De heilige boeken van het oude verbond. Deel 3. De boeken Paralipomenon. De boeken Esdras, Het boek Tobias. Het boek Judith. Het boek Esther. Het boek Job
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekend
[pagina 104]
| |||||||||||||||||||||
Caput XXVI.
|
1. Divisiones autem janitorum: de Coritis Meselemia, filius Core, de filiis Asaph. | 1. En de afdeelingen der deurwachters: van de Corieten MeselemiaGa naar voetnoot1), de zoon van Core, van de kinderen van AsaphGa naar voetnoot2). |
2. Filii Meselemiae: Zacharias primogenitus, Jadihel secundus, Zabadias tertius, Jathanael quartus, | 2. De zonen van Meselemia: ZachariasGa naar voetnoot3), de eerstgeborene, Jadihel de tweede, Zabadias de derde, Jathanaël de vierde, |
3. AElam quintus, Johanan sextus, Elioenai septimus. | 3. AElam de vijfde, Johanan de zesde, Elioënaï de zevende. |
4. Filii autem Obededom: Semeias primogenitus, Jozabad secundus, Joaha tertius, Sachar quartus, Nathanael quintus, | 4. En de zonen van ObededomGa naar voetnoot4): Semeias de eerstgeborene, Jozabad de tweede, Joaha de derde, Sachar de vierde, Nathanaël de vijfde, |
5. Ammiel sextus, Issachar septimus, Phollathi octavus: quia benedixit illi Dominus. | 5. Ammiël de zesde, Issachar de zevende, Phollathi de achtste; want de Heer had hem gezegendGa naar voetnoot5). |
6. Semei autem filio ejus nati sunt filii, praefecti familiarum suarum: erant enim viri fortissimi. | 6. Aan Semeï nu, zijnen zoon, werden zonen geboren, hoofden in hunne geslachten; want zij waren zeer kloeke mannen. |
7. Filii ergo Semeiae: Othni, et Raphael, et Obed, Elzabad, fratres ejus viri fortissimi: Eliu quoque, et Samachias. | 7. De zonen dan van Semeias: Othni en Raphaël en Obed, ElzabadGa naar voetnoot6), zijne broeders, zeer kloeke mannen, alsook Eliu en Samachias. |
8. Omnes hi, de filiis Obededom: ipsi, et filii, et fratres eorum fortissimi ad ministrandum, sexaginta duo de Obededom. | 8. Die allen waren van de zonen van Obededom; zij en hunne zonen en hunne broeders zeer krachtig tot den dienst, twee en zestig van Obededom. |
9. Porro Meselemiae filii, et fratres eorum robustissimi, decem et octo. | 9. De zonen wijders van Meselemias en hunne broeders, zeer duchtige lieden, achttienGa naar voetnoot7). |
10. De Hosa autem, id est de filiis Merari. Semri princeps (non | 10. En van HosaGa naar voetnoot8), dat is van de zonen van Merari: Semri, het hoofd |
[pagina 105]
enim habuerat primogenitum, et idcirco posuerat eum pater ejus in principem) | (want gene had geenen eerstgeborene, en daarom had zijn vader dezen tot hoofd gesteldGa naar voetnoot9), |
11. Helcias secundus, Tabelias tertius, Zacharias quartus: omnes hi filii, et fratres Hosa, tredecim. | 11. Helcias de tweede, Tabelias de derde, Zacharias de vierde; zij allen zonen en broeders van Hosa, dertienGa naar voetnoot10). |
12. Hi divisi sunt in janitores, ut semper principes custodiarum, sicut et fratres eorum ministrarent in domo Domini. | 12. Dezen werden afgedeeld als deurwachters, opdat zij altijd als hoofden van de wacht, gelijk ook hunne broeders, zouden dienen in het huis des HeerenGa naar voetnoot11). |
13. Missae sunt ergo sortes ex aequo, et parvis, et magnis, per familias suas in unamquamque portarum. | 13. Men wierp dan het lot gelijkelijk, zoo over de geringen als de grooten, naar hunne geslachten, voor elke poortGa naar voetnoot12). |
14. Cecidit ergo sors orientalis, Selemiae. Porro Zachariae filio ejus, viro prudentissimo, et erudito, sortito obtigit plaga septentrionalis. | 14. Aldus viel het lot voor het oosten op Selemias. En aan Zacharias, zijn zoon, een zeer wijs en geleerd man, viel door het lot de noordelijke zijde ten deel. |
15. Obededom vero et filiis ejus ad austrum: in qua parte domus erat seniorum concilium. | 15. En aan Obededom en zijne zonen de zuidzijde; in dat deel des huizes was de vergadering der oudstenGa naar voetnoot13). |
16. Sephim, et Hosa ad occidentem, juxta portam, quae ducit ad viam ascensionis: custodia contra custodiam. | 16. Aan SephimGa naar voetnoot14) en Hosa de westzijde, naast de poort, welke leidt tot de straat van den opgangGa naar voetnoot15); wacht tegenover wachtGa naar voetnoot16). |
17. Ad orientem vero Levitae sex: | 17. Aan de oostzijde nu waren zes |
[pagina 106]
et ad aquilonem quatuor per diem: atque ad meridiem similiter in die quatuor: et ubi erat concilium bini et bini. | Levieten en aan de noordzijde vier op den dag, en aan de zuidzijde evenzoo op den dag vier, en, waar de vergaderingGa naar voetnoot17) was, twee aan twee. |
