De heilige boeken van het oude verbond. Deel 3. De boeken Paralipomenon. De boeken Esdras, Het boek Tobias. Het boek Judith. Het boek Esther. Het boek Job
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendCaput XXIX.
|
1. Locutusque est David rex ad omnem ecclesiam: Salomonem filium meum unum elegit Deus, adhuc puerum et tenellum: opus namque grande est, neque enim homini praeparatur habitatio, sed Deo. | 1. En koning David sprak tot de geheele gemeente: Mijnen zoon Salomon alleen heeft God uitgekozen, nog jong en teeder; immersGa naar voetnoot1) het werk is groot; niet toch voor een mensch wordt eene woning bereid, maar voor God. |
2. Ego autem totis viribus meis praeparavi impensas domus Dei mei. | 2. Ik nu heb uit al mijne krachten de benoodigdheden van het huis van |
[pagina 117]
Aurum ad vasa aurea, et argentum in argentea, aes in aenea, ferrum in ferrea, ligna ad lignea: et lapides onychinos, et quasi stibinos, et diversorum colorum, omnemque pretiosum lapidem, et marmor Parium abundantissime: | mijnen God in gereedheid gebracht: het goud voor de gouden vaten en het zilver voor de zilveren, het koper voor de koperen, het ijzer voor de ijzeren en net hout voor de houten, en steenen van onyx, en als in spiesglansGa naar voetnoot2), en van verschillende kleuren en allerlei edelgesteente en Parisch marmerGa naar voetnoot3) in grooten overvloed. |
3. Et super haec, quae obtuli in domum Dei mei de peculio meo aurum et argentum, do in templum Dei mei, exceptis his, quae praeparavi in aedem sanctam. | 3. En bovendien, wat ik voor het huis mijns Gods van mijn eigendom heb opgedragen, goud en zilver, geef ik voor den tempel van mijnen God, afgezien van hetgeen ik voor het heilige huis heb toebereidGa naar voetnoot4): |
4. Tria millia talenta auri de auro Ophir: et septem millia talentorum argenti probatissimi ad deaurandos parietes templi. | 4. drie duizend talenten goud van OphirgoudGa naar voetnoot5) en zeven duizend talenten fijn gelouterd zilver ter vergulding van de wanden des tempels. |
5. Et, ubicumque opus est aurum de auro, et ubicumque opus est argentum de argento, opera fiant per manus artificum: et si quis sponte offert, impleat manum suam hodie, et offerat quod voluerit Domino. | 5. En waar goud noodig is, moeten van goud, en waar zilver noodig is, moeten van zilver de werken worden vervaardigd door de handen der kunstenaars; en is er iemand, die vrijwillig offert, hij vulle heden zijne hand en offere wat hij wil aan den HeerGa naar voetnoot6). |
6. Polliciti sunt itaque principes familiarum, et proceres tribuum Israel, tribuni quoque, et centuriones, et principes possessionum regis. | 6. Zoo toonden zich dan bereid de hoofden der familiën en de vorsten der stammen van Israël en de regimentsoversten en de honderdmannen en de bewindvoerders van de bezittingen des konings, |
7. Dederuntque in opera domus Dei auri talenta quinque millia, et solidos decem millia: argenti talenta | 7. en zij gaven voor de werken van het huis Gods vijf duizend talenten goud en tien duizend goudstuk- |
[pagina 118]
decem millia, et aeris talenta decem et octo millia: ferri quoque centum millia talentorum. | kenGa naar voetnoot7); en tien duizend talenten zilver en achttien duizend talenten koper alsook honderd duizend talenten ijzer. |
8. Et apud quemcumque inventi sunt lapides, dederunt in thesauros domus Domini, per manum Jahiel Gersonitis. | 8. En bij wien ook edelsteenen werden aangetroffen, die gaven zij voor de schatten van het huis des Heeren door de hand van Jahiël, den Gersoniet. |
9. Laetatusque est populus, cum vota sponte promitterent: quia corde toto offerebant ea Domino: sed et David rex laetatus est gaudio magno. | 9. En het volk verheugde zich, toen zijGa naar voetnoot8) vrijwillig gaven beloofden, want van ganscher harte boden zij die den Heer aan; maar ook koning David verheugde zich met groote vreugde. |
10. Et benedixit Domino coram universa multitudine et ait: Benedictus es Domine Deus Israel patris nostri ab aeterno in aeternum. | 10. En hij prees den Heer in tegenwoordigheid van geheel de menigte en sprak: Geprezen zijt Gij, o Heer, God van Israël, onzen vader, van eeuwigheid tot eeuwigheid. |
