De heilige boeken van het oude verbond. Deel 2. Het boek Josue. Het boek Rechters. Het boek Ruth. Het eerste en tweede boek der Koningen. Het derde en vierde boek der Koningen
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekend
[pagina 876]
| |||||||||||||||||
Caput XXI.
|
1. Duodecim annorum erat Manasses cum regnare coepisset, et quinquaginta quinque annis regnavit in Jerusalem: nomen matris ejus Haphsiba. II Par. XXXIII 1. | 1. Twaalf jaar was Manasses oud, toen hij begon te regeeren, en hij regeerde vijf en vijftig jaar te Jerusalem; zijne moeder heette Haphsiba. |
2. Fecitque malum in conspectu Domini, juxta idola gentium, quas delevit Dominus a facie filiorum Israel. | 2. En hij deed wat kwaad was in het oog des Heeren, naar de afgoderij der volken, die de Heer voor het aangezicht der kinderen van Israël had verdelgd. |
3. Conversusque est, et aedificavit excelsa, quae dissipaverat Ezechias pater ejus: et erexit aras Baal, et fecit lucos sicut fecerat Achab rex Israel, et adoravit omnem militiam coeli, et coluit eam. II Par. XXXIII 3. | 3. En weder bouwde hij de hoogten op, die zijn vader Ezechias had vernieldGa naar voetnoot1), en richtte altaren op voor den Baäl en maakte bosschenGa naar voetnoot2), zooals Achab, de koning van Israël, had gedaan, en wierp zich neder voor het gansche heer des hemels en vereerde het. |
4. Exstruxitque aras in domo Domini, de qua dixit Dominus: In Jerusalem ponam nomen meum. II Reg. VII 10. | 4. En hij bouwde altaren in het huis des Heeren, waarvan de Heer had gezegd: Te Jerusalem zal Ik mijnen naam vestigen. |
5. Et exstruxit altaria universae militiae coeli in duobus atriis templi Domini. | 5. En hij bouwde altaren voor het gansche heer des hemels in de beide voorhoven van den tempel des HeerenGa naar voetnoot3). |
6. Et traduxit filium suum per ignem: et ariolatus est, et observavit auguria, et fecit pythones, et aruspices multiplicavit, ut faceret malum coram Domino, et irritaret eum. | 6. En hij heeft zijnen zoon door het vuur doen gaanGa naar voetnoot4) en pleegde waarzeggerij en hield zich op met wichelarij en stelde doodenbezweerders aan en vermenigvuldigde de offerwichelaars, zoodat hij deed wat kwaad was in het oog des Heeren en Hem tergde. |
7. Posuit quoque idolum luci, quem fecerat in templo Domini, super quod locutus est Dominus ad David, et ad | 7. Hij zette ook het bosch-beeld, dat hij had gemaakt, in den tempel des HeerenGa naar voetnoot5), waarvan de Heer tot |
[pagina 877]
Salomonem filium ejus: In templo hoc, et in Jerusalem, quam elegi de cunctis tribubus Israel, ponam nomen meum in sempiternum. II Reg. VII 26; III Reg. VIII 16 et IX 3. | David en tot zijn zoon Salomon had gezegd: In dezen tempel en te Jerusalem, dat Ik uit al de stammen van Israël heb uitverkoren, zal Ik mijnen naam vestigen voor altoos. |
8. Et ultra non faciam commoveri pedem Israel de terra, quam dedi patribus eorum: si tamen custodierint opere omnia quae praecepi eis, et universam legem, quam mandavit eis servus meus Moyses. | 8. En niet meer zal Ik Israël's voet doen zwerven uit het land, dat Ik hunnen vaderen gegeven heb; indien zij althans zorg dragen te doen al wat Ik hun geboden heb en de geheele wet, welke mijn dienstknecht Moses hun heeft voorgeschrevenGa naar voetnoot6). |
9. Illi vero non audierunt: sed seducti sunt a Manasse, ut facerent malum super gentes, quas contrivit Dominus a facie filiorum Israel. | 9. Maar zij hebben niet geluisterd, doch werden verleid door Manasses, zoodat zij deden wat kwaad was, meer dan de volken, welke de Heer voor het aangezicht der kinderen van Israël had verdelgd. |
10. Locutusque est Dominus in manu servorum suorum prophetarum, dicens: | 10. En de Heer sprak door de bediening van zijn dienstknechten, de profeten, zeggende: |
11. Quia fecit Manasses rex Juda abominationes istas pessimas, super omnia quae fecerunt Amorrhaei ante eum, et peccare fecit etiam Judam in immunditiis suis: Jer. XV 4. | 11. Omdat Manasses, de koning van Juda, deze allerbooste gruwelen heeft bedreven, erger dan al wat de AmorrheërsGa naar voetnoot7) vóór hem gedaan hebben, en hij ook Juda heeft doen zondigen door zijne onreinheden; |
