De heilige boeken van het oude verbond. Deel 3. De boeken Paralipomenon. De boeken Esdras, Het boek Tobias. Het boek Judith. Het boek Esther. Het boek Job
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekend
[pagina 121]
| |||||||||||||||
Liber secundus Paralipomenon.
|
CONFORTATUS est ergo Salomon filius David in regno suo, et Dominus Deus ejus erat cum eo, et magnificavit eum in excelsum. III Reg. III 1. | SALOMON dan, de zoon van David, werd bevestigd in zijne heerschappijGa naar voetnoot1), en de Heer, zijn God, was met hem en maakte hem hoog verhevenGa naar voetnoot2). |
2. Praecepitque Salomon universo Israeli, tribunis, et centurionibus, et ducibus, et judicibus omnis Israel, et principibus familiarum: | 2. En Salomon vaardigde een bevel uit aan geheel IsraëlGa naar voetnoot3), aan de regimentsoversten en aan de honderdmannen en aan de aanvoerders en aan de rechters van geheel Israël en aan de vorsten der geslachten; |
3. Et abiit cum universa multitudine in excelsum Gabaon, ubi erat tabernaculum foederis Dei, quod fecit Moyses famulus Dei in solitudine. | 3. en hij toog met de gansche menigteGa naar voetnoot4) naar de hoogte van Gabaon, waar de tabernakel van het verbond Gods was, welken Moses, de dienaar Gods, gemaakt had in de woestijn. |
4. Arcam autem Dei adduxerat David de Cariathiarim in locum, quem praeparaverat ei, et ubi fixerat illi tabernaculum, hoc est, in Jerusalem. II Reg. VI 17; I Par. XVI 1. | 4. De Ark Gods echter had David van Cariathiarim overgebracht naar de plaats, welke hij voor haar had ingericht, en waar hij voor haar een tabernakel had opgeslagen, dat is te JerusalemGa naar voetnoot5). |
5. Altare quoque aeneum, quod | 5. Ook het koperen altaar, dat |
[pagina 122]
fabricatus fuerat Beseleel filius Uri filii Hur, ibi erat coram tabernaculo Domini: quod et requisivit Salomon, et omnis ecclesia. Exod. XXXVIII 1. | Beseleël, de zoon van Uri, den zoon van Hur, vervaardigd had, bevond zich daar vóór den tabernakel des HeerenGa naar voetnoot6), en dit kwam Salomon bezoeken en de gansche gemeente. |
6. Ascenditque Salomon ad altare aeneum, coram tabernaculo foederis Domini, et obtulit in eo mille hostias. | 6. En Salomon ging op tot het koperen altaar vóór den tabernakel van het verbond des Heeren en offerde daarop duizend offeranden. |
7. Ecce autem in ipsa nocte apparuit ei Deus, dicens: Postula quod vis, ut dem tibi. | 7. En zie, in denzelfden nacht verscheen hem GodGa naar voetnoot7), zeggende: Vraag wat gij wilt, opdat Ik het u geve. |
8. Dixitque Salomon Deo: Tu fecisti cum David patre meo misericordiam magnam: et constituisti me regem pro eo. | 8. En Salomon zeide tot GodGa naar voetnoot8): Gij hebt aan mijn vader David groote goedertierenheid betoond, en Gij hebt mij tot koning aangesteld in zijne plaats. |
9. Nunc ergo Domine Deus impleatur sermo tuus, quem pollicitus es David patri meo: tu enim me fecisti regem super populum tuum multum, qui tam innumerabilis est, quam pulvis terrae. | 9. Nu worde dan, Heere God, uw woord vervuld, dat Gij beloofd hebt aan mijnen vader David; want Gij hebt mij tot koning gemaakt over uw talrijk volk, dat zoo ontelbaar is als het stof der aarde. |
10. Da mihi sapientiam et intelligentiam, ut ingrediar et egrediar coram populo tuo: quis enim potest hunc populum tuum digne, qui tam grandis est, judicare? III Reg. III 9; Sap. IX 10. | 10. Geef mij wijsheid en verstand, opdat ik inga en uitga voor het aangezicht van uw volkGa naar voetnoot9); want wie kan dit uw volk, dat zoo groot is, naar behooren bestieren? |
[pagina 123]
11. Dixit autem Deus ad Salomonem: Quia hoc magis placuit cordi tuo, et non postulasti divitias, et substantiam, et gloriam, neque animas eorum qui te oderant, sed nec dies vitae plurimos: petisti autem sapientiam et scientiam, ut judicare possis populum meum, super quem constitui te regem. | 11. En God zeide tot Salomon: Omdat dit meer aan uw hart heeft behaagd, en gij niet gevraagd hebt om rijkdom en bezit en roem, noch om het leven van hen, die u haten, noch ook om zeer vele levensdagen, maar gebeden hebt om wijsheid en kennis, om mijn volk te kunnen besturen, over hetwelk Ik u tot koning heb gesteld; |
12. Sapientia et scientia data sunt tibi: divitias autem et substantiam et gloriam dabo tibi, ita ut nullus in regibus nec ante te nec post te fuerit similis tui. | 12. zijn wijsheid en kennis u gegeven; ook rijkdom en bezit en roem zal Ik u geven, zoodat onder de koningen noch vóór noch na u er geen aan u gelijk zij. |