11. Tua est Domine magnificentia, et potentia, et gloria, atque victoria: et tibi laus: cuncta enim quae in coelo sunt, et in terra, tua sunt: tuum Domine regnum, et tu es super omnes principes. | 11. U, o Heer, behoort de majesteit en de macht en de heerlijkheid en de zegepraal, en aan U is de lofprijzing; want alles wat in den hemel en op de aarde is, behoort aan U; de uwe, o Heer, is de heerschappij, en Gij zijt boven al de vorsten. |
12. Tuae divitiae, et tua est gloria: tu dominaris omnium, in manu tua virtus et potentia: in manu tua magnitudo, et imperium omnium. | 12. Van U is de rijkdom en van U de heerlijkheid; Gij heerscht over alles; in uwe hand is de kracht en de macht, in uwe hand de grootheid en de heerschappij over allesGa naar voetnoot9). |
13. Nunc igitur Deus noster confitemur tibi, et laudamus nomen tuum inclytum. | 13. Nu dan, onze God, wij prijzen U en verheerlijken uw roemrijken naam. |
14. Quis ego, et quis populus meus, ut possimus haec tibi universa promittere? tua sunt omnia: et quae de manu tua accepimus dedimus tibi. | 14. Wie ben ik, en wat is mijn volk, dat wij vermogen U dit alles te beloven? U behoort alles, en wat wij van uwe hand ontvingen, hebben wij U gegeven. |
15. Peregrini enim sumus coram te, et advenae sicut omnes patres nostri. Dies nostri quasi umbra super terram, et nulla est mora. Sap. II 5. | 15. Want uitlanders zijn wij voor uw aanschijn en vreemdelingen, gelijk al onze vaderenGa naar voetnoot10). Onze dagen zijn als een schaduw over de aardeGa naar voetnoot11), en er is geen bestendigheid. |
[pagina 119]
16. Domine Deus noster, omnis haec copia, quam paravimus ut aedificaretur domus nomini sancto tuo, de manu tua est, et tua sunt omnia. | 16. Heer, onze God, geheel deze voorraad, dien wij bereid hebben, ten einde een huis gebouwd worde voor uwen heiligen naam, is van uwe hand, en het uwe is alles. |
17. Scio Deus meus quod probes corda, et simplicitatem diligas, unde et ego in simplicitate cordis mei laetus obtuli universa haec: et populum tuum, qui hic repertus est, vidi cum ingenti gaudio tibi offerre donaria. | 17. Ik weet, mijn God, dat Gij de harten beproeft en de oprechtheid lief hebt; daarom ook heb ik in de oprechtheid mijns harten blijde dit alles opgedragen, en uw volk, dat zich hier bevindt, zag ik met overgroote vreugde U giften aanbieden. |
18. Domine Deus Abraham, et Isaac, et Israel patrum nostrorum, custodi in aeternum hanc voluntatem cordis eorum, et semper in venerationem tui mens ista permaneat. | 18. Heer, God van Abraham en Isaäc en Israël, onze vaderen, bewaar in eeuwigheid dien wil huns harten en moge immer op uwe vereering die gezindheid gericht blijven. |
19. Salomoni quoque filio meo da cor perfectum, ut custodiat mandata tua, testimonia tua, et ceremonias tuas, et faciat universa: et aedificet aedem, cujus impensas paravi. | 19. Geef ook aan Salomon, mijnen zoon, een volmaakt hart, opdat hij uwe bevelen onderhoude, uwe getuigenissen en uwe inzettingen, en ze alle volbrenge, en het huis bouwe, waarvoor ik de benoodigdheden in gereedheid gebracht heb. |
20. Praecepit autem David universae ecclesiae: Benedicite Domino Deo nostro. Et benedixit omnis ecclesia Domino Deo patrum suorum: et inclinaverunt se, et adoraverunt Deum, et deinde regem. | 20. David nu gelastte aan de geheele gemeente: Prijst den Heer, onzen God. En geheel de gemeente prees den Heer, den God hunner vaderen, en zij bogen zich en wierpen zich neder voor God en daarna voor den koning. |
21. Immolaveruntque victimas Domino: et obtulerunt holocausta die sequenti, tauros mille, arietes mille, agnos mille cum libaminibus suis, et universo ritu abundantissime in omnem Israel. | 21. En zij offerden den Heer slachtoffers, en zij droegen den volgenden dag brandoffers op, duizend stieren, duizend rammen, duizend lammeren, met hunne plengoffers en van elken ritusGa naar voetnoot12) in grooten overvloed voor geheel Israël. |
22. Et comederunt, et biberunt coram Domino in die illo cum grandi laetitia. Et unxerunt secundo Salomonem filium David. Unxerunt autem eum Domino in principem, et Sadoc in pontificem. III Reg. I 34. | 22. En zij aten en dronken voor den Heer op dien dag met groote vreugde. En zij zalfden ten tweeden maleGa naar voetnoot13) Salomon, den zoon van David. En zij zalfden hem voor den Heer tot vorst en Sadoc tot opperpriester. |
[pagina 120]
23. Seditque Salomon super solium Domini in regem pro David patre suo, et cunctis placuit: et paruit illi omnis Israel. | 23. En Salomon zat op den troon des Heeren als koning in plaats van David, zijnen vader, en allen was hij welgevallig, en geheel Israël gehoorzaamde hem. |
