De heilige boeken van het oude verbond. Deel 3. De boeken Paralipomenon. De boeken Esdras, Het boek Tobias. Het boek Judith. Het boek Esther. Het boek Job
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendCaput VII.
|
1. Cumque complesset Salomon fundens preces, ignis descendit de coelo, et devoravit holocausta et victimas: et majestas Domini implevit domum. II Mach. II 8. | 1. En toen Salomon geëindigd had zijne gebeden te storten, daalde het vuur van den hemel en verteerde de brand- en slachtoffersGa naar voetnoot1); en de heerlijkheid des Heeren vervulde het huis. |
2. Nec poterant sacerdotes ingredi templum Domini, eo quod implesset majestas Domini templum Domini. | 2. En de priesters konden den tempel des Heeren niet binnengaan, omdat de heerlijkheid des Heeren den tempel des Heeren vervuld hadGa naar voetnoot2). |
3. Sed et omnes filii Israel videbant descendentem ignem, et gloriam Domini super domum: et corruentes proni in terram super pavimentum stratum lapide, adoraverunt, et laudaverunt Dominum: Quoniam bonus, quoniam in saeculum misericordia ejus. | 3. Maar ook al de kinderen van Israël zagen het vuur en de heerlijkheid des Heeren nederdalen over het huis; en zij wierpen zich plat ter aarde op den met steenen geplaveiden vloer en aanbaden en zongen het loflied voor den Heer: Want Hij is goed en tot in eeuwigheid duurt zijne barmhartigheid. |
[pagina 142]
4. Rex autem, et omnis populus immolabant victimas coram Domino. | 4. EnGa naar voetnoot3) de koning en het geheele volk droegen slachtoffers op voor den Heer. |
5. Mactavit igitur rex Salomon hostias, boum viginti duo millia, arietum centum viginti millia: et dedicavit domum Dei rex, et universus populus. III Reg. VIII 63. | 5. Koning Salomon dan slachtte offers, van runderen twee en twintig duizend, van rammen honderd en twintig duizend; aldus wijdde Salomon en het geheele volk het huis Gods. |
6. Sacerdotes autem stabant in officiis suis: et Levitae in organis carminum Domini, quae fecit David rex ad laudandum Dominum: Quoniam in aeternum misericordia ejus, hymnos David canentes per manus suas: porro Sacerdotes canebant tubis ante eos, cunctusque Israel stabat. | 6. En de priesters stonden in hunne bedieningen, insgelijks de Levieten met de muziekinstrumenten des Heeren, welke koning David vervaardigd had om den Heer het loflied te zingen: Want zijne barmhartigheid duurt in eeuwigheid, uitvoerende de lofzangen van DavidGa naar voetnoot4); en de priesters bliezen op trompetten tegenover hen, en geheel Israël stond daarbij. |
7. Sanctificavit quoque Salomon medium atrii ante templum Domini: obtulerat enim ibi holocausta et adipes pacificorum: quia altare aeneum, quod fecerat, non poterat sustinere holocausta et sacrificia et adipes. | 7. Salomon heiligdeGa naar voetnoot5) ook het midden van het voorhof vóór den tempel des Heeren; hij toch offerde daar brandoffers en de vetstukken der vredeoffers; want het koperen altaar, dat hij gemaakt had, kon de brandoffers en de spijsoffers en de vetstukken niet bevatten. |
8. Fecit ergo Salomon solemnitatem in tempore illo septem diebus, et omnis Israel cum eo, ecclesia magna valde, ab introitu Emath usque ad Torrentem AEgypti. | 8. Salomon vierde dan te dien tijde feest gedurende zeven dagenGa naar voetnoot6), en geheel Israël met hem, eene zeer groote gemeente, van den ingang van Emath af tot aan de Beek van EgypteGa naar voetnoot7). |
[pagina 143]
