De heilige boeken van het oude verbond. Deel 3. De boeken Paralipomenon. De boeken Esdras, Het boek Tobias. Het boek Judith. Het boek Esther. Het boek Job
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekend
[pagina 94]
| |||||||||||||||||||||||||
Caput XXIII.
|
1. Igitur David senex et plenus dierum, regem constituit Salomonem filium suum super Israel. | 1. David dan, oud en vol van dagen, stelde Salomon, zijnen zoon, tot koning over IsraëlGa naar voetnoot1). |
2. Et congregavit omnes principes Israel, et Sacerdotes atque Levitas. | 2. En hij vergaderde al de vorsten van Israël en de priesters en de LevietenGa naar voetnoot2). |
3. Numeratique sunt Levitae a triginta annis, et supra: et inventa sunt triginta octo millia virorum. | 3. En de Levieten van dertigGa naar voetnoot3) jaren en daarboven werden geteld, en zij werden bevonden acht en dertig duizend mannen. |
4. Ex his electi sunt, et distributi in ministerium domus Domini viginti quatuor millia: praepositorum autem et judicum sex millia. | 4. Uit dezen werdenGa naar voetnoot4) uitgekozen en ingedeeld voor den dienst van het huis des HeerenGa naar voetnoot5) vier en twintig duizend; aan overheden echter en rechters zes duizend. |
5. Porro quatuor millia janitores: et totidem psaltae canentes Domino in organis, quae fecerat ad canendum. | 5. Voorts vier duizend deurwachters en evenveel zangers, die den Heer lof zongen met de speeltuigen, welke hij gemaakt had voor den lofzang. |
6. Et distribuit eos David per vices filiorum Levi, Gerson videlicet, et Caath, et Merari. Supra VI 1. | 6. En David verdeelde hen in afdeelingen van de zonen van Levi, te weten van Gerson en Caäth en MerariGa naar voetnoot6). |
7. Filii Gerson: Leedan, et Semei. | 7. De zonen van Gerson: LeëdanGa naar voetnoot7) en Semeï. |
[pagina 95]
8. Filii Leedan: princeps Jahiel, et Zethan, et Joel, tres. | 8. De zonen van Leëdan: Jahiël, het hoofd, en Zethan en Joël, drie. |
9. Filii Semei: Salomith, et Hosiel, et Aran, tres: isti principes familiarum Leedan. | 9. De zonen van SemeïGa naar voetnoot8): Salomith en Hosiël en Aran, drie; dit zijn de vorsten van de familiën van Leëdan. |
10. Porro filii Semei, Leheth, et Ziza, et Jaus, et Baria: isti filii Semei, quatuor. | 10. De zonen voorts van Semeï: Leheth en Ziza en Jaüs en Baria; dit zijn de zonen van Semeï, vier. |
11. Erat autem Leheth prior, Ziza secundus: porro Jaus et Baria non habuerunt plurimos filios, et idcirco in una familia, unaque domo computati sunt. | 11. En Leheth was de eerste, Ziza de tweede; maar Jaüs en Baria hadden niet vele zonen en daarom werden zij tot ééne familie en één huis gerekendGa naar voetnoot9). |
12. Filii Caath: Amram, et Isaar, Hebron, et Oziel, quatuor. | 12. De zonen van Caäth: Amram en Isaär, Hebron en Oziël, vierGa naar voetnoot10). |
13. Filii Amram, Aaron, et Moyses. Separatusque est Aaron ut ministraret in Sancto sanctorum, ipse et filii ejus in sempiternum, et adoleret incensum Domino secundum ritum suum, ac benediceret nomini ejus in perpetuum. Supra VI 3; Exod. XXVIII 1; Hebr. V 4. | 13. De zonen van Amram: Aäron en Moses. En Aäron werd afgezonderd, om den dienst te verrichten in het Heilige der heiligen, hij en zijne zonenGa naar voetnoot11) voor altijd, en om te reukofferen voor den Heer naar zijne wijze en om zijnen naam te prijzen voor altijd. |
14. Moysi quoque hominis Dei filii annumerati sunt in tribu Levi. | 14. Ook de zonen van Moses, den man Gods, werden in den stam Levi medegerekendGa naar voetnoot12). |
15. Filii Moysi: Gersom, et Eliezer. Exod. II 22 et XVIII 3, 4. | 15. De zonen van Moses: Gersom en EliëzerGa naar voetnoot13). |
16. Filii Gersom: Subuel primus. | 16. De zonen van Gersom: Subuel de eerste. |
17. Fuerunt autem filii Eliezer: Rohobia primus: et non erant Eliezer filii alii. Porro filii Rohobia multiplicati sunt nimis. | 17. En de zonen van Eliëzer waren: Rohobia de eerste, en Eliëzer had geen andere zonen. Maar de zonen van Rohobia vermeerderden zich boven mate. |
18. Filii Isaar: Salomith primus. | 18. De zonen van Isaär: Salomith de eerste. |
19. Filii Hebron: Jeriau primus, Amarias secundus, Jahaziel tertius, Jecmaam quartus. | 19. De zonen van Hebren: Jeriaü de eerste, Amarias de tweede, Jahaziël de derde, Jecmaäm de vierde. |
[pagina 96]
20. Filii Oziel: Micha primus, Jesia secundus. | 20. De zonen van Oziël: Micha de eerste, Jesia de tweedeGa naar voetnoot14) |
21. Filii Merari: Moholi, et Musi. Filii Moholi: Eleazar, et Cis. | 21. De zonen van Merari: Moholi en MusiGa naar voetnoot15). De zonen van Moholi: Eleazar en Cis. |
22. Mortuus est autem Eleazar, et non habuit filios, sed filias: acceperuntque eas filii Cis fratres earum. | 22. En Eleazar stierf en had geene zonen, maar dochters, en de zonen van Cis, hare broedersGa naar voetnoot16), namen ze tot vrouwen. |
23. Filii Musi: Moholi, et Eder, et Jerimoth, tres. | 23. De zonen van Musi: Moholi en Eder en Jerimoth, drieGa naar voetnoot17). |
24. Hi filii Levi in cognationibus, et familiis suis, principes per vices, et numerum capitum singulorum, qui faciebant opera ministerii domus Domini a viginti annis, et supra. | 24. Dit zijn de zonen van Levi naar hunne geslachten en familiën, de hoofden naar de afdeelingen en het getal der afzonderlijke hoofdenGa naar voetnoot18), die het dienstwerk van het huis des Heeren verrichtten, van twintigGa naar voetnoot19) jaren af en daarboven. |
25. Dixit enim David: Requiem dedit Dominus Deus Israel populo suo, et habitationem Jerusalem usque in aeternum. | 25. Want David zeide: De Heer, de God van Israël heeft rust gegeven aan zijn volk en een woning te Jerusalem voor altoos. |
26. Nec erit officii Levitarum ut ultra portent tabernaculum, et omnia vasa ejus ad ministrandum. | 26. En het zal niet meer tot het ambt der Levieten behooren, dat zij voortaan nog den tabernakel dragen en al zijn vaatwerk voor den dienst. |
27. Juxta praecepta quoque David novissima supputabitur numerus filiorum Levi a viginti annis et supra. | 27. Ook zal volgens de laatste voorschriftenGa naar voetnoot20) van David het getal der zonen van Levi van twintig jaren en daarboven worden opgemaakt. |
28. Et erunt sub manu filiorum | 28. En zij zullen onder de hand |
[pagina 97]
Aaron in cultum domus Domini, in vestibulis, et in exedris, et in loco purificationis, et in sanctuario, et in universis operibus ministerii templi Domini. | van de zonen van AäronGa naar voetnoot21) zijn voor den dienst van het huis des Heeren in de voorhoven en in de cellen en op de plaats der reiniging en in het heiligdomGa naar voetnoot22) en bij al de werken van den dienst in den tempel des Heeren. |