24. Sed et universi principes, et potentes, et cuncti filii regis David dederunt manum, et subjecti fuerunt Salomoni regi. | 24. Maar ook al de vorsten en de machtigenGa naar voetnoot14) en al de zonen van koning David reikten de hand en onderwierpen zich aan koning Salomon. |
25. Magnificavit ergo Dominus Salomonem super omnem Israel: et dedit illi gloriam regni, qualem nullus habuit ante eum rex Israel. | 25. De Heer dan maakte Salomon groot over geheel Israël en gaf aan zijn heerschappij een roem als vóór hem geen koning van Israël had. |
26. Igitur David filius Isai regnavit super universum Israel. | 26. David dan, de zoon van Isaï, heeft over geheel Israël geregeerd. |
27. Et dies, quibus regnavit super Israel, fuerunt quadraginta anni: in Hebron regnavit septem annis, et in Jerusalem annis triginta tribus. III Reg. II 11. | 27. En de dagen, gedurende welke hij over Israël regeerde, waren veertig jaren; te Hebron regeerde hij zeven jarenGa naar voetnoot15) en te Jerusalem drie en dertig jaren. |
28. Et mortuus est in senectute bona, plenus dierum, et divitiis, et gloria: et regnavit Salomon filius ejus pro eo. | 28. En hij is gestorven in goeden ouderdom, rijk aan dagen en aan rijkdom en aan roem, en zijn zoon Salomon regeerde in zijn plaats |
29. Gesta autem David regis priora, et novissima scripta sunt in Libro Samuelis Videntis, et in Libro Nathan prophetae, atque in volumine Gad Videntis: | 29. De daden nu van koning David, de eerste en de laatste, zijn opgeteekend in het Boek van SamuelGa naar voetnoot16), den Ziener, en in het Boek van Nathan, den profeet, en in de boekrol van Gad, den Ziener, |
30. Universique regni ejus, et fortitudinis, et temporum, quae transierunt sub eo, sive in Israel, sive in cunctis regnis terrarum. | 30. alsmede van geheel zijne heerschappij en van zijne macht en van de tijden, welke onder hem verliepen, hetzij in Israël, hetzij in al de rijken der landenGa naar voetnoot17). |
- voetnoot1)
- De grondtekst heeft: ‘en het werk is groot’. Het wordt gezegd in tegenstelling met den jeugdigen leeftijd van Salomon. Vgl. XXII 5.
- voetnoot2)
- Het met stibium, spiesglans, vertaalde Hebreeuwsche woord is blijkens IV Reg. IX 30 een zalf, waarmede de vrouwen hare oogwimpers zwart en glanzend maakten. In die beteekenis dient het Is. LIV 11 (Hebr.) als een beeld: ‘Zie, ik laat uwe steenen in spiesglans legeren’, d.i. als opgesmukte vrouwenoogen schitteren. Hier zal derhalve steenen van onyx en als in spiesglans beteekenen ‘schitterende edelsteenen of edelsteenen in schitterende omlijsting’.
- voetnoot3)
- Hebr.: ‘witten steen’, vermoedelijk albast. Parisch marmer is vrije vertaling der Vulgaat.
- voetnoot4)
- Naar het Hebr.: ‘En daarbij, in mijn lust voor het huis mijns Gods, mij behoort in eigendom goud en zilver; ik geef (het) voor het huis mijns Gods boven al hetgeen ik heb voorbereid voor het heilige huis’. Door schrapping van de komma achter argentum verkrijgt het Latijn ongeveer denzelfden zin.
- voetnoot5)
- Zie de noot op III Reg. IX 28.
- voetnoot6)
- Naar het Hebr.: ‘(Ik geef) goud voor het gouden en zilver voor het zilveren (vaatwerk) en voor elk werk door kunstenaarshand (te maken) - en wie is er willig, heden zijne hand voor den Heer te vullen?’ Zijne hand vullen beteekent volgens Hebreeuwsch spraakgebruik ‘vrijwillig iets geven’.
- voetnoot7)
- In het Hebr. dariken, eene Perzische goudmunt. De schrijver heeft blijkbaar de som van het gemunte goud uitgedrukt in de te zijnen tijde gangbare munt. Dit maakt het wel niet zeker, maar toch waarschijnlijk, dat hij leefde ten tijde van de Perzische heerschappij.
- voetnoot8)
- De in v. 6 genoemden.
- voetnoot9)
- Hebr.; ‘het ligt in uwe hand, groot en sterk te maken alles’,
- voetnoot10)
- Ps. XXXVIII 13; Hebr. XI 13, XIII 14.
- voetnoot11)
- Job. VIII 9.
- voetnoot12)
- Hebr.: ‘en offers in menigte’, d.i. alle soorten van offers, dus ook vredeoffers, gelijk de gewoonte was. De ietwat vrije vertaling der Vulgaat geeft denzelfden zin.
- voetnoot13)
- Salomon was reeds vroeger tot koning gezalfd. Zie III Reg. I 32-38. Daar echter die zalving in haast voltrokken werd, zal men haar na David's dood plechtig herhaald hebben.
- voetnoot14)
- De helden van David.
- voetnoot15)
- Zeven jaren en zes maanden. Zie II Reg. V 5.
- voetnoot16)
- Zie de Inleiding.
- voetnoot17)
- Bedoeld zijn de landen, met welke David in aanraking kwam.