De heilige boeken van het oude verbond. Deel 3. De boeken Paralipomenon. De boeken Esdras, Het boek Tobias. Het boek Judith. Het boek Esther. Het boek Job
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekend
[pagina 83]
| |||||||||||||||||||||
Caput XIX.
|
1. Accidit autem ut moreretur Naas rex filiorum Ammon, et regnaret filius ejus pro eo. II Reg. X 1. | 1. Het geschiedde nu, dat Naäs, de koning van de kinderen van Ammon, stierf en dat zijn zoon in zijn plaats koning werdGa naar voetnoot1). |
2. Dixitque David: Faciam misericordiam cum Hanon filio Naas: praestitit enim mihi pater ejus gratiam. Misitque David nuntios ad consolandum eum super morte patris sui. Qui cum pervenissent in terram filiorum Ammon, ut consolarentur Hanon, | 2. En David zeide: Ik zal goedgunstig handelen met Hanon, den zoon van Naäs, want zijn vader heeft mij goedgunstigheid bewezen. En David zond boden, om hem te troosten over den dood zijns vaders. En als zij gekomen waren in het land van de kinderen van Ammon, om Hanon te troosten, |
3. Dixerunt principes filiorum Ammon ad Hanon: Tu lorsitan putas, quod David honoris causa in patrem tuum miserit qui consolentur te: nec animadvertis quod ut explorent, et investigent, et scrutentur terram tuam, venerint ad te servi ejus. | 3. zeiden de vorsten van de kinderen van Ammon tot Hanon: Gij meent misschien, dat David, om uwen vader te eeren, troosters tot u gezonden heeft, en gij ziet niet, dat, om uw land te verspieden en op te nemen en te doorzoeken, zijne dienaren tot u gekomen zijn. |
4. Igitur Hanon pueros David decalvavit, et rasit, et praecidit tunicas eorum a natibus usque ad pedes, et dimisit eos. | 4. Hanon dan sneed den dienaren van David de haren af en schoor henGa naar voetnoot2), en sneed hun de kleederen af van de dijen tot de voeten en zond hen henen. |
5. Qui cum abiissent, et hoc mandassent David, misit in occursum eorum (grandem enim contumeliam sustinuerant) et praecepit ut manerent in Jericho, donec cresceret barba eorum, et tunc reverterentur. | 5. Toen zij vertrokken waren en aan David bericht daarvan gegeven hadden, zond deze hun te gemoet, - want eene grove beschimping hadden zij ondergaan - en hij gelastte, dat zij te Jericho zouden blijven, totdat hun baard was aangewassen, en dan zouden terugkeeren. |
6. Videntes autem filii Ammon, quod injuriam fecissent David, tam Hanon, quam reliquus populus, miserunt mille talenta argenti, ut conducerent sibi de Mesopotamia, et de Syria Maacha, et de Soba currus et equites. | 6. Als nu de kinderen van Ammon zagen, dat zij David eene beleediging hadden aangedaan, zonden zij, Hanon zoowel als het geheele volk, duizend talenten zilver, om zich van Mesopotamië en van Syrië-Maächa en van Soba krijgswagens en ruiters te huren. |
7. Conduxeruntque triginta duo | 7. Zij huurden dan twee en der- |
[pagina 84]
millia curruum, et regem Maacha cum populo ejus. Qui cum venissent, castrametati sunt e regione Medaba. Filii quoque Ammon congregati de urbibus suis, venerunt ad bellum. | tig duizend krijgswagensGa naar voetnoot3) en den koning van Maächa met zijn volk. En toen dezen gekomen waren, legerden zij zich tegenover MedabaGa naar voetnoot4). Ook de kinderen van Ammon kwamen uit hunne steden bijeen en togen ten strijde. |
8. Quod cum audisset David, misit Joab, et omnem exercitum virorum fortium: | 8. En als David dit vernomen had, zond hij Joab en geheel het leger van dappere mannen. |
9. Egressique filii Ammon, direxerunt aciem juxta portam civitatis: reges autem, qui ad auxilium ejus venerant, separatim in agro steterunt. | 9. En de kinderen van Ammon togen uit en stelden zich in slagorde bij de poort der stadGa naar voetnoot5); de koningen echter, die haar ter hulp gekomen waren, stonden afzonderlijk op het veld. |
