De heilige boeken van het oude verbond. Deel 3. De boeken Paralipomenon. De boeken Esdras, Het boek Tobias. Het boek Judith. Het boek Esther. Het boek Job
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendCaput V.
|
1. Intulit igitur Salomon omnia, quae voverat David pater suus, argentum, et aurum, et universa vasa posuit in thesauris domus Dei. III Reg. VII 51. | 1. Salomon bracht dan alles naar binnen wat zijn vader David geschonken had; het zilver en het goud en al het gereedschap legde hij in de schatkamers van het huis GodsGa naar voetnoot1). |
2. Post quae congregavit majores natu Israel, et cunctos principes tribuum, et capita familiarum de filiis Israel in Jerusalem, ut adducerent arcam foederis Domini de Civitate David, quae est Sion. III Reg. VIII 1. | 2. Daarna verzamelde hij de oudsten van Israël en al de vorsten der stammen en de hoofden der familiën van de kinderen van Israël te Jerusalen, om de Verbondsark des Heeren af te halen van de Stad van David, dat is SionGa naar voetnoot2). |
3. Venerunt itaque ad regem omnes viri Israel in die solemni mensis septimi. | 3. Alzoo kwamen tot den koning al de mannen van Israël op den feestdag, dien van de zevende maandGa naar voetnoot3). |
4. Cumque venissent cuncti seniorum Israel, portaverunt Levitae arcam, | 4. En toen al de oudsten van Israël gekomen waren, namen de LevietenGa naar voetnoot4) de Ark op |
5. Et intulerunt eam, et omnem paraturam tabernaculi. Porro vasa sanctuarii, quae erant in tabernaculo, portaverunt Sacerdotes cum Levitis. | 5. en droegen haar en al het toebehooren van den tabernakel naar binnen. En de priesters met de Levieten droegen het gereedschap van het heiligdom, dat in den tabernakel wasGa naar voetnoot5). |
[pagina 134]
6. Rex autem Salomon, et universus coetus Israel, et omnes, qui fuerunt congregati ante arcam, immolabant arietes, et boves absque ullo numero: tanta enim erat multitudo victimarum. | 6. Koning Salomon nu en de geheele gemeente van Israël en allen, die bijeengekomen waren voor de Ark, offerden rammen en runderen zonder eenig getal; zoo groot toch was de menigte der offeranden. |
7. Et intulerunt sacerdotes arcam foederis Domini in locum suum, id est, ad oraculum templi, in Sancta sanctorum subter alas cherubim: | 7. En de priesters droegen de Verbondsark des Heeren naar hare plaats, te weten naar het orakel des tempels, naar het Heilige der heiligen, onder de vleugels der cherubijnen |
8. Ita ut cherubim expanderent alas suas super locum, in quo posita erat arca, et ipsam arcam tegerent cum vectibus suis. | 8. in dier voege, dat de cherubijnen hunne vleugels uitbreidden over de plek, waar de Ark was geplaatst, en de Ark zelve met hare draagboomen bedekten. |
9. Vectium autem, quibus portabatur arca, quia paululum longiores erant, capita parebant ante oraculum: si vero quis paululum fuisset extrinsecus, eos videre non poterat. Fuit itaque arca ibi usque in praesentem diem. | 9. Van de draagboomen nu, waarmede de Ark gedragen werd, waren de uiteinden, omdat zij een weinig langer waren, vóór het orakel zichtbaarGa naar voetnoot6); wie zich echter een weinig buitenwaarts bevond, kon ze niet zien. De Ark bleef dan aldaar tot op den dag van hedenGa naar voetnoot7). |
10. Nihilque erat aliud in arca, nisi duae tabulae, quas posuerat Moyses in Horeb, quando legem dedit Dominus filiis Israel egredientibus ex AEgypto. | 10. En er was niets anders in de Ark dan de twee tafelen, welke Moses bij den Horeb er in gelegd had, toen de Heer de wet gaf aan de kinderen van Israël bij hun uittocht uit Egypte. |
11. Egressis autem sacerdotibus de sanctuario (omnes enim sacerdotes, qui ibi potuerant inveniri, sanctificati sunt: nec adhuc in illo tempore vices, et ministeriorum ordo inter eos divisus erat) | 11. Toen nu de priesters uit het heiligdom kwamenGa naar voetnoot8) (want al de priesters, die men daar had kunnen vinden, hadden zich geheiligd; enGa naar voetnoot9) te dien tijde waren de beurten en de orde der dienstverrichtingen nog niet onder hen verdeeld), |