18. In cellulis quoque janitorum ad occidentem quatuor in via, binique per cellulas. | 18. Ook in de cellen der deurwachters ten westen, vier aan de straat en telkens twee bij de cellenGa naar voetnoot18). |
19. Hae sunt divisiones janitorum filiorum Core, et Merari. | 19. Dat zijn de afdeelingen van de deurwachtersGa naar voetnoot19) uit de zonen van Core en Merari. |
20. Porro Achias erat super thesauros domus Dei, et vasa sanctorum. | 20. Voorts was AchiasGa naar voetnoot20) over de schatten van het huis Gods en het vaatwerk der heilige zakenGa naar voetnoot21). |
21. Filii Ledan, filii Gersonni: de Ledan principes familiarum, Ledan, et Gersonni, Jehieli. | 21. De zonen van Ledan, den zoon van Gersonni: van Ledan de vorsten der geslachten Ledan en Gersonni, Jehiëli. |
22. Filii Jehieli: Zathan, et Joel fratres ejus super thesauros domus Domini, | 22. De zonen van Jehiëli: Zathan en Joël, zijne broeders, over de schatten van het huis des HeerenGa naar voetnoot22), |
23. Amramitis, et Isaaritis, et Hebronitis, et Ozihelitis. | 23. de Amramiet en de Isaäriet en de Hebroniet en de OzihelietGa naar voetnoot23). |
24. Subael autem filius Gersom, | 24. Subaël nu, de zoon van Ger- |
[pagina 107]
filii Moysi, praepositus thesauris. | som, den zoon van Moses, was over de schatten gesteldGa naar voetnoot24). |
25. Fratres quoque ejus Eliezer, cujus filius Rahabia, et hujus filius Isaias, et hujus filius Joram, hujus quoque filius Zechri: et hujus filius Selemith. | 25. En zijne broeders van EliëzerGa naar voetnoot25) waren diens zonen, Rahabia en diens zoon Isaias, diens zoon Joram, alsook diens zoon Zechri, en diens zoon Selemith. |
26. Ipse Selemith, et fratres ejus super thesauros sanctorum, quae sanctificavit David rex, et principes familiarum, et tribuni, et centuriones, et duces exercitus | 26. Deze SelemithGa naar voetnoot26) en zijne broeders stonden over de schatten der heilige zakenGa naar voetnoot27), welke koning David geheiligd had en de vorsten der geslachten en de regimentsoversten en de honderdmannen en de aanvoerders van het leger |
27. De bellis, et manubiis proeliorum, quae consecraverant ad instaurationem, et supellectilem templi Domini. | 27. uit de oorlogen en den buit der veldslagen, welke zij gewijd hadden voor den bouw en de stoffeering van den tempel des Heeren. |
28. Haec autem universa sanctificavit Samuel Videns, et Saul filius Cis, et Abner filius Ner, et Joab filius Sarviae: omnes, qui sanctificaverant ea per manum Selemith, et fratrum ejus. | 28. Dat alles nu had geheiligd Samuel, de Ziener, en Saül, de zoon van Cis, en Abner, de zoon van Ner, en Joab, de zoon van Sarvia; allen, die het gewijd hadden door de hand van Selemith en zijne broedersGa naar voetnoot28). |
29. Isaaritis vero praeerat Chonenias, et filii ejus ad opera forinsecus super Israel ad docendum et judicandum eos. | 29. En aan het hoofd der Isaärieten stond Chonenias met zijne zonen voor de werken buitenshuis over Israël om hen te onderwijzen en te richtenGa naar voetnoot29). |
30. Porro de Hebronitis Hasabias, et fratres ejus viri fortissimi, mille septingenti praeerant Israeli trans Jordanem contra occidentem, in | 30. En van de Hebronieten stonden Hasabias en zijne broeders, zeer kloeke mannen, duizend en zevenhonderd, over Israël aan gene zijde van den Jordaan ten westenGa naar voetnoot30), |
[pagina 108]
cunctis operibus Domini, et in ministerium regis. | in al de werken des Heeren en voor den dienst des konings. |
31. Hebronitarum autem princeps fuit Jeria secundum familias et cognationes eorum. Quadragesimo anno regni David recensiti sunt, et inventi sunt viri fortissimi in Jazer Galaad, | 31. En de vorst der Hebronieten was Jeria naar hunne geslachten en gezinnen. In het veertigste jaar van het koningschap van David werden zij geteld, en men bevond hen zeer kloeke mannen te Jazer in Galaäd |
32. Fratresque ejus robustioris aetatis, duo millia septingenti principes familiarum. Praeposuit autem eos David rex Rubenitis, et Gadditis, et dimidiae tribui Manasse, in omne ministerium Dei, et regis. | 32. en hunne broeders van krachtiger leeftijdGa naar voetnoot31), twee duizend zevenhonderd hoofden van gezinnenGa naar voetnoot32). En koning David stelde hen over de Rubenieten en de Gaddieten en den halven stam Manasses, voor geheel den dienst van God en den koning. |
- voetnoot1)
- Dezelfde, die v. 14 Selemias en IX 17, 19 Sellum heet en aan het hoofd van al de deurwachters stond.
