De heilige boeken van het oude verbond. Deel 3. De boeken Paralipomenon. De boeken Esdras, Het boek Tobias. Het boek Judith. Het boek Esther. Het boek Job
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekend
[pagina 130]
| |||||||||||||||||||||
Caput IV.
|
1. Fecit quoque altare aeneum viginti cubitorum longitudinis, et viginti cubitorum latitudinis, et decem cubitorum altitudinis. | 1. Hij maakte ook een koperen altaarGa naar voetnoot1), twintig el lang en twintig el breed en tien el hoog; |
2. Mare etiam fusile decem cubitis a labio usque ad labium, rotundum per circuitum: quinque cubitos habebat altitudinis, et funiculus triginta cubitorum ambiebat gyrum ejus. III Reg. VII 23. | 2. alsook de zeeGa naar voetnoot2), gegoten, tien el van rand tot rand, rond van omtrek; vijf el was zij hoog en een snoer van dertig el omving haar omtrek. |
3. Similitudo quoque boum erat subter illud, et decem cubitis quaedam extrinsecus caelaturae, quasi duobus versibus alvum maris circuibant. Boves autem erant fusiles: | 3. En een afbeeldsel van runderenGa naar voetnoot3) was onder haar, en een soort van snijwerk van tien el liep aan de buitenzijde als in twee reeksen rondom den buik der zee. De runderen nu waren gegotenGa naar voetnoot4). |
4. Et ipsum mare super duodecim boves impositum erat, quorum tres respiciebant ad aquilonem, et alii tres ad occidentem: porro tres alii meridiem, et tres qui reliqui erant, orientem, habentes mare superpositum: posteriora autem boum erant intrinsecus sub mari. | 4. En de zee zelve was geplaatst op twaalf runderen, en drie daarvan waren gekeerd naar het noorden, en drie andere naar het westen, voorts drie andere naar het zuiden en de drie overige naar het oosten, en zij hadden de zee boven zich; de achterdeelen nu der runderen stonden binnenwaarts onder de zee. |
5. Porro vastitas ejus habebat mensuram palmi, et labium illius erat quasi labium calicis, vel repandi | 5. Hare dikte voorts bedroeg de breedte eener hand, en haar rand was als de rand van een beker of |
[pagina 131]
lilii: capiebatque tria millia metretas. | van eene geopende lelie; en zij hield drie duizendGa naar voetnoot5) metreten. |
6. Fecit quoque conchas decem: et posuit quinque a dextris, et quinque a sinistris, ut lavarent in eis omnia, quae in holocaustum oblaturi erant: porro in mari sacerdotes lavabantur. | 6. Ook maakte hij tien waschvatenGa naar voetnoot6), en hij plaatste er vijf ter rechter- en vijf ter linkerzijde, om daarin alles te wasschen wat men ten brandoffer zou offeren; en in de zee wieschen zich de priestersGa naar voetnoot7). |
7. Fecit autem et candelabra aurea decem secundum speciem, qua jussa erant fieri: et posuit ea in templo, quinque a dextris, et quinque a sinistris. | 7. En hij maakte ook tien gouden kandelaren naar den vorm, in welken zij volgens voorschriftGa naar voetnoot8) moesten gemaakt worden; en hij plaatste ze in den tempel, vijf ter rechter- en vijf ter linkerzijde; |
8. Necnon et mensas decem: et posuit eas in templo, quinque a dextris, et quinque a sinistris: phialas quoque aureas centum. | 8. en evenzoo tien tafelsGa naar voetnoot9); en hij plaatste ze in den tempel, vijf ter rechter-, en vijf ter linkerzijde; ook honderd gouden schalenGa naar voetnoot10). |
9. Fecit etiam atrium sacerdotum, et basilicam grandem: et ostia in basilica, quae texit aere. | 9. En hij maakte het voorhof der priestersGa naar voetnoot11) en het groote voorhofGa naar voetnoot12) en poorten in het voorhof, welke hij met koper besloeg. |
10. Porro mare posuit in latere dextro contra orientem ad meridiem. | 10. De zee nu plaatste hij aan de rechterzijde, oostwaarts naar het zuiden toeGa naar voetnoot13). |