9. Fecitque die octavo collectam, eo quod dedicasset altare septem diebus, et solemnitatem celebrasset diebus septem. | 9. En op den achtsten dagGa naar voetnoot8) hield hij eene volksverzameling, omdat hij gedurende zeven dagen het altaar gewijd en gedurende zeven dagen het feest gevierd had. |
10. Igitur in die vigesimo tertio mensis septimi dimisit populos ad tabernacula sua, laetantes atque gaudentes super bono, quod fecerat Dominus Davidi, et Salomoni, et Israeli populo suo. | 10. Alzoo op den drie-en-twintigsten dag van de zevende maand liet hij de scharen gaan naar hare woonsteden, in blijdschap en vreugde over het goede, dat de Heer gedaan had aan David en aan Salomon en aan Israël, zijn volk. |
11. Complevitque Salomon domum Domini, et domum regis, et omnia quae disposuerat in corde suo, ut faceret in domo Domini, et in domo sua, et prosperatus est. III Reg. III 1 et IX 1. | 11. En Salomon voltooide het huis des Heeren en het huis des konings en alles wat hij in zijn hart besloten had te maken in het huis des Heeren en in zijn huis, en hij volbracht het voorspoedig. |
12. Apparuit autem ei Dominus nocte, et ait: Audivi orationem tuam, et elegi locum istum mihi in domum sacrificii. | 12. En de Heer verscheen hem in den nacht en sprakGa naar voetnoot9): Ik heb uw gebed gehoord, en Ik heb Mij deze plaats uitgekozen tot een huis voor offeranden. |
13. Si clausero coelum, et pluvia non fluxerit, et mandavero et praecepero locustae, ut devoret terram, et misero pestilentiam in populum meum: | 13. Wanneer Ik den hemel sluit en de regen niet valt, en Ik aan den sprinkhaan gelast en beveel, het land af te vreten, en Ik pest zend onder mijn volk, |
14. Conversus autem populus meus, super quos invocatum est nomen meum, deprecatus me fuerit, et exquisierit faciem meam, et egerit poenitentiam a viis suis pessimis: et ego exaudiam de coelo, et propitius ero peccatis eorum, et sanabo terram eorum. | 14. en mijn volk, over hetwelk mijn naam is aangeroepen, zich bekeert en Mij aanroept en mijn aangezicht zoekt en boete doet over zijne zeer booze wegen: dan zal Ik hen verhooren uit den hemel en hunne zonden vergeven en hun land genezen. |
15. Oculi quoque mei erunt aperti, et aures meae erectae ad orationem ejus, qui in loco isto oraverit. | 15. Ook zullen mijne oogen geopend zijn en mijne ooren opmerkzaam voor het gebed van hem, die in deze plaats zal bidden. |
16. Elegi enim, et sanctificavi locum istum, ut sit nomen meum ibi in sempiternum, et permaneant oculi mei, et cor meum ibi cunctis diebus. | 16. Want Ik heb deze plaats uitverkoren en geheiligd, opdat mijn naam er zij voor altoos, en mijne oogen en mijn hart daar verblijven alle dagen. |
17. Tu quoque si ambulaveris coram me, sicut ambulavit David pater tuus, et feceris juxta omnia, | 17. Gij ook, indien gij wandelt voor mijn aangezicht, gelijk uw vader David gewandeld heeft, en gij han- |
[pagina 144]
quae praecepi tibi, et justitias meas judiciaque servaveris: | delt naar al hetgeen Ik u heb voorgeschreven en mijne rechten en wetten onderhoudt: |
18. Suscitabo thronum regni tui, sicut pollicitus sum David patri tuo, dicens: Non auferetur de stirpe tua vir, qui sit princeps in Israel. | 18. dan zal Ik den troon van uw rijk staande houden, gelijk Ik aan uw vader David beloofd heb, zeggende: Nooit zal een man uit uwen stam ontbreken, die vorst zij in Israël. |
