De heilige boeken van het oude verbond. Deel 2. Het boek Josue. Het boek Rechters. Het boek Ruth. Het eerste en tweede boek der Koningen. Het derde en vierde boek der Koningen
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendCaput XXII.
|
1. Octo annorum erat Josias cum regnare coepisset, triginta et uno anno regnavit in Jerusalem: nomen matris ejus Idida, filia Hadaia de Besecath. II Par. XXXIV 1. | 1. Acht jaar was Josias oud, toen hij begon te regeeren, hij regeerde een en dertig jaar te Jerusalem; zijne moeder heette Idida, de dochter van Hadaia, uit BesecathGa naar voetnoot1). |
2. Fecitque quod placitum erat coram Domino, et ambulavit per omnes vias David patris sui: non declinavit ad dexteram, sive ad sinistram. | 2. En hij deed wat welgevallig was in het oog des Heeren en wandelde op al de wegen van zijn vader David; hij week niet af ter rechter- of ter linkerzijdeGa naar voetnoot2). |
3. Anno autem octavo decimo re- | 3. In het achttiende jaar nu van |
[pagina 880]
gis Josiae, misit rex Saphan filium Aslia, filii Messulam scribam templi Domini, dicens ei: | koning JosiasGa naar voetnoot3) gaf de koning eene zending aan Saphan, den zoon van Aslia, den zoon van Messulam, schrijver van den tempel des HeerenGa naar voetnoot4), tot hem zeggende: |
4. Vade ad Helciam sacerdotem magnum, ut confletur pecunia, quae illata est in templum Domini, quam collegerunt janitores templi a populo, | 4. Ga naar den hoogpriester Helcias, om het geld bijeen te garen, dat in den tempel des Heeren ingebracht is, hetwelk de deurwachters des tempels hebben ingezameld van het volkGa naar voetnoot5). |
5. Deturque fabris per praepositos domus Domini: qui et distribuant eam his qui operantur in templo Domini, ad instauranda sartatecta templi: | 5. En het worde aan de werklieden ter hand gesteld door de opzichters van het huis des Heeren, welke het verder moeten verdeelen onder hen, die aan den tempel des Heeren werken, om de vervallen plaatsen van den tempel te herstellen; |
6. Tignariis videlicet et caementariis, et iis, qui interrupta componunt: et ut emantur ligna, et lapides de lapicidinis ad instaurandum templum Domini. | 6. te weten aan de timmerlieden en de metselaars en degenen, die de scheuren dicht maken; en tot aankoop van hout en steenen uit de steengroeven om den tempel des Heeren te herstellen. |
7. Verumtamen non supputetur eis argentum quod accipiunt, sed in potestate habeant, et in fide. | 7. Maar er worde geen afrekening met hen gehouden van het geld, dat zij ontvangen, maar het zij te hunner beschikking en op vertrouwenGa naar voetnoot6). |
8. Dixit autem Helcias pontifex ad Saphan scribam: Librum Legis reperi in domo Domini: deditque Helcias volumen Saphan, qui et legit illud. II Par. XXXIV 14. | 8. De hoogepriester Helcias nu zeide tot den schrijver Saphan: Het Boek der Wet heb ik gevonden in het huis des HeerenGa naar voetnoot7); en Helcias stelde de boekrol aan Saphan ter hand, die haar ook las. |
[pagina 881]
9. Venit quoque Saphan scriba ad regem, et renuntiavit ei quod praeceperat, et ait: Conflaverunt servi tui pecuniam, quae reperta est in domo Domini: et dederunt ut distribueretur fabris a praefectis operum templi Domini. | 9. Daarop kwam de schrijver Saphan bij den koning en gaf hem verslag van hetgeen hij had gelast en zeide: Uwe dienaren hebben het geld, dat in het Huis des Heeren gevonden werd, bijeengegaard en het ter hand gesteld aan de opzichters der werken van den tempel des Heeren om het onder de werklieden te verdeelen. |
10. Narravit quoque Saphan scriba regi, dicens: Librum dedit mihi Helcias sacerdos. Quem cum legisset Saphan coram rege, | 10. Voorts verhaalde de schrijver Saphan den koning, zeggende: De priester Helcias heeft mij een boek gegeven. En toen Saphan het den koning had voorgelezen, |
11. Et audisset rex verba Libri Legis Domini, scidit vestimenta sua. | 11. en de koning de woorden van het Boek der Wet des Heeren gehoord had, scheurde hij zijne kleederenGa naar voetnoot8). |
