De heilige boeken van het oude verbond. Deel 3. De boeken Paralipomenon. De boeken Esdras, Het boek Tobias. Het boek Judith. Het boek Esther. Het boek Job
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendCaput XX.
|
1. Factum est autem post anni circulum, eo tempore, quo solent reges ad bella procedere, congregavit Joab exercitum, et robur militiae, et vastavit terram filiorum Ammon; perrexitque et obsedit Rabba: porro David manebat in Jerusalem, quando Joab percussit | 1. Het geschiedde nu na verloop van een jaar, te dien tijde, dat de koningen ten strijde plegen te trekken, dat Joab het leger en de krijgsmacht verzamelde en het land van de kinderen van Ammon verwoestte. En hij rukte voort en belegerde RabbaGa naar voetnoot1). Maar David bleef te JerusalemGa naar voetnoot2), toen Joab |
[pagina 86]
Rabba, et destruxit eam. II Reg. X 7 et XI 1. | Rabba sloeg en het verwoestteGa naar voetnoot3). |
2. Tulit autem David coronam Melchom de capite ejus, et invenit in ea auri pondo talentum, et pretiosissimas gemmas, fecitque sibi inde diadema: manubias quoque urbis plurimas tulit: | 2. En David nam de kroon van MelchomGa naar voetnoot4) van diens hoofd en hij bevond aan haar een talent aan gewicht in goud en zeer kostbare juweelenGa naar voetnoot5) en hij maakte er zich een kroon van. Ook maakte hij zeer veel buit in de stad. |
3. Populum autem, qui erat in ea, eduxit: et fecit super eos tribulas, et trahas, et ferrata carpenta transire, ita ut dissecarentur, et contererentur: sic fecit David cunctis urbibus filiorum Ammon: et reversus est cum omni populo suo in Jerusalem. | 3. En het volk, dat in haar was, bracht hij naar buiten en hij liet dorschrollen, sleden en karren met ijzeren beslag over hen heengaan, zoodat zij in stukken gesneden en vermorzeld werden. Zoo deed David met al de steden van de kinderen van Ammon en hij keerde met geheel zijn volk naar Jerusalem terug. |
4. Post haec initum est bellum in Gazer adversum Philisthaeos: in quo percussit Sobochai Husathites, Saphai de genere Raphaim, et humiliavit eos. II Reg. XXI 18. | 4. Daarna werd een oorlog begonnen te Gazer tegen de PhilistijnenGa naar voetnoot6); waarin Sobachaï, de Husathiet, Saphaï van het geslacht Raphaïm versloeg, en ze ten onder bracht. |
5. Aliud quoque bellum gestum est adversus Philisthaeos, in quo percussit Adeodatus filius Saltus Bethlehemites fratrem Goliath Gethaei, cujus hastae lignum erat quasi liciatorium texentium. I Reg. XVII 7. | 5. Nog een andere krijg werd gevoerd tegen de Philistijnen, waarin Adeodatus, de zoon van Saltus, de Bethlehemiet, den broeder versloeg van Goliath den Getheër, van wiens lans het hout als een weversboom was. |
6. Sed et aliud bellum accidit in Geth, in quo fuit homo longissimus, senos habens digitos, id est, simul viginti quatuor: qui et ipse de Rapha fuerat stirpe generatus. | 6. Maar nog een andere krijg had plaats te Geth, waarbij een zeer lang man was met vingers zes en zesGa naar voetnoot7), dat is te zamen vier en twintig, en ook hij was geboren uit het geslacht van Rapha. |
[pagina 87]
7. Hic blasphemavit Israel: et percussit eum Jonathan filius Samaa fratris David. Hi sunt filii Rapha in Geth, qui ceciderunt in manu David et servorum ejus. | 7. Deze hoonde Israël, en hem versloeg Jonathan, de zoon van Samaä, den broeder van David. Dit zijn de zonen van Rapha te Geth, die vielen door de hand van David en van zijne knechtenGa naar voetnoot8). |
- voetnoot1)
- Het verhaal van het beleg van Rabba is hier veel korter dan II Reg. XI.
- voetnoot2)
- Deze zinsnede is eene bedekte zinspeling op de zware misdaden, welke David volgens II Reg. XI pleegde, terwijl hij te Jerusalem bleef. De schrijver van Par. verhaalt ze wel is waar niet, maar wil geenszins bij zijne lezers de meening wekken, dat het leven van zijn held vrij van zonden was. Om redenen, in de Inleiding vermeld, gewaagt hij evenmin van het oproer van Absalom, van de samenzwering van Seba en van de uitlevering van Saül's nakomelingen aan de Gabaonieten (II Reg. XIII 1 - XXI 14). Ook bericht hij niets over David's zege- en danklied en zijn laatste woorden (II Reg. XXII, XXIII), als van minder beteekenis voor de verdiensten van David ten opzichte van den eeredienst.
- voetnoot3)
- Eerst aan het laatste krijgsbedrijf tegen Rabba ging David persoonlijk deelnemen. Zie II Reg. XII 26-31.
- voetnoot4)
- Hebr. Malkom. Melchom of Milchom was een afgod der Ammonieten. Zie III Reg. XI 5. Hebr.; IV Reg. XXIII 13; Jer. XLIX 1. De Vulgaat vertaalt II Reg. XII 30 den eigennaam met regis eorum. Zie de noot aldaar.
- voetnoot5)
- Hebr.: ‘een kostbaren steen en deze kwam op het hoofd van David’. Het geheele goudgewicht der kroon van den afgod - een talent - zou voor een menschenhoofd te zwaar zijn geweest.
- voetnoot6)
- Voor v. 4-7 vgl. II Reg. XXI 18-24, waar, afgezien van de hier vermelde schermutselingen met de Philistijnen, ook nog sprake is van David's gevecht met Jesbinebob. Daar dit gevecht David's krijgsroem weinig of niet verhoogde, aangezien hij slechts door de tusschenkomst van Abisaï gered werd, bleef het hier onvermeld.
- voetnoot7)
- Aan handen en voeten.
- voetnoot8)
- d.i. Van zijne helden.