12. Propterea haec dicit Dominus Deus Israel: Ecce ego inducam mala super Jerusalem et Judam: ut quicumque audierit, tinniant ambae aures ejus. | 12. daarom, dit zegt de Heer, de God van Israël: Zie, Ik zal onheilen brengen over Jerusalem en over Juda, zoodat elk, die het hoort, de beide ooren zullen tuitenGa naar voetnoot8). |
13. Et extendam super Jerusalem funiculum Samariae, et pondus domus Achab: et delebo Jerusalem, sicut deleri solent tabulae: et delens vertam, et ducam crebrius stylum super faciem ejus. | 13. En Ik zal over Jerusalem het meetsnoer van Samaria trekken en het paslood van Achab's huisGa naar voetnoot9); en Ik zal Jerusalem uitwisschen, gelijk men tafels uitwischt; en uitwisschende zal Ik de schrijfstift omkeeren en dikwerf doen gaan over hare oppervlakteGa naar voetnoot10). |
[pagina 878]
14. Dimittam vero reliquias hereditatis meae, et tradam eas in manus inimicorum ejus: eruntque in vastitatem, et in rapinam cunctis adversariis suis: | 14. En Ik zal de overblijfselen van mijn erfdeelGa naar voetnoot11) prijs geven en ze overleveren in de handen zijner vijanden; en zij zullen tot verwoesting en tot roof worden voor al hunne vijanden; |
15. Eo quod fecerint malum coram me, et perseveraverint irritantes me, ex die qua egressi sunt patres eorum ex AEgypto, usque ad hanc diem. | 15. omdat zij gedaan hebben wat kwaad was in mijn oog en volgehouden hebben Mij te tergen, van den dag af dat hunne vaderen uit Egypte togen tot op dezen dag. |
16. Insuper et sanguinem innoxium fudit Manasses multum nimis, donec impleret Jerusalem usque ad os: absque peccatis suis, quibus peccare fecit Judam, ut faceret malum coram Domino. Infra XXIV 4. | 16. Daarenboven heeft Manasses ook zeer veel onschuldig bloed vergoten, totdat hij er Jerusalem tot aan den mond toeGa naar voetnoot12) mede vulde; behalve zijne zonden, waarmede hij Juda heeft doen zondigen, om te doen wat kwaad was in het oog des Heeren. |
17. Reliqua autem sermonum Manasse, et universa quae fecit, et peccatum ejus, quod peccavit, nonne haec scripta sunt in Libro sermonum dierum regum Juda? | 17. Het overige nu der geschiedenis van Manasses en al wat hij heeft gedaan en zijne zonde, waaraan hij zich bezondigd heeft, is dit niet beschreven in het Boek der kronieken van Juda's koningenGa naar voetnoot13)? |
18. Dormivitque Manasses cum patribus suis, et sepultus est in horto domus suae, in horto Oza: et regnavit Amon filius ejus pro eo. | 18. En Manasses ontsliep met zijne vaderen en werd in den hof van zijn huis, in den hof van Oza, begravenGa naar voetnoot14); en zijn zoon Amon werd koning in zijne plaats. |
19. Viginti duorum annorum erat Amon cum regnare coepisset: duobus quoque annis regnavit in Jerusalem: nomen matris ejus Messalemeth filia Harus de Jeteba. | 19. Twee en twintig jaar was Amon oud, toen hij begon te regeeren; en hij regeerde twee jaar te Jerusalem; zijne moeder heette Messalemeth, de dochter van Harus, uit JetebaGa naar voetnoot15). |
20. Fecitque malum in conspectu Domini, sicut fecerat Manasses pater ejus. | 20. En hij deed wat kwaad was in het oog des Heeren, zooals zijn vader Manasses gedaan had. |
21. Et ambulavit in omni via, per quam ambulaverat pater ejus: ser- | 21. En hij wandelde op den ganschen weg, waarop zijn vader ge- |
[pagina 879]
vivitque immunditiis, quibus servierat pater ejus, et adoravit eas, | wandeld had; en hij diende de onreinheden, welke zijn vader gediend had, en aanbad ze. |
22. Et dereliquit Dominum Deum patrum suorum, et non ambulavit in via Domini. | 22. En hij verliet den Heer, den God zijner vaderen, en wandelde niet op den weg des Heeren. |
23. Tetenderuntque ei insidias servi sui, et interfecerunt regem in domo sua. | 23. En zijne dienaren legden hem lagen en brachten den koning in zijn huis om het leven. |
24. Percussit autem populus terrae omