De heilige boeken van het oude verbond. Deel 3. De boeken Paralipomenon. De boeken Esdras, Het boek Tobias. Het boek Judith. Het boek Esther. Het boek Job
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekend
[pagina 101]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Caput XXV.
|
1. Igitur David, et magistratus exercitus segregaverunt in ministerium filios Asaph, et Heman, et Idithun: qui prophetarent in citharis, et psalteriis, et cymbalis secundum numerum suum dedicato sibi officio servientes. | 1. David dan en de oversten des legersGa naar voetnoot1) zonderden voor den dienst de zonen van Asaph en Heman en IdithunGa naar voetnoot2) af, om te profeteerenGa naar voetnoot3) op citers en psalters en cymbalen, en naar hun getalGa naar voetnoot4) het hun opgedragen ambt te bedienen. |
2. De filiis Asaph: Zacchur, et Joseph, et Nathania, et Asarela, filii Asaph: sub manu Asaph prophetantis juxta regem. | 2. Van de zonen van Asaph: Zacchur en Joseph en Nathania en Asarela, de zonenGa naar voetnoot5) van Asaph, onder de hand van Asaph, die profeteerde aan de zijde des koningsGa naar voetnoot6). |
3. Porro Idithun: filii Idithun, Godolias, Sori, Jeseias, et Hasabias, et Mathathias, sex, sub manu patris sui Idithun, qui in cithara prophetabat super confitentes et laudantes Dominum. | 3. Voorts van Idithun, de zonen van Idithun: Godolias, Sori, Jeseias en Hasabias en Mathathias, zesGa naar voetnoot7), onder de hand van hun vader Idithun, die op de citer profeteerde gesteld over hen, die den Heer verheerlijkten en prezenGa naar voetnoot8). |
4. Heman quoque: filii Heman, Bocciau, Mathaniau, Oziel, Subuel, et Jerimoth. Hananias, Hanani, Eliatha, Geddelthi, et Romemthiezer, et Jesbacassa, Mellothi, Othir, Mahazioth: | 4. En van Heman, de zonen van Heman: Bocciaü, Mathaniaü, Oziël, Subuel en Jerimoth, Hananias, Hanani, Eliatha, Geddelthi en Romemthiëzer en Jesbacassa, Mellothi, Othir, Mahazioth; |
5. Omnes isti filii Heman Videntis regis in sermonibus Dei, ut exaltaret cornu: deditque Deus | 5. die allen waren zonen van Heman, den Ziener des konings in de woorden GodsGa naar voetnoot9), om een hoorn |
[pagina 102]
Heman filios quatuordecim, et filias tres. | te verheffenGa naar voetnoot10); en God gaf aan Heman veertien zonen en drie dochters. |
6. Universi sub manu patris sui ad cantandum in templo Domini distributi erant, in cymbalis, et psalteriis, et citharis, in ministeria domus Domini juxta regem: Asaph videlicet, et Idithun, et Heman. | 6. AllenGa naar voetnoot11) waren onder de hand van hun vader afgedeeld, om te zingen in den tempel des Heeren met cymbalen en psalters en citers voor den dienst van het huis des Heeren aan de zijde des konings, te weten Asaph en Idithun en HemanGa naar voetnoot12). |
7. Fuit autem numerus eorum cum fratribus suis, qui erudiebant canticum Domini, cuncti doctores, ducenti octoginta octo. | 7. En hun aantal was met hunne broeders, die in den zang des Heeren onderwezen, allen meesters, tweehonderd acht en tachtigGa naar voetnoot13). |
8. Miseruntque sortes per vices suas, ex aequo tam major quam minor, doctus pariter et indoctus. | 8. En zij wierpen het lot voor hunne beurten, gelijkelijk zoowel de voornamere als de mindere, de kundige evenzeer als de onkundigeGa naar voetnoot14). |