13. Venit ergo Salomon ab excelso Gabaon in Jerusalem coram tabernaculo foederis, et regnavit super Israel. | 13. Salomon ging dan van de hoogte van Gabaon naar Jerusalem vóórGa naar voetnoot10) den tabernakel des verbonds en regeerde over Israël. |
14. Congregavitque sibi currus et equites, et facti sunt ei mille quadringenti currus, et duodecim millia equitum: et fecit eos esse in urbibus quadrigarum, et cum rege in Jerusalem. III Reg. X 26. | 14. En hij verzamelde zich wagens en ruitersGa naar voetnoot11), en hem gewerden duizend vierhonderd wagens en twaalf duizend ruiters en hij legde ze in de wagensteden en bij den koning te Jerusalem. |
15. Praebuitque rex argentum et aurum in Jerusalem quasi lapides, et cedros quasi sycomoros, quae nascuntur in campestribus multitudine magna. | 15. En de koning maakte het zilver en het goudGa naar voetnoot12) te Jerusalem als de steenen, en de ceders als de wilde vijgeboomen, welke in de vlakten in groote menigte groeien. |
16. Adducebantur autem ei equi de AEgypto, et de Coa a negotiatoribus regis, qui ibant, et emebant pretio, | 16. En hem werden paarden aangevoerd van Egypte en van Coa door de kooplieden des konings, die daarheen gingen en voor geld kochten: |
17. Quadrigam equorum sexcentis argenteis, et equum centum quinquaginta: similiter de universis regnis Hethaeorum, et a regibus Syriae emptio celebrabatur. | 17. een wagen voor een span paarden voor zeshonderd zilverlingen en een paard voor honderd en vijftig; op gelijke wijze werd in al de rijken der Hetheërs en bij de koningen van Syrië de handel gedreven. |
- voetnoot1)
- d.i. Zijne geheele regeering was eene gelukkige. Vgl. XII 13; XIII 21; XVII 1. Zie voor de eerste vier verzen III Reg. III 1, volg.
- voetnoot2)
- Vgl. I Par. XXIX 25.
- voetnoot3)
- Om met hem op te gaan naar Gabaon.
- voetnoot4)
- Het in hoofdzaak gelijkluidend verhaal van Salomon's tocht naar Gabaon, dat III Reg. III 4-15 voorkomt, maakt van dit geleide geen melding.
- voetnoot5)
- Vgl. I Par. XIII en XV. Nadat David de Ark naar Jerusalem had overgebracht, had hij in het vooruitzicht van den bouw des tempels voor haar voorloopig een anderen tabernakel en, naar het schijnt, ook een ander altaar opgericht (II Reg. VII 17; I Par. XVI).
- voetnoot6)
- Zie Exod. XXXI 2-9. De vergelijking van v. 3 met v. 4-5 geeft aanleiding tot het vermoeden, dat de ‘hoogte van Gabaon’ (v. 3), waarop de tabernakel en het altaar stonden (vgl. I Par. XVI 39-40; XXI 29 en III Reg. III 4), dezelfde was als de ‘hoogte van Cariathiarim’, waarop de Ark had gestaan (I Reg. VII 1-2 en II Reg. VI 2-3 Hebr. tekst; I Par. XIII 5-6). Ter staving van dit vermoeden wijst men: 1o op de woorden: het koperen altaar bevond zich daar vóór den tabernakel des Heeren; dit daar slaat naar allen schijn terug op het juist genoemde Cariathiarim (v. 4); de tabernakel, vóór welken het altaar stond, was echter op de hoogte van Gabaon; 2o op de onwaarschijnlijkheid der meening, dat de Ark gedurende den tijd van Samuel en Saül zou gestaan hebben buiten den tabernakel, die voor haar gemaakt was, en verwijderd van het altaar, dat met de Ark en den tabernakel tot den eeredienst behoorde. Dat Gabaon en Cariathiarim in elkaars nabijheid lagen, blijkt b.v. uit Jos. IX en X. De hoogte, waaraan of waarbij zij gelegen waren, kon naar gelang van het punt, van waar men uitging, naar de eene of de andere plaats genoemd worden. Deze hoogte is waarschijnlijk de berg, waarop thans Nebi Samwil ligt.
- voetnoot7)
- In den nacht, die op de offerande volgde, verscheen God hem in den droom. Zie III Reg. III 15.
- voetnoot8)
- Uit de vergelijking met III Reg. III 6-15 blijkt, dat de schrijver het gebed van Salomon en het antwoord Gods verkort mededeelt.
- voetnoot9)
- d.i. Opdat ik mij gedrage gelijk het een koning betaamt tegenover zijn volk.
- voetnoot10)
- Hebr. ‘van den tabernakel’, te weten van dien te Gabaon.
- voetnoot11)
- De in v. 14-17 verstrekte berichten worden in hoofdzaak IX 25-28 herhaald aan het einde van Salomon's regeering, ter plaatse dus, waar zij ook III Reg. X 26-29 voorkomen. Zie de aanteekeningen aldaar. Deze mededeelingen moeten hier blijkbaar dienen, om terstond een bewijs te geven, dat God de belofte vervulde, waarvan in de tweede helft van v. 12 sprake is.
- voetnoot12)
- III Reg. X 26 wordt het goud niet genoemd. Wellicht is het hier eene randbemerking.