29. Sacerdotes autem, super panes propositionis, et ad similae sacrificium, et ad lagana azyma et sartaginem, et ad torrendum, et super omne pondus atque mensuram. | 29. En de priestersGa naar voetnoot23) over de toonbrooden en bij het offer van meelbloemGa naar voetnoot24) en bij de ongedeesemde vladenGa naar voetnoot25) en bij de panGa naar voetnoot26) en bij het geroosteGa naar voetnoot27) en over alle gewicht en maatGa naar voetnoot28). |
30. Levitae vero ut stent mane ad confitendum, et canendum Domino: similiterque ad vesperam | 30. En de Levieten zullen des morgens staan om te loven en te zingen den Heer, en zoo ook des avondsGa naar voetnoot29), |
31. Tam in oblatione holocaustorum Domini, quam in sabbatis et Calendis et solemnitatibus reliquis juxta numerum, et ceremonias uniuscujusque rei, jugiter coram Domino. | 31. zoowel bij het opdragen der brandoffers des Heeren als op de sabbatdagen en de nieuwemaandagen en de overige feestdagen naar hun getal en naar de gebruiken van elke zaak, ten allen tijde voor den Heer. |
32. Et custodiant observationes tabernaculi foederis, et ritum sanctuarii, et observationem filiorum Aaron fratrum suorum, ut ministrent in domo Domini. | 32. En zij zullen onderhouden de voorschriften van den tabernakel des verbonds en het gebruik van het heiligdom en het voorschrift van de zonen van Aäron, hunne broeders, om te dienen in het huis des HeerenGa naar voetnoot30). |
- voetnoot1)
- Hij liet hem tot koning uitroepen. Van Salomon's plechtige zalving is eerst later, XXIX 22, spraak.
- voetnoot2)
- Bij gelegenheid van Salomon's verheffing schiep David als bij uiterste wilsbeschikking onder medewerking van al de aanzienlijken des volks de regeling van den Levietischen dienst, welke in dit hoofdstuk en de volgende wordt beschreven. In de Boeken der Koningen blijft ook deze regeling onvermeld. Zij geeft ons een hoog denkbeeld van de vroomheid en offervaardigheid niet slechts van David, maar ook van het geheele volk. De voorschriften van de Wet aangaande den heiligen dienst waren in het voorafgaande tijdperk zeker voor een groot gedeelte als in vergetelheid geraakt. Dat zij thans, ofschoon veel offers en zelfverloochening eischend, opnieuw en in hun geheel ten uitvoer werden gelegd, bewijst, dat koning en volk vol van dankbaarheid waren jegens den God des Verbonds, die hen op zoo zichtbare wijze had gezegend.
- voetnoot3)
- Sommigen wenschen hier met het oog op v. 24 en II Par. XXXI 17 twintig te lezen. Zie noot 19 en 21.
- voetnoot4)
- Naar het Hebr. bevatten v. 4-5 woordelijk het voorschrift door David gegeven over de indeeling der dertig duizend.
- voetnoot5)
- De dienst van het huis des Heeren omvat al de werkzaamheden van den eeredienst, welke v. 28-32 worden opgesomd. Daaronder vallen niet de eigenlijke priesterlijke dienst, waarvan reeds VI 34 sprake was, het beheer en de rechtspraak, de deurenwacht en de gewijde muziek. Deze laatste drie dienstklassen worden terstond vermeld.
- voetnoot6)
- Van de eerste klas, de vier en twintig duizend van v. 4, sommen v. 6-22 de voornaamste huizen (Hebr. vaderhuizen) op. Daar de leden dezer klas uit al de drie hoofdlijnen van den stam Levi genomen werden, gaat de opsomming van dezen uit.
- voetnoot7)
- De zonen van Gerson zijn volgens VI 17 en Num. III 21 Lobni en Semeï. Vermoedelijk werd ten tijde van David het vaderhuis van Lobni naar een zijner nakomelingen Leëdan genoemd.
- voetnoot8)
- Niet Gerson's zoon (v. 7), wiens nazaten v. 10 worden genoemd, maar een nakomeling van Leëdan of spruit van diens geslacht.
