe-maandagen en op de feestdagen, driemaal 's jaars, te weten op het hoogfeest der ongedeesemde brooden en op het hoogfeest der weken en op het hoogfeest der loofhutten. |
[pagina 147]
14. Et constituit juxta dispositionem David patris sui officia Sacerdotum in ministeriis suis: et Levitas in ordine suo, ut laudarent, et ministrarent coram Sacerdotibus juxta ritum uniuscujusque diei: et janitores in divisionibus suis per portam et portam: sic enim praeceperat David homo Dei. | 14. En hij regelde overeenkomstig de beschikking van zijn vader David de plichten der priesters in hunne dienstverrichtingen en de Levieten in hunne rangorde, opdat zij zouden prijzen en dienen voor de priesters naar het gebruik van elken dag, en de deurwachters in hunne afdeelingen bij elke poortGa naar voetnoot14); zoo toch had David, de man Gods, het voorgeschreven. |
15. Nec praetergressi sunt de mandatis regis tam Sacerdotes, quam Levitae ex omnibus, quae praeceperat, et in custodiis thesaurorum. | 15. En de priesters noch de Levieten weken af van de bevelen des konings naar al hetgeen hij had voorgeschreven, noch ook betreffende de bewaking der schatten. |
16. Omnes impensas praeparatas habuit Salomon ex eo die, quo fundavit domum Domini usque in diem, quo perfecit eam. | 16. Al de benoodigdheden vond Salomon in voorraad van den dag af, waarop hij de grondslagen legde voor het huis des Heeren, tot op den dag, waarop hij het voltooideGa naar voetnoot15). |
17. Tunc abiit Salomon in Asiongaber, et in Ailath ad oram Maris rubri, quae est in terra Edom. | 17. Alstoen begaf zich Salomon naar Asiongaber en naar Aïlath aan de kust van de Roode Zee, welke in het land van Edom is. |
18. Misit autem ei Hiram per manus servorum suorum naves, et nautas gnaros maris, et abierunt cum servis Salomonis in Ophir, tuleruntque inde quadringenta quinquaginta talenta auri, et attulerunt ad regem Salomonem. | 18. En Hiram zond hem door zijne dienstknechten schepen en ervaren zeelieden, en zij gingen met de dienstknechten van Salomon naar Ophir en haalden van daar vierhonderd vijftig talenten goud en brachten die aan koning SalomonGa naar voetnoot16). |
- voetnoot1)
- Salomon had zeven jaren gebouwd aan den tempel en dertien jaren aan zijn paleis. Zie III Reg. VI 38 en VII 1. De schrijver geeft hier gelijk zijn voorganger III Reg. IX slechts weinige en korte berichten over hetgeen Salomon, afgezien van den bouw des tempels, verrichtte. De twee geschiedschrijvers vullen in enkele opzichten elkander aan.
- voetnoot2)
- Dit bericht schijnt in strijd met III Reg. IX 11-14, waar verhaald wordt, dat niet Hiram aan Salomon, maar Salomon aan Hiram steden gaf, twintig in getal en in Galilea gelegen. Maar uit de minachting, door Hiram aan den dag gelegd, toen hij de steden kwam zien, meent men met grond te mogen besluiten, dat hij die steden niet in bezit nam, maar aan Salomon teruggaf of overliet. Zeer begrijpelijk is het dan ook, dat deze toen de steden bouwde, d.i. herbouwde en voor de Israëlieten ter bewoning geschikt maakte. Sommigen meenen intusschen, dat hier van andere steden sprake is, welke Hiram aan Salomon zou hebben gegeven, en wel in Emath, waarvan de westzijde aan Phenicië (Tyrus), de oostzijde bij Soba behoorde (vgl. v. 3).
- voetnoot3)
- Uit v. 4 blijkt, dat niet de stad, maar een deel der landstreek Emath bedoeld wordt, welke aan het koninkrijk Soba (Suba) grensde. Vgl. II Reg. VIII 3. Reeds David had de koningen van Emath en Soba schatplichtig gemaakt (zie I Par. XVIII en XIX), maar dezen waren gedurende Salomon's regeering zeker in opstand gekomen. Ofschoon nu Salomon hen wederom onderwierp en de steden in hunne landen versterkte, gelukte het hem niet, Israël's heerschappij duurzaam aldaar te vestigen. Zie III Reg. XI 23-25.
- voetnoot4)
- Vgl. III Reg. IX 18.
- voetnoot5)
- Vgl. Jos. XVI 3; I Par. VII 24.
- voetnoot6)
- Het in Dan gelegen Balaäth (zie Jos. XIX 44) moest eene grensvesting zijn tegenover de Philistijnen.
- voetnoot7)
- Ten tijde van Salomon waren de nakomelingen der genoemde volken natuurlijk verminderd. Het woordje van (hunne kinderen), hetwelk III Reg. IX 21 niet voorkomt, duidt aan, dat al het volk (v. 7) slechts een gedeelte uitmaakte van de nakomelingen der oude volksstammen, welke door Israël niet geheel waren uitgeroeid.
- voetnoot8)
- d.i. Maakte hen dienstbaar ten behoeve zijner bouwwerken. Zie III Reg. IX 23.
- voetnoot9)
- Voor duces primi (opperaanvoerders) zal volgens III Reg. IX 22 principes et duces (vorsten en aanvoerders) moeten gelezen worden.
- voetnoot10)
- Naar het Hebr. luidt v. 10: ‘En dit (waren) de opzichters, staande vóór (in den dienst van) koning Salomon, d.i. tweehonderd en vijftig, die over het volk stonden’. Hier is dus geen sprake van bevelhebbers in het leger, maar van de tweehonderd en vijftig Israëlieten, die met driehonderd Chananeërs de hoofdopzichters waren over het Chananietische werkvolk. Zie II noot 15. Vgl. III Reg. IX 23, waar zij niet van elkander onderscheiden worden.
- voetnoot11)
- Vgl. III Reg. III 1; IX 16 en 24.
- voetnoot12)
- Deze reden, waarom Salomon de dochter van Pharao liet verhuizen, wordt III Reg. IX 24 niet opgegeven.
- voetnoot13)
- d.i. Na de voltooiing en inwijding des tempels. Toen liet de koning niet meer te Gabaon, maar in den tempel op het brandofferaltaar offeren. Wat v. 12-16 wordt bericht, is III Reg. IX in één vers (25) saamgevat. Opnieuw laat hier de schrijver zijne voorliefde voor de Levieten en hunnen dienst blijken.
- voetnoot14)
- Vgl. over de hier genoemde plichten en dienstverrichtingen der priesters en Levieten I Par. XXIII 28, volg.; XXIV, XXV, XXVI 1-9; II Par. VII 6.
- voetnoot15)
- Naar het Hebr.: ‘En zoo werd al het werk van Salomon bevestigd van den dag der grondsteenlegging van het huis des Heeren tot aan zijne voltooiing: voltooid werd het huis des Heeren’. Naar dien tekst zou men het Latijn ook kunnen vertalen als volgt: ‘Salomon bevestigde al het werk....’
- voetnoot16)
- Vgl. III Reg. IX 26-28.