- voetnoot2)
- Schrijffout voor Abiasaph. Zie IX 19. Asaph stamde niet van Core af en was dus geen Caäthiet, maar een Gersoniet.
- voetnoot3)
- Vgl. IX 21.
- voetnoot4)
- Vgl. XV 18, 24; XVI 38.
- voetnoot5)
- Ten tijde toen de Ark des verbonds bij hem werd bewaard. Zie XIII 14.
- voetnoot6)
- Vóór Elzabad en vóór zijne broeders moet zeker en worden ingelascht; deze broeders zijn de aan het slot van v. 7 genoemde twee.
- voetnoot7)
- Dit vers ware als toevoegsel op de boven vermelde nakomelingschap van Meselemias wellicht tusschen v. 3 en 4 beter op zijn plaats.
- voetnoot8)
- Vgl. XVI 38.
- voetnoot9)
- Hebr.: ‘daar er geen eerstgeborene was, stelde hem zijn vader tot hoofd’. Vermoedelijk was Semri niet de tweede zoon, maar werd hij om zijn bekwaamheid tot hoofd der familie aangesteld.
- voetnoot10)
- Met de in v. 8 en 9 genoemden te zamen drie en negentig hoofden van de vier duizend deurwachters. Vgl. IX 22 en XVI 38, waar zeker van eene aan deze voorafgaande regeling sprake is.
- voetnoot11)
- Naar het Hebr.: ‘Uit dezen waren de afdeelingen der deurwachters, naar de hoofden der mannen waren de wachten geschikt gelijkelijk onder hunne broeders, om in het huis des Heeren te dienen’. Uit het toevoegsel naar de hoofden der mannen (zie XXIV noot 4) blijkt, dat in de voorafgaande lijst geen klassen, maar hoofden van gezinnen genoemd zijn.
- voetnoot12)
- Bedoeld zijn de vier poorten van het voor den tempel bestemde plein.
- voetnoot13)
- Hebr. ‘het huis van den voorraad’, vermoedelijk een magazijn voor den tempeldienst bij de zuidelijke poort. Vgl. II Esdr. XII 25; II Par. XXV 24. Daar David aan Salomon het volledig plan van den tempel gaf (zie XXVIII 11-12), konden reeds al de wachtposten worden aangewezen.
- voetnoot14)
- Hebr. lesjoeppim. Daar in v. 10 na Obededom terstond Hosa volgt, en de naam Sephim VII 12 wel is waar voorkomt, maar niet in den stam Levi, schijnt lesjoeppim door herhaling van het eindwoord van het voorafgaande vers haasoeppim in den tekst te zijn gekomen.
- voetnoot15)
- Hebr.: ‘bij de poort Sjallecheth aan de klimmende straat’, d.i. aan de straat, welke van de benedenstad in oostelijke richting naar het tempelplein opwaarts leidt en dit derhalve aan den westelijken rand bij de genoemde poort bereikt. De afleiding van den eigennaam is onzeker.
- voetnoot16)
- Hebr.: ‘de eene wacht naast de andere’. Dit wordt duidelijk door v. 18, waar gezegd wordt, dat zich aan de westzijde vier en twee wachtposten bevonden.
- voetnoot17)
- Zie noot 13. Vermoedelijk had dit huis twee deuren en stonden er twee bij elke deur.