9. Egressaque est sors prima Joseph, qui erat de Asaph. Secunda Godoliae, ipsi et filiis ejus, et fratribus ejus duodecim. | 9. En het eerste lot vielGa naar voetnoot15) op JosephGa naar voetnoot16), die van Asaph was; het tweede op Godolias, op hem en zijne zonen en zijne broeders, twaalf; |
10. Tertia Zachur, filiis et fratribus ejus duodecim. | 10. het derde op Zachar, zijne zonen en broeders, twaalf; |
11. Quarta Isari, filiis et fratribus ejus duodecim. | 11. het vierde op Isari, zijne zonen en broeders, twaalf; |
12. Quinta Nathaniae, filiis et fratribus ejus duodecim. | 12. het vijfde op Nathanias, zijne zonen en broeders, twaalf; |
[pagina 103]
13. Sexta Bocciau, filiis et fratribus ejus duodecim. | 13. het zesde op Bocciaü, zijne zonen en broeders, twaalf; |
14. Septima Isreela, filiis et fratribus ejus duodecim. | 14. het zevende op Isreëla, zijne zonen en broeders, twaalf; |
15. Octava Jesaiae, filiis et fratribus ejus duodecim. | 15. het achtste op Jesaias, zijne zonen en broeders, twaalf; |
16. Nona Mathaniae, filiis et fratribus ejus duodecim. | 16. het negende op Mathanias, zijne zonen en broeders, twaalf; |
17. Decima Semeiae, filiis et fratribus ejus duodecim. | 17. het tiende op Semeias, zijne zonen en broeders, twaalf; |
18. Undecima Azareel, filiis et fratribus ejus duodecim. | 18. het elfde op Azareël, zijne zonen en broeders, twaalf; |
19. Duodecima Hasabiae, filiis et fratribus ejus duodecim. | 19. het twaalfde op Hasabias, zijne zonen en broeders, twaalf; |
20. Tertiadecima Subael, filiis et fratribus ejus duodecim. | 20. het dertiende op Subaël, zijne zonen en broeders, twaalf; |
21. Quartadecima Mathathiae, filiis et fratribus ejus duodecim. | 21. het veertiende op Mathathias, zijne zonen en broeders, twaalf; |
22. Quintadecima Jerimoth, filiis et fratribus ejus duodecim. | 22. het vijftiende op Jerimoth, zijne zonen en broeders, twaalf; |
23. Sextadecima Hananiae, filiis et fratribus ejus duodecim. | 23. het zestiende op Hananias, zijne zonen en broeders, twaalf; |
24. Septimadecima Jesbacassae, filiis et fratribus ejus duodecim. | 24. het zeventiende op Jesbacassa, zijne zonen en broeders, twaalf; |
25. Octavadecima Hanani, filiis et fratribus ejus duodecim. | 25. het achttiende op Hanani, zijne zonen en broeders, twaalf; |
26. Nonadecima Mellothi, filiis et fratribus ejus duodecim. | 26. het negentiende op Mellothi, zijne zonen en broeders, twaalf; |
27. Vigesima Eliatha, filiis et fratribus ejus duodecim. | 27. het twintigste op Eliatha, zijne zonen en broeders, twaalf; |
28. Vigesimaprima Othir, filiis et fratribus ejus duodecim. | 28. het een-en-twintigste op Othir, zijne zonen en broeders, twaalf; |
29. Vigesimasecunda Geddelthi, filiis et fratribus ejus duodecim. | 29. het twee-en-twintigste op Geddelthi, zijne zonen en broeders, twaalf; |
30. Vigesimatertia Mahazioth, filiis et fratribus ejus duodecim. | 30. het drie-en-twintigste op Mahazioth, zijne zonen en broeders, twaalf; |
31. Vigesimaquarta Romemthiezer, filiis et fratribus ejus duodecim. | 31. het vier-en-twintigste op Romemthiëzer, zijne zonen en broeders, twaalf. |
- voetnoot1)
- Dit zijn vermoedelijk dezelfden, welke XXIII 2 vorsten van Israël heeten.