12. Et praecepit Helciae sacerdoti, et Ahicam filio Saphan, et Achobor filio Micha, et Saphan scribae, et Asaiae servo regis, dicens: | 12. En hij gelastte aan den priester Helcias en aan Ahicam, den zoon van Saphan, en aan Achobor, den zoon van MichaGa naar voetnoot9), en aan den schrijver Saphan en aan den dienaar des konings Asaia, zeggende: |
[pagina 882]
13. Ite et consulite Dominum super me, et super populo, et super omni Juda, de verbis voluminis istius, quod inventum est: magna enim ira Domini succensa est contra nos: quia non audierunt patres nostri verba Libri hujus, ut facerent omne quod scriptum est nobis. | 13. Gaat en raadpleegt voor mij en voor het volk en voor gansch Juda den Heer wegens de woorden van deze boekrol, die gevonden is; want eene groote gramschap des Heeren is tegen ons ontstoken, omdat onze vaderen niet hebben geluisterd naar de woorden van dit Boek, om al wat ons is voorgeschreven te doen. |
14. Ierunt itaque Helcias sacerdos, et Ahicam, et Achobor, et Saphan, et Asaia ad Holdam prophetidem uxorem Sellum filii Thecuae, filii Araas custodis vestium, quae habitabat in Jerusalem in Secunda: locutique sunt ad eam. | 14. Zoo gingen de priester Helcias en Ahicam en Achobor en Saphan en Asaia naar de profetes Holda, de vrouw van Sellum, den zoon van Thecua, den zoon van Araäs, den kleederbewaarder, die te Jerusalem, in het tweede stadsgedeelte, woondeGa naar voetnoot10); en zij spraken tot haar. |
15. Et illa respondit eis: Haec dicit Dominus Deus Israel: Dicite viro, qui misit vos ad me: | 15. En zij antwoordde hun: Dit zegt de Heer, de God van Israël: Zegt aan den man, die u tot mij gezonden heeft: |
16. Haec dicit Dominus: Ecce, ego adducam mala super locum istum, et super habitatores ejus, omnia verba legis quae legit rex Juda: | 16. Dit zegt de Heer: Zie, Ik zal onheilen brengen over deze plaats en over hare inwoners, al de woorden der wet, die de koning van Juda gelezen heeft; |
17. Quia dereliquerunt me, et sacrificaverunt diis alienis, irritantes me in cunctis operibus manuum suarum: et succendetur indignatio mea in loco hoc, et non exstinguetur. | 17. omdat zij Mij verlaten en aan de vreemde goden geofferd hebben, Mij tergende met al het maaksel hunner handen; en mijne verbolgenheid zal in deze plaats ontbranden en niet gebluscht worden. |
18. Regi autem Juda, qui misit vos ut consuleretis Dominum, sic dicetis: Haec dicit Dominus Deus Israel: Pro eo quod audisti verba voluminis, | 18. Maar tot den koning van Juda, die u gezonden heeft om den Heer te raadplegen, zult gij aldus zeggen: Dit zegt de Heer, de God van Israël: Daarom, dewijl gij naar de woorden van de boekrol hebt geluisterd, |
19. Et perterritum est cor tuum, et humiliatus es coram Domino, auditis sermonibus contra locum istum, et habitatores ejus, quod videlicet fierent in stuporem et in maledictum: et scidisti vestimenta tua, et flevisti coram me, et ego audivi, ait Dominus: | 19. en uw hart verschrikt is geworden, en gij u voor den Heer verootmoedigd hebt, bij het hooren der woorden tegen deze plaats en hare inwoners, dat zij namelijk tot ontzetting en tot een vloek zullen worden; en dewijl gij uwe kleederen gescheurd en voor mijn aangezicht geweend hebt - zoo heb ook Ik gehoord, zegt de Heer; |
[pagina 883]
20. Idcirco colligam te ad patres tuos, et colligeris ad sepulcrum tuum in pace, ut non videant oculi tui omnia mala quae inducturus sum super locum istum. | 20. daarom zal Ik u tot uwe vaderen verzamelen, en gij zult in vrede naar uw graf gedragen worden, zoodat uwe oogen al de onheilen niet zullen zien, die Ik over deze plaats brengen zal. |
- voetnoot1)
- In de vlakte van Juda bij Lachis, Jos. XV 39.
- voetnoot2)
- Vgl. Eccli. XLIX 1-4 en Jer. XXII 15 volg.; zie het aanvullende verhaal II Par. XXXIV.
- voetnoot3)
- Toen hij sinds zijn twaalfde jaar het land en den tempel reeds gereinigd had (II Par. XXXIV 3-8a). Ook waren in dit achttiende jaar de herstellingswerken aan den tempel reeds begonnen en nog in vollen gang, zie v. 5 en 6. Het was bij die gelegenheid, dat het Boek der Wet in den tempel gevonden werd, wat aanleiding gaf tot de hernieuwing van het verbond, gelijk hier verder verhaald wordt.