- voetnoot18)
- Hebr.: ‘Aan Parbar naar het westen, vier aan de straat, twee aan Parbar’. Parbar, vermoedelijk hetzelfde als Pharurim (Hebr. Pharvarim) IV Reg. XXIII 11 was een aan de westzijde van het plein gelegen tempelmagazijn. De straat is dezelfde, welke v. 16 genoemd wordt.
- voetnoot19)
- Gelijk uit het voorafgaande blijkt, zes afdeelingen naar het oosten (Selemias), vier naar het noorden (Zacharias), vier en tweemaal twee, dus acht, naar het zuiden (Obededom), vier en twee, dus zes, naar het westen (Hosa), in het geheel vier en twintig. Waarschijnlijk waren dit alleen de oversten van de deurwachters, die volgens XXIII 5 vier duizend man bedroegen en beurtelings in sterke afdeelingen onder hun bevel de posten bezetten.
- voetnoot20)
- Naar de Septuagint luidt de aanhef van dit vers: ‘En de Levieten, hunne broeders, over de....’ In waarheid verwacht men hier een zoodanig opschrift.
- voetnoot21)
- Voorwerpen, welke David en andere krijgshelden buitgemaakt en aan God toegewijd hadden. Zie v. 26-28. Zij maakten geen deel uit van den eigenlijken tempelschat.
- voetnoot22)
- Naar het Hebr.: 21. ‘Ledan's zonen, de zonen der Gersonieten (uit Ledan waren de hoofden der vaderhuizen) uit Ledan, den Gersoniet, was Jehiëli. 22. De zonen van Jehiëli: Zathan en Joël, zijn broeder, waren over de schatten van het huis des Heeren’. De zin is: Zathan en Joël, hoofden van het geslacht Jehiëli, van de lijn der Gersonieten, hadden het beheer over de schatten. Vgl. XXIII 7, 8, waar blijkt, dat de zonen van Jehiëli afstamden van Ledan, den oudsten tak der Gersonieten. De vertaling der Vulgaat is wegens de verkeerd geplaatste zinteekens moeilijk te verstaan.
- voetnoot23)
- Dit vers is blijkbaar niet ongeschonden. Mogelijk is de zin, dat er onder de schatbewaarders Amramieten, Isaärieten, Hebronieten en Ozihelieten waren.
- voetnoot24)
- Subaël, nakomeling van Gersom, Moses' zoon, dus een Amramiet (zie noot 23), was de algemeene bewindvoerder van den geheelen tempelschat. Het bericht behoort naar zijn inhoud vóór v. 21 of na v. 28.
- voetnoot25)
- d.i. De bloedverwanten van Subaël, kleinzoon van Moses door Gersom. Zij worden zijne broeders van Eliëzer genoemd, omdat zij van den anderen zoon van Moses, Eliëzer, afstammen.
- voetnoot26)
- Niet te verwisselen met den Isaäriet XXIII 18, XXIV 22, noch ook met den Gersoniet XXIII 9.
- voetnoot27)
- Zie noot 21.
- voetnoot28)
- Hebr.: ‘Al wat men geheiligd had was onder de hand van Selemith en zijn broeders’. De Vulgaat drukt hetzelfde op min duidelijke wijze uit.
- voetnoot29)
- Hebr.: ‘Wat betreft de Isaärieten, (waren) Chonenias en zijne zonen voor de werken buitenshuis over Israël als ambtenaren en rechters’. Tot deze werken (vgl. II Esdr. XI 16, waar sprake is van de uitwendige werken voor het huis des Heeren) zal zeker ook behoord hebben het innen van de bijdragen voor den tempel. Maar de hier bedoelde Levieten schijnen als schrijvers en rechters over Israël nog andere ambtsverrichtingen, bijv. het godsdienstig onderwijs, te hebben gehad, van welke wij geen nadere kennis bezitten. Voor den uitwendigen tempeldienst alleen was hun getal (zes duizend, zie XXIII 4) zeker ook te groot. Zie ook het slot van v. 30 en 32.
- voetnoot30)
- Het trans der Vulgaat is letterlijke vertaling van éber, en dit beteekent zoowel aan deze als aan gene zijde; door ten westen wordt de bedoeling nader verklaard. Opmerkelijk is, dat het getal schrijvers en rechters voor het westelijk van den Jordaan gelegen deel van het H. Land slechts duizend zevenhonderd, voor het veel kleiner oostelijk gedeelte daarentegen twee duizend zevenhonderd hoofden van gezinnen bedraagt. Zie v. 32.
- voetnoot31)
- In den grondtekst: zonen van kracht. Van leeftijd is daar geen sprake.
- voetnoot32)
- Met de niet getelde Isaärieten van v. 29 kunnen de twee afdeelingen der Hebronieten gemakkelijk de zesduizend hoofden van gezinnen hebben uitgemaakt, welke XXIII 4 genoemd worden.