- voetnoot2)
- Asaph was Gersoniet, VI 39-43, Heman Caäthiet, VI 33-38, Idithun of Ethan Merariet, VI 44-47.
- voetnoot3)
- Profeteeren, d.i. vervuld zijn van den geest Gods, wordt hier en in de volgende verzen gebezigd voor zingen of zanger zijn bij den heiligen dienst. Geen ware gewijde zang zonder den geest Gods, zonder goddelijke bezieling, vooral niet in den tijd, toen nog de gewijde dichters zelf ook de melodieën voor hun gedichten vervaardigden of aanwezen. Van deze goddelijke bezieling zien wij ook onder de eerste Christenen duidelijke teekenen in een eigenaardigen vorm van de gave der talen. Zie I Cor. XXIV 2-15; Col. III 16; Act. X 46.
- voetnoot4)
- Hebr. ‘en hun getal, (dat) der mannen van het werk, voor hunnen dienst’, d.i. dit was het getal van hen, die den dienst te verrichten hadden. Dit getal wordt uitdrukkelijk eerst v. 7 genoemd.
- voetnoot5)
- Het woord zonen beteekent hier en in de verzen 2-5 meer dan afstammelingen in den gewonen zin; de genoemden zijn geestelijke zonen, d.i. leerlingen van de drie groote meesters. Deze leerlingen, vier en twintig in getal, hadden elk onder zich eene van de later genoemde klassen of afdeelingen.
- voetnoot6)
- Hebr. aan de handen des konings, d.i. volgens zijn voorschriften.
- voetnoot7)
- Er viel hier dus één naam uit, Semeias (v. 17), gelijk uit de vergelijking met 9-31 blijkt.
- voetnoot8)
- Hebr.: ‘die profeteerde bij het den Heer danken en prijzen’.
- voetnoot9)
- Hij wordt zoo genoemd, omdat hij tevens de gave der profetie had en aan David de goddelijke openbaringen overbracht. Vgl. XXI 9; II Par. XXXV 15.
- voetnoot10)
- Deze zinsnede is niet woordelijk te verstaan van een blaasinstrument, maar figuurlijk van den hoorn, zinnebeeld van kracht. Zij kan, met het voorafgaande verbonden, beteekenen, dat de woorden (voorspellingen) des Heeren dienden, om David en zijn volk te verheffen, of met het volgende, dat God Heman machtig maakte door talrijke nakomelingen.
- voetnoot11)
- De van v. 2 af genoemde vier en twintig.
- voetnoot12)
- De drie namen zijn hier als verzamelwoorden gebezigd voor allen, in den aanvang van het vers.
- voetnoot13)
- Elk der vier en twintig meesters vormde dus met elf wel geoefende zangers onder zich een twaalftal. Van de vier duizend voor den zang aangewezen Levieten waren er tweehonderd acht en tachtig volmaakt gevormd, de overigen waren leerlingen, gelijk ook uit v. 8 blijkt.
- voetnoot14)
- Allen namen deel aan de loting, zoodat elke der volgende afdeelingen telkens uit twaalf kundigen en omstreeks honderd en vijftig minder geoefenden bestond.
- voetnoot15)
- Op de nakomelingen van Asaph vielen de loten 1, 3, 5, 7; op die van Idithun 2, 4, 8, 10, 12, 14, op die van Heman 6, 9, 11, 13, 15-24. Of het toeval was, dat na de veertiende loting alleen nakomelingen van Heman overbleven, dan wel het gevolg van een vooraf beraamde wijze van loting, is onzeker.
- voetnoot16)
- Hier zal zijn uitgevallen wat bij al de volgende namen staat: ‘op hem en zijne zonen en zijne broeders, twaalf’. De woorden zonen en broeders zijn hier in ruimeren zin gebezigd. Door zonen kan ook de verhouding der leerlingen tot de meesters zijn uitgedrukt. Zie noot 5.