- voetnoot4)
- Saphan was de vader van Ahicam, zie Jer. XXVI 24 met noot 16, en schrijver, zie de noot op II Reg. VIII 17. Met dezen zond Josias den overste der stad en den kanselier, zie II Par. XXXIV 8.
- voetnoot5)
- Hebr.: ‘Ga naar.... Helcias, om het bedrag op te maken van het geld’ enz. Dezelfde maatregelen waren genomen om het herstel van den tempel te bekostigen, als ten tijde van Joas (XII 4-10). Sinds was er omstreeks anderhalve eeuw verloopen en behoefde de tempel noodzakelijk herstel, vooral omdat de eeredienst en dus ook de tempel onder Manasses verwaarloosd waren.
- voetnoot6)
- Vgl. XII 15.
- voetnoot7)
- Het Boek der Wet is volgens niet weinigen het boek Deuteronomium, waarschijnlijker echter de gansche Pentateuch. Zie Deut. XXXI noot 4. Deze laatste verklaring vindt ook steun in XXIII 21-23, alwaar Josias gelast het Paschen te vieren ‘naar hetgeen in dit Boek’ (zie t.a.p. noot 27), d.i. in het teruggevonden Boek der Wet, ‘geschreven staat’. De voorschriften nu betreffende het Paaschfeest vindt men niet in Deuteronomium. Want Deut. XVI 1-8 is zoo beknopt en onvolledig, dat noch de bepaling van den dag noch de wet betreffende het slachten en eten van het Paaschlam er gelezen wordt. Zie daarentegen de voorschriften van Exod. XII 1-28; Lev. XXIII 5-8; Num. IX 2-5; XXVIII 16, 17. - Juister zegt II Par. XXXIV 14 ‘het Boek van de Wet des Heeren door de hand van Moses’, wat zeer goed kan beteekenen: de boekrol door de hand van Moses geschreven of het eigen handschrift van Moses. Nadat Moses toch (Deut. XXXI 24-26) ‘de woorden dezer wet’ in een boek geschreven had, gebood hij aan de levieten: ‘Neemt dit boek en plaatst het ter zijde van de ark des verbonds’. Met de ark des Heeren en den tabernakel des verbonds werden ook ‘al de heilige voorwerpen’, die vroeger in den tabernakel waren, derhalve ook het Boek der Wet, in den tempel van Salomon overgebracht (III Reg. VIII 4). Volgens de lezing van het Hebr. en de Vulgaat II Par. XXXV 3 gebood Josias de ark in het heiligdom des tempels te plaatsen; zij was daaruit weggenomen waarschijnlijk door Manasses, den onteerder van het heiligdom. En bij die gelegenheid zal ook het Boek der Wet van zijne plaats ter zijde van de ark weggenomen en vermoedelijk in de schatkist geborgen zijn, alwaar Helcias het terugvond.
- voetnoot8)
- Niet het geheele Boek der Wet, maar de voornaamste gedeelten, o.a. de straffen, uitgesproken tegen de overtreders der Wet (Lev. XXVI 3-41; Deut. XXVIII), werden den koning voorgelezen; zie v. 13, 16 en 19. Hij scheurde zijne kleederen van schrik en berouw, omdat Gods gramschap was uitgetart door zijn volk, dat zoover was afgeweken van de eischen, welke Gods wet stelde. Wat de reden is, waarom de voorlezing der Wet op Josias zulk een indruk maakte, wordt niet bepaaldelijk aangegeven. Maar voor de hand ligt de veronderstelling, dat het Boek der Wet het eigen handschrift van Moses was, hetwelk zoowel om zijne oudheid als om de hand, die het had geschreven, eerbiedwaardig was. Overeenkomstig de eigen woorden van Moses (Deut. XXXI 26) getuigde thans dat Boek tegen het weerspannige Israël. - De veronderstelling van sommigen dat het Boek der Wet toen niet gevonden, maar voor het eerst bekend gemaakt werd, is rechtstreeks in strijd met de tekstwoorden; zie v. 8, 13 en XXIII 24: gevonden.
- voetnoot9)
- Ahicam was de beschermer van Jeremias (Jer. XXVI 24). Vgl. voor Achobor Jer. XXXVI 12 met XXVI 22.
- voetnoot10)
- Holda, de profetes, stond, blijkens het tot haar gezonden gezantschap, in hoog aanzien. De kleederbewaarder had het toezicht over de koninklijke of priesterlijke kleederen. Het tweede stadsgedeelte, eigenlijk de tweede stad, is ook Soph. I 10 vermeld; zie noot 10 aldaar.