19. Si autem aversi fueritis, et dereliqueritis justitias meas, et praecepta mea, quae proposui vobis, et abeuntes servieritis diis alienis, et adoraveritis eos: | 19. Indien gijlieden u echter afkeert en mijne rechten en mijne bevelen verlaat, welke Ik u heb voorgeschreven, en heengaande vreemde goden dient en hen aanbidt: |
20. Evellam vos de terra mea, quam dedi vobis: et domum hanc, quam sanctificavi nomini meo, projiciam a facie mea, et tradam eam in parabolam, et in exemplum cunctis populis. | 20. dan zal Ik u uitrukken uit mijn land, dat Ik u gegeven heb, en zal Ik dit huis, dat Ik mijnen naam geheiligd heb, verwerpen van mijn aangezicht, en het overleveren ten spreekwoord en ten voorbeeld voor alle volken. |
21. Et domus ista erit in proverbium universis transeuntibus, et dicent stupentes: Quare fecit Dominus sic terrae huic, et domui huic? | 21. En dit huis zal ten spreekwoord zijn voor alle voorbijgangers, en verstomd zullen zij zeggen: Waarom heeft de Heer zoo gedaan aan dit land en aan dit huis? |
22. Respondebuntque: Quia dereliquerunt Dominum Deum patrum suorum, qui eduxit eos de terra AEgypti, et apprehenderunt deos alienos, et adoraverunt eos, et coluerunt: idcirco venerunt super eos universa haec mala. | 22. En men zal antwoorden: Omdat zij verlaten hebben den Heer, den God hunner vaderen, die hen heeft uitgeleid uit het land Egypte, en zij vreemde goden aangenomen en hen aanbeden en vereerd hebben; daarom zijn al deze rampen over hen gekomen. |
- voetnoot1)
- Hetzelfde wonder geschiedde, toen in de woestijn voor den tabernakel de eerste offerande werd opgedragen. Zie Lev. IX 24. Het feit, dat III Reg. VIII 54 niet vermeld, maar II Mach. II 10 uitdrukkelijk bevestigd wordt, was een te schitterend bewijs van Gods welgevallen aan de offerande, om door den schrijver van Par. met het oog op zijn bepaald doel (zie Inl. bl. 10) te worden verzwegen.
- voetnoot2)
- Vgl. V 14.
- voetnoot3)
- Zie de verklaring van III Reg. VIII 63 en 64.
- voetnoot4)
- III Reg. VIII wordt van den zang en zijne begeleiding geen melding gemaakt. De woorden: want zijne barmhartigheid duurt eeuwig, zijn eene aanhaling uit Psalmen, die daarbij gezongen werden en waarin deze woorden telkens als refrein voorkomen. Zie Ps. CXVII en CXXXV. Vgl. I Par. XVI 34 en 41. Voor: hymnos David canentes per manus suas heeft de grondtekst: ‘met het hallel van David (d.i. zijn halleluja-lied) door hunne hand’, d.w.z. door hen voorgedragen.
- voetnoot5)
- Vgl. voor v. 7-10 de verklaring van III Reg. VIII 64-66.
- voetnoot6)
- Het loofhuttenfeest, dat terstond op het feest der tempelwijding volgde. Zie v. 9 en III Reg. VIII 65 met de noot.
- voetnoot7)
- Vgl. I Par. XIII 5 en noot 4. Volgens eene andere meening dan daar vermeld wordt, was Emath het tegenwoordige Hamâh aan den Orontes, ongeveer honderd en tachtig kilometer ten noorden der gewone grens van het Israëlietische gebied. Daar nu het rijk of het gebied van Emath reikte tot de noordelijke grens van Chanaän, kan de ingang Emath (eigenlijk: het gaan naar Emath, bō Hamât) niets anders zijn dan een punt dier grens, dat als ‘de ingang van (het gebied van) Emath’, misschien slechts als ‘de weg naar Emath’ bekend stond, vermoedelijk de vlakte Merzj Ajoen tusschen den zuidelijken Libanon en den Hermon. In de Targumim heet dat punt met hetzelfde recht ‘de ingang van (of de weg naar) Antiochië’ en (volgens eene waarschijnlijke lezing) ‘de ingang van Syrië’.
- voetnoot8)
- Na het tweede zevental.
- voetnoot9)
- De volgende openbaring aan Salomon wordt zoo goed als gelijkluidend III Reg. IX 3-9 weergegeven.