10. Igitur Joab intelligens bellum ex adverso, et post tergum contra se fieri, elegit viros fortissimos de universo Israel, et perrexit contra Syrum. | 10. Toen Joab nu zag, dat men hem van voren en van achteren slag leverde, koos hij uit geheel Israël de dapperste mannen en rukte tegen den Syriër op. |
11. Reliquam autem partem populi dedit sub manu Abisai fratris sui; et perrexerunt contra filios Ammon. | 11. En het overige gedeelte van het volk stelde hij onder leiding van zijn broeder Abisaï, en dezen rukten tegen de zonen van Ammon op. |
12. Dixitque: Si vicerit me Syrus, auxilio eris mihi: si autem superaverint te filii Ammon, ero tibi in praesidium. | 12. En hij zeide: Indien de Syriër mij overwint, dan zult gij mij te hulp komen; zoo echter de zonen van Ammon de bovenhand op u verkrijgen, dan zal ik u komen helpen. |
13. Confortare, et agamus viriliter pro populo nostro, et pro urbibus Dei nostri: Dominus autem quod in conspectu suo bonum est, faciet. | 13. Schep moed en laten wij als mannen strijden voor ons volk en voor de steden van onzen God; en de Heer zal doen wat goed is voor zijn aangezicht. |
14. Perrexit ergo Joab, et populus qui cum eo erat, contra Syrum ad proelium: et fugavit eos. | 14. Joab dan en het leger, dat met hem was, rukte op ten strijde tegen den Syriër en hij sloeg hen op de vlucht. |
15. Porro filii Ammon videntes quod fugisset Syrus, ipsi quoque fugerunt Abisai fratrem ejus, et ingressi sunt civitatem: reversusque est etiam Joab in Jerusalem. | 15. Als nu de kinderen van Ammon zagen, dat de Syriër de vlucht had genomen, vloden ook zij voor zijn broeder Abisaï en trokken de stad in, en ook Joab keerde terug naar Jerusalem. |
16. Videns autem Syrus quod ce- | 16. En de Syriër, ziende, dat hij |
[pagina 85]
cidisset coram Israel, misit nuntios, et adduxit Syrum, qui erat trans fluvium: Sophach autem princeps militiae Adarezer, erat dux eorum. | voor Israël bezweken was, zond boden uit en haalde den Syriër, die aan de overzijde van den stroom woonde; en Sophach, de krijgsoverste van Adarezer, was hun aanvoerder. |
17. Quod cum nuntiatum esset David, congregavit universum Israel, et transivit Jordanem, irruitque in eos, et direxit ex adverso aciem, illis contra pugnantibus. | 17. Toen nu zulks aan David geboodschapt was, riep hij geheel Israël op en trok over den Jordaan en rukte aan tegen hen en stelde zich in slagorde tegen hen, terwijl genen zich te weer stelden. |
18. Fugit autem Syrus Israel: et interfecit David de Syris septem millia curruum, et quadraginta millia peditum, et Sophach exercitus principem. II Reg. X 18. | 18. En de Syriër vlood voor Israël, en David verdelgde van de Syriërs zeven duizend wagensGa naar voetnoot6) en veertig duizend voetgangers en Sophach, den aanvoerder des legers. |
19. Videntes autem servi Adarezer se ab Israel esse superatos, transfugerunt ad David, et servierunt ei: noluitque ultra Syria auxilium praebere filiis Ammon. | 19. Als nu de onderdanen van Adarezer zagen, hoe zij door Israël overwonnen waren, gingen zij tot David over en onderwierpen zich aan hem, en voortaan wilde Syrië aan de kinderen van Ammon geen hulp meer verleenen. |
- voetnoot1)
- Vgl. II Reg. X 1-19, waar hetzelfde verhaal voorkomt.
- voetnoot2)
- Naar II Reg. X 4 liet hij hun de helft van den baard afscheren.
- voetnoot3)
- Dit getal vat wagens en krijgers saam. Zie II Reg. X 6.
- voetnoot4)
- Medaba, II Reg. X 6 niet genoemd, lag in het stamgebied van Ruben. Zie Jos. XIII 9, 16.
- voetnoot5)
- De hoofdstad Rabbath-Ammon.
- voetnoot6)
- d.i. Wagenspannen. De hier genoemde getallen wijken af van de II Reg. X 18 vermelde. In de getallen zijn meermalen schrijffouten ingeslopen.