- voetnoot9)
- De Gersonieten hadden dus negen vaderhuizen, tweemaal drie van Leëdan en drie van Semeï.
- voetnoot10)
- De vier zonen van Caäth worden VI 2 en Num. III 19 op gelijke wijze genoemd.
- voetnoot11)
- Als den priesterlijken dienst verrichtend behoorden de nakomelingen van Aäron niet tot de afstammelingen van Levi, van welke in deze lijst sprake is.
- voetnoot12)
- Als gewone Levieten niet aan de nazaten van Aäron gelijk gesteld.
- voetnoot13)
- De twee zonen van Moses werden beiden stichters eener lijn, de een door Subuel (v. 16), de ander door Rohobia (v. 17).
- voetnoot14)
- De Caäthieten hadden dus twee vaderhuizen van Oziël, vier van Hebron en van Salomith, van Rohobia en Subuel elk een, samen negen.
- voetnoot15)
- Ook Num. III 20 en Par. VI 19 worden slechts deze twee zonen van Merari genoemd. Daarentegen komt XXIV 26, 27 nog Oziaü als zoon van Merari voor. Sommigen meenen de daar genoemde drie nakomelingen van Merari hier te moeten inlasschen, om zoodoende tot vier en twintig vaderhuizen van de eerste klas te komen, daar ook de andere klassen er zooveel tellen. Zij moeten dan echter Moholi, zoon van Musi (v. 23), die ook XXIV 30 onder de zonen van Musi vermeld wordt, laten wegvallen, wat bedenkelijk is. Sommigen houden XXIV 26, 27 voor onecht. Zie XXIV noot 19.
- voetnoot16)
- Hare neven (Vgl. Num. XXXVI 6), van welke XXIV 29 een nakomeling genoemd wordt.
- voetnoot17)
- Van Merari worden dus vier vaderhuizen vermeld. De som van al de genoemde vaderhuizen van de eerste klas is twee en twintig.
- voetnoot18)
- Hebr.: ‘Dit zijn de zonen van Levi naar de hoofden der vaderhuizen, naar zij werden opgenomen, bij name opgeteld naar hunne hoofden’.
- voetnoot19)
- Zie noot 3. In het volgende vers wordt de reden opgegeven, waarom de telling bij de twintigjarigen begonnen werd. Daar de arbeid der Levieten niet zoo moeilijk was als voorheen gedurende den tocht door de woestijn, konden zij op jeugdiger leeftijd den dienst beginnen.
- voetnoot20)
- Daar hier gewaagd wordt van de laatste verordening van David, nemen sommigen aan, dat de koning vooraf eene telling had voorgeschreven, welke eerst met de dertigjarigen begon. In dit geval ware de lezing van v. 3 juist.
- voetnoot21)
- Als gewone Levieten moesten zij aan de Levieten, die tevens priesters waren, ondergeschikt zijn.
- voetnoot22)
- Hebr.: ‘en over de reiniging van al het heilige’ d.w.z. zij moesten de gereedschappen van het heiligdom en dit zelf rein houden.
- voetnoot23)
- De priesters is zinstorend en staat ook niet in den grondtekst. De Levieten moesten de toonbrooden bereiden.
- voetnoot24)
- Zie Levit. II 1.
- voetnoot25)
- Zie Levit. II 4.
- voetnoot26)
- Bij hetgeen in de pan gebakken werd. Zie Levit. II 5.
- voetnoot27)
- Zie Levit. II 14.
- voetnoot28)
- Al de offeranden van meel, olie en wijn moesten in bepaalde hoeveelheden worden opgedragen. Exod. XXIX 40; XXX 27. De Levieten hadden het meten en wegen te bewaken.
- voetnoot29)
- Dit voorschrift heeft betrekking op de Levieten van de vierde klas, over welke eerst later uitvoerig wordt gehandeld.
- voetnoot30)
- Zij hebben alles te verrichten wat de dienst van het heiligdom eischt en wat de priesters hun gelasten.