11. Fecit autem Hiram lebetes, et creagras, et phialas: et complevit omne opus regis in domo Dei: | 11. En Hiram maakteGa naar voetnoot14) de kookvaten en de vorken en de schalen; en hij voltooide al het werk des konings in het huis Gods, |
12. Hoc est, columnas duas, et epistylia, et capita et quasi quaedam retiacula, quae capita tegerent super epistylia. | 12. te weten: de twee kolommen en de keelbanden en de kapiteelenGa naar voetnoot15) en eene soort van netwerk, om de kapiteelen boven de keelbanden te bekleeden, |
[pagina 132]
13. Malogranata quoque quadringenta, et retiacula duo ita ut bini ordines malogranatorum singulis retiaculis jungerentur, quae protegerent epistylia, et capita columnarum. | 13. alsmede de vierhonderd granaatappels en de twee netwerken in dier voege, dat twee rijen van granaatappels aan elk der netwerken bevestigd waren, die de keelbanden en de kapiteelen der kolommen bedekten. |
14. Bases etiam fecit, et conchas, quas superposuit basibus: | 14. Ook maakte hij de onderstellen en de waschvatenGa naar voetnoot16), welke hij op de onderstellen plaatste; |
15. Mare unum, boves quoque duodecim sub mari. | 15. ééne zeeGa naar voetnoot17), alsmede de twaalf runderen onder de zee, |
16. Et lebetes, et creagras, et phialas. Omnia vasa fecit Salomoni Hiram pater ejus in domo Domini ex aere mundissimo. | 16. en de kookvaten en de vorken en de schalen. Al het gereedschap voor Salomon maakte Hiram, zijn vaderGa naar voetnoot18), in het huis des Heeren uit het fijnste koper. |
17. In regione Jordanis fudit ea rex in argillosa terra inter Sochot, et Saredatha. III Reg. VII 46. | 17. In de landstreek van den Jordaan goot ze de koning in de leemachtige aarde tusschen Sochot en Saredatha. |
18. Erat autem multitudo vasorum innumerabilis, ita ut ignoraretur pondus aeris. | 18. De menigte nu van het gereedschap was ontelbaar, zoodat men het gewicht van het koper niet wist. |
19. Fecitque Salomon omnia vasa domus Dei, et altare aereum, et mensas, et super eas panes propositionis: | 19. En Salomon maakte al het gereedschap van het huis Gods en het koperen altaar en de tafels met de toonbrooden daarop, |
20. Candelabra quoque cum lucernis suis ut lucerent ante oraculum juxta ritum ex auro purissimo: | 20. alsook de kandelaars met hunne lampen, om licht te geven voor het orakel, volgens het voorschrift, uit het zuiverste goud, |
21. Et florentia quaedam, et lucernas, et forcipes aureos: omnia de auro mundissimo facta sunt. | 21. en het bloemwerkGa naar voetnoot19) en de lampen en de gouden tangen; alles werd uit het zuiverste goud vervaardigd. |
22. Thymiateria quoque, et thuribula, et phialas, et mortariola ex auro purissimo. Et ostia caelavit templi interioris, id est, in Sancta sanctorum: et ostia templi forinse- | 22. Alsook de reukwerkvaten en de wierookvaten en de schalen en de vijzelsGa naar voetnoot20) uit het zuiverste goud. En hij voorzag de deuren van het inwendige des tempels, dat is naar het Heilige der heiligen, met snij- |
[pagina 133]
cus aurea. Sicque completum est omne opus, quod fecit Salomon in domo Domini. | werk, en de deuren van den tempel waren uitwendig van goudGa naar voetnoot21). En aldus werd het geheele werk voltooid, dat Salomon maakte voor het huis des Heeren. |
- voetnoot1)
- Het brandofferaltaar in het voorhof, vervaardigd naar het voorbeeld van het door Moses gemaakte altaar. Zie Exod. XXVII 1-9. Vgl. ook de beschrijving bij Ezech. XL 13-17. In III Reg. VI en VII wordt over de vervaardiging van het koperen altaar geen bericht gegeven, het wordt echter III Reg. VIII 22, 54; IX 25 wel genoemd.
- voetnoot2)
- Over de koperen zee, zie III Reg. VII 23-26.
- voetnoot3)
- De tekst van v. 3 is zeker ten deele bedorven, ook in het Hebr. Eerst in de volgende verzen wordt gewaagd van de rundergestalten, die de zee droegen. Uit III Reg. VII 24 blijkt, dat voor bekarim (runderen) moet worden gelezen pekaʽim, evenzoo voor habbakar in de tweede helft van het vers. Wat deze pekaʽim zijn, is nog onzeker. Sommigen denken hier aan eene afbeelding van kolokwinten of kwintappels, die IV Reg. IV 39 pakkuoth, in de Vulgaat colocynthides genoemd worden. Het Targum verklaart: ‘figuren van eieren’, en men verstaat daaronder: ‘komkommervormige bochten’. Anderen vertalen: ‘bloemknoppen’. Zeker is, dat hier wordt gewaagd van eene uit twee reeksen bestaande bandvormige versiering der zee. In plaats van decem cubitis zegt het Hebr. dat er van de figuren, waaruit de versiering was saamgesteld, tien gingen op de el.
- voetnoot4)
- De pekaʽim (ziet noot 3) waren te gelijk met het waschvat gegoten.
- voetnoot5)
- Volgens III Reg. VII 26 slechts twee duizend metreten, wat naar de gemaakte berekening de juiste lezing schijnt.
- voetnoot6)
- Deze waschvaten stonden op onderstellen, die gelijk de waschvaten zelf III Reg. VII 27-37 uitvoerig beschreven worden.
- voetnoot7)
- Zie Exod. XXX 18-21; XXXVIII 8; XL 30-32.
- voetnoot8)
- Zie Exod. XXV 31-40. Naar het voorbeeld van den éénen kandelaar in den tabernakel werden thans de tien voor den tempel vervaardigd. III Reg. VIII zwijgt daarvan, maar noemt toch v. 49 de kandelaars.
- voetnoot9)
- Zie I Par. XXVIII noot 16.
- voetnoot10)
- Voor de plengoffers. Zie Am. VI 6.
- voetnoot11)
- Vgl. III Reg. VI 36; VII 12; Jer. XXXVI 10.
- voetnoot12)
- Het groote of uitwendige voorhof. Zie XX 5; Ezech. XLIII 14.
- voetnoot13)
- Aan den zuidoostelijken hoek des tempels.
- voetnoot14)
- Van hier tot het einde van het Hoofdstuk stemt het verhaal bijna woordelijk overeen met III Reg. VII 40-50. De afwijkingen beperken zich tot het verschil in benamingen of zijn het gevolg van vergissingen, door vertaler en afschrijver begaan.
- voetnoot15)
- De epistylia (gulloth) en de capita (kotharoth) vormden te zamen de bekroning (III 15 zepheth geheeten) der zuilen. Onzeker is, welk deel het eigenlijke kapiteel was, en of het andere deel als keelband de verbinding uitmaakte tusschen schacht en kapiteel, of wel als plint tusschen kapiteel en architraaf. Vermoedelijk waren de kotharoth de kapiteelen en hebben wij in gulloth keelbanden te zien.
- voetnoot16)
- Vermoedelijk moet de eerste helft van v. 14 overeenkomstig III Reg. VII 43 luiden: ‘en de tien onderstellen en de tien kuipen’.
- voetnoot17)
- De schrijver wil zeggen, dat de zee één gietstuk was.
- voetnoot18)
- Vgl. II 13.
- voetnoot19)
- Ter versiering der kandelaars. Zie Exod. XXXVII 19.
- voetnoot20)
- Volgens den grondtekst worden vermoedelijk in de eerste helft van v. 22 genoemd de messen, de schalen, de bakken en de vuurpannen.
- voetnoot21)
- Hebr.: ‘en (wat betreft) de deur des huizes, (waren) hare inwendige vleugeldeuren, (d.i. die gekeerd waren) naar het Heilige der heiligen, en de vleugeldeuren van het huis naar het Heilige van goud’, d.i. met gouden platen bekleed. Volgens III Reg. VII 50 waren zelfs de harren of duimen der hengsels van goud.