12. Tam Levitae quam cantores, | 12. speelden luidGa naar voetnoot10) zoowel de Le- |
[pagina 135]
id est, et qui sub Asaph erant, et qui sub Eman, et qui sub Idithun, filii, et fratres eorum vestiti byssinis, cymbalis, et psalteriis, et citharis concrepabant, stantes ad orientalem plagam altaris, et cum eis sacerdotes centum viginti canentes tubis. | vieten als de zangers - te weten: èn die onder Asaph èn die onder Eman èn die onder Idithun stonden, hunne zonen en broeders, in byssusgewaden gekleed - op cymbalen en psalters en harpen, staande aan de oosterzijde van het altaar, en met hen honderd en twintig priesters, blazende op bazuinen. |
13. Igitur cunctis pariter, et tubis, et voce, et cymbalis, et organis, et diversi generis musicorum concinentibus, et vocem in sublime tollentibus: longe sonitus audiebatur, ita ut cum Dominum laudare coepissent et dicere: Confitemini Domino quoniam bonus, quoniam in aeternum misericordia ejus, impleretur domus Dei nube, | 13. Toen aldus allen te zamen met de trompetten en met de stem en met cymbalen en speeltuigen en muziekinstrumenten van verschillenden aard instemden en de stem hoog verhieven, werd het geluid verre gehoord; zoo dan, toen zij begonnen waren den Heer te loven en te zeggen: Looft den Heer, want Hij is goed, want eeuwig duurt zijne barmhartigheidGa naar voetnoot11), werd het huis Gods vervuld met eene wolk, |
14. Nec possent sacerdotes stare et ministrare propter caliginem. Compleverat enim gloria Domini domum Dei. | 14. en de priesters konden niet staan en den dienst verrichten vanwege de duisternis. Want de heerlijkheid des Heeren had het huis Gods vervuld. |
- voetnoot1)
- Vgl. I Par. XVII 11; XXVI 26.
- voetnoot2)
- De plaatsing der Ark in het Heilige der heiligen en de inwijding worden V 2 - VII 23 in hoofdzaak op dezelfde wijze verhaald als III Reg. VIII 1 - IX 9. Opmerkelijk is het echter ook hier, dat de schrijver uitvoeriger dan zijn voorganger gewaagt van de medewerking der Levieten.
- voetnoot3)
- De feestdag is die van de tempelwijding. Bedoeld is de zevende maand (Ethanim) van het elfde jaar van Salomon's regeering. Zie III Reg. VI 38.
- voetnoot4)
- Levieten, die tevens priesters waren. Vgl. III Reg. VIII 3.
- voetnoot5)
- Hebr.: ‘en zij brachten de Ark in den tabernakel en al het heilig gereedschap, (dat) in den tabernakel (was), - dat brachten de priesters (en) Levieten opwaarts’.
- voetnoot6)
- Zie III Reg. VIII 8 met de aanteekening.
- voetnoot7)
- Tot op den dag, waarop dit bericht geboekt werd, dat de schrijver in zijn verhaal overnam; want toen hij zijn werk schreef, was de tempel reeds verwoest en de Ark verdwenen; vgl. II Mach. II 4-7. Eene andere vertaling van den grondtekst luidt evenals III Reg. VIII 8: ‘en zij (de draagboomen) waren aldaar’ enz.
- voetnoot8)
- De bijzonderheden, van hier af tot v. 13 vermeld, komen III Reg. VIII niet voor.
- voetnoot9)
- De hier beginnende zinsnede luidt in het Hebr.: ‘zonder dat acht geslagen werd op de afdeelingen’. Bij deze buitengewone plechtigheid moest niet slechts de afdeeling, welke de weekbeurt had (vgl. I Par. XXIII 26), optreden, maar al de priesters. Volgens de Vulgaat waren de voorschriften van I Par. XXIV nog niet in praktijk gebracht, zoodat allen zonder onderscheid den dienst verrichtten.
- voetnoot10)
- In den grondtekst wordt de in v. 11 begonnen tusschenzin nog voortgezet tot in v. 13 en wordt de nazin eerst gevormd door het slot van laatstgenoemd vers: ‘toen werd het huis vervuld met eene wolk’. Voor het overige is het verschil tusschen den Hebreeuwschen en Latijnschen tekst niet van eenige beteekenis.
- voetnoot11)
- Deze woorden zijn de aanhef van Ps. CV, CVI, CXVII, CXXXV. Vgl. I Par. XVI 8-34. Zie ook beneden VII 6.