De heilige boeken van het oude verbond. Deel 3. De boeken Paralipomenon. De boeken Esdras, Het boek Tobias. Het boek Judith. Het boek Esther. Het boek Job
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendCaput XXIV.
|
1. Porro filiis Aaron hae partitiones erant: Filii Aaron: Nadab, et Abiu, et Eleazar, et Ithamar. | 1. De zonen van Aäron nu hadden deze afdeelingenGa naar voetnoot1). De zonen van Aäron: Nadab en Abiu en Eleazar en Ithamar. |
[pagina 98]
2. Mortui sunt autem Nadab, et Abiu ante patrem suum absque liberis: sacerdotioque functus est Eleazar, et Ithamar. Lev. X 2; Num. III 4. | 2. Maar Nadab en Abiu stierven vóór hun vader zonder kinderenGa naar voetnoot2); en het priesterschap werd bekleed door Eleazar en Ithamar. |
3. Et divisit eos David, id est Sadoc de filiis Eleazari, et Ahimelech de filiis Ithamar, secundum vices suas et ministerium. | 3. En David deelde hen in, te wetenGa naar voetnoot3) Sadoc van de zonen van Eleazar, en Ahimelech van de zonen van Ithamar, naar hunne beurten en hunnen dienst. |
4. Inventique sunt multo plures filii Eleazar in principibus viris, quam filii Ithamar. Divisit autem eis, hoc est filiis Eleazar principes per familias sedecim: et filiis Ithamar per familias et domos suas octo. | 4. En men bevond veel meer zonen van Eleazar onder de hoofden der mannenGa naar voetnoot4), dan zonen van Ithamar. En hij deelde hun, te weten den zonen van Eleazar, naar de familiën zestien vorsten toe en den zonen van Ithamar naar hunne familiën en huizen acht. |
5. Porro divisit utrasque inter se familias sortibus: erant enim principes sanctuarii, et principes Dei, tam de filiis Eleazar, quam de filiis Ithamar. | 5. En hij deelde beide familiën onderling inGa naar voetnoot5) bij loting; want er waren vorsten van het heiligdom en vorsten van GodGa naar voetnoot6) zoowel van de zonen van Eleazar als van de zonen van Ithamar. |
6. Descripsitque eos Semeias filius Nathanael scriba Levites, coram rege et principibus, et Sadoc sacerdote, et Ahimelech filio Abiathar, principibus quoque familiarum sacerdotalium et Leviticarum: unam domum, quae ceteris praeerat, Eleazar: et alteram domum quae sub se habebat ceteros, Ithamar. | 6. En Semeias, de zoon van Nathanaël, de schrijver, een Leviet, schreef hen op ten overstaan van den koning en de vorsten en Sadoc, den priester, en Ahimelech, den zoon van Abiathar, en de hoofden van de priesterlijke en Levietische geslachten: als het eene huis, dat over de overigen was gesteld, Eleazar, en als het andere huis, dat de overigen onder zich had, IthamarGa naar voetnoot7). |
[pagina 99]
7. Exivit autem sors prima Joiarib, secunda Jedei, | 7. En het eerste lot viel op Joiarib, het tweede op JedeïGa naar voetnoot8), |
8. Tertia Harim, quarta Seorim, | 8. het derde op Harim, het vierde op Seorim, |
9. Quinta Melchia, sexta Maiman, | 9. het vijfde op Melchia, het zesde op Maïman, |
10. Septima Accos, octava Abia, | 10. het zevende op Accos, het achtste op AbiaGa naar voetnoot9), |
11. Nona Jesua, decima Sechenia, | 11. het negende op Jesua, het tiende op Sechenia, |
12. Undecima Eliasib, duodecima Jacim, | 12. het elfde op Eliasib, het twaalfde op Jacim, |
13. Tertiadecima Hoppha, decimaquarta Isbaab, | 13. het dertiende op Hoppha, het veertiende op Isbaäb, |
14. Decimaquinta Belga, decimasexta Emmer, | 14. het vijftiende op Belga, het zestiende op Emmer, |
15. Decimaseptima Hezir, decimaoct[a]va Aphses, | 15. het zeventiende op Hezir, het achttiende op Aphses, |
16. Decimanona Pheteia, vigesima Hezechiel, | 16. het negentiende op Pheteia, het twintigste op Hezechiël, |
17. Vigesimaprima Iachin, vigesimasecunda Gamul, | 17. het een-en-twintigste op Iachin, het twee-en-twintigste op Gamul, |
18. Vigesimatertia Dalaiau, vigesimaquarta Maaziau. | 18. het drie-en-twintigste op Dalaiaü, het vier-en-twintigste op Maäziaü. |
19. Hae vices eorum secundum ministeria sua, ut ingrediantur domum Domini et juxta ritum suum sub manu Aaron patris eorum: sicut praeceperat Dominus Deus Israel. | 19. Dit zijn hunne beurtenGa naar voetnoot10) voor hunne dienstverrichtingen, om in te gaan in het huis des Heeren en naar hunne voorgeschreven wijze onder de hand van Aäron, hunnen vader, gelijk de Heer, de God van Israël, had voorgeschrevenGa naar voetnoot11). |
20. Porro filiorum Levi, qui reliqui fuerant, de filiis Amram erat Subael, et de filiis Subael, Jehedeia. | 20. En van de zonen van Levi, welke overgebleven warenGa naar voetnoot12), was Subaël van de zonen van Amram, en JehedeiaGa naar voetnoot13) van de zonen van Subaël. |
[pagina 100]
21. De filiis quoque Rohobiae princeps Jesias. | 21. Alsook van de zonen van Rohobia de overste JesiasGa naar voetnoot14). |
22. Isaari vero filius Salemoth, filiusque Salemoth Jahath: | 22. En de zoon van Isaär was Salemoth, en de zoon van Salemoth JahathGa naar voetnoot15), |
23. Filiusque ejus Jeriau primus, Amarias secundus, Jahaziel tertius, Jecmaan quartus. | 23. en diens eerste zoon was Jeriaü, Amarias de tweede, Jahaziël de derde, Jecmaän de vierdeGa naar voetnoot16). |
24. Filius Oziel, Micha: filius Micha, Samir. | 24. De zoon van Oziël, Micha; de zoon van Micha, SamirGa naar voetnoot17). |
25. Frater Micha, Jesia: filiusque Jesiae, Zacharias. | 25. De broeder van Micha, Jesia, en de zoon van Jesia, ZachariasGa naar voetnoot18). |
26. Filii Merari: Moholi et Musi. Filius Oziau: Benno. | 26. De zonen van Merari, Moholi en Musi. De zoon van Oziaü, BennoGa naar voetnoot19). |
27. Filius quoque Merari: Oziau et Soam et Zachur et Hebri. | 27. Ook was een zoon van Merari Oziaü, en Soam en Zachur en Hebri. |
28. Porro Moholi filius: Eleazar, qui non habebat liberos. | 28. Wijders de zoon van Moholi, Eleazar, die geene kinderen had. |
29. Filius vero Cis, Jerameel. | 29. En de zoon van Cis, Jerameël. |
30. Filii Musi: Moholi, Eder, et Jerimoth: isti filii Levi secundum domos familiarum suarum. | 30. De zonen van Musi, Moholi, Eder en JerimothGa naar voetnoot20). Dat zijn de zonen van Levi naar de huizen hunner geslachten. |
31. Miseruntque et ipsi sortes contra fratres suos filios Aaron coram David rege, et Sadoc, et Ahimelech, et principibus familiarum sacerdotalium et Leviticarum, tam majores, quam minores: omnes sors aequaliter dividebat. | 31. En ook zij wierpen het lot tegenover hunne broeders, de zonen van AäronGa naar voetnoot21), ten overstaan van David, den koning, en Sadoc en Ahimelech en de oversten van de priesterlijke en Levietische geslachten, zoowel de voornameren als de minderen: allen verdeelde het lot gelijkelijk. |
- voetnoot1)
- In plaats van terstond over te gaan tot de tweede klas van gewone Levieten (zie XXIII 4), behandelt de schrijver hier eerst de vier en twintig priesterklassen (v. 1-19) en daarna nog eene afdeeling van Levieten, van welke hij XXIII 4 niet gewaagt. Zie noot 12.
- voetnoot2)
- Vgl. Levit. X 2; Num. III 4.
- voetnoot3)
- Voor id est der Vulgaat leest men in het Hebr. en of met. De zin van v. 3 schijnt te zijn, dat David met behulp of door bemiddeling van Sadoc en Ahimelech de indeeling voltrok.
- voetnoot4)
- d.i. Hoofden van vaderhuizen. Aangezien dezen in de lijn Eleazar veel talrijker waren dan in de lijn Ithamar, verkrijgt eerstgenoemde lijn tweemaal meer vaderhuizen of groepen van gezinnen dan de andere.
- voetnoot5)
- Hij wees hun de beurt aan, die zij voor den wekelijkschen dienst zouden innemen.
- voetnoot6)
- Deze twee uitdrukkingen duiden hooge waardigheidsbekleeders aan. Beide lijnen konden op hoogepriesters bogen.
- voetnoot7)
- De Vulgaat vertaalt hier zeer vrij. De plaats luidt naar het Hebr. woordelijk: ‘Een vaderhuis (werd) getrokken voor Eleazer, en getrokken, getrokken voor Ithamar’, of volgens een andere lezing het laatste gedeelte: ‘en een (vaderhuis) voor Ithamar’. Uit deze ook niet zeer duidelijke woorden leidt men af, dat de zestien vaderhuizen van Eleazar en de acht van Ithamar op eene of andere wijze beurtelings getrokken werden uit twee verschillende bussen, om zoodoende aan geen van beide een voorrang toe te kennen.
- voetnoot8)
- Van de met dit vers beginnende vier en twintig priesterklassen uit den tijd van David worden er II Esdr. XII nog acht genoemd. Joarib en Jedeï (Jedaia) worden ook IX 10 vermeld. De hoogepriester Mathathias kwam uit de klas Joarib voort. Zie I Mach. II 1.
- voetnoot9)
- Uit de klas Abia was Zacharias, de vader van den H. Joannes den Dooper. Luc. I 5.
- voetnoot10)
- Hebr.: ‘hunne klassen’.
- voetnoot11)
- Elke klas had gedurende eene geheele week hare beurt, en begon den dienst op den Sabbat, gelijk uit IV Reg. XI 9 en II Par. XXIII 8 blijkt.
- voetnoot12)
- Daar v. 31 van de hier beginnende Levieten-klassen gezegd wordt: ‘Ook zij wierpen hunne loten tegenover (Hebr. gelijk) hunne broeders, de zonen van Aäron’, schijnen zij in nadere betrekking te hebben gestaan tot de priesters dan de in de Hoofdstukken XXIII, XXV en XXVI genoemde klassen van gewone Levieten. Vermoedelijk stonden zij in den onmiddellijken dienst der priesters.
- voetnoot13)
- Jehedeia was ten tijde van David hoofd van de klas Subaël (Subuel XXIII 16), welke door Moses van Amram afstamde.
- voetnoot14)
- Jesias was het hoofd van de klas Rohobia, mede van Moses afkomstig.
- voetnoot15)
- Jahath was het hoofd van de klas Salemoth, afkomstig van Isaär.
- voetnoot16)
- Deze vier zijn volgens XXXIII 19 Hebronieten. Men vermoedt derhalve, dat de aanhef van v. 23 oorspronkelijk luidde: ‘En de zonen van Hebron, Jeriau de eerste....’ Ook het einde van het vers schijnt niet ongerept, daar geen hoofd dezer Levietenklas genoemd wordt.
- voetnoot17)
- Samir was het hoofd van eene door Oziël van Caäth afstammende Levietenklas ten tijde van David.
- voetnoot18)
- Zacharias was het hoofd der andere klas van gelijke afstamming.
- voetnoot19)
- Naar het Hebr.: ... ‘Moholi en Musi, zonen van Oziaü, zijnen zoon: v. 27 (dat waren) de zonen (afstammelingen) van Merari (namelijk) van Oziaü, zijnen zoon. Voorts (waren zonen van Oziaü) Soam en Zachur en Hebri.’ Elders worden alleen Moholi en Musi als afstammelingen van Merari genoemd.
- voetnoot20)
- Ofschoon ook hier wederom geen hoofden van vaderhuizen, maar slechts namen van familiën worden genoemd, behoeft men niet aan te nemen, dat dit vers bedorven is. De schrijver voegt hier slechts eenige niet onmiddellijk tot zijn onderwerp behoorende bijzonderheden bij, gelijk hij zulks ook elders doet.
- voetnoot21)
- Men zou daarom verwachten, dat ook zij vier en twintig klassen uitmaakten. Daar echter slechts zestien klassen en zes hoofden van klassen met name genoemd worden, schijnt de lijst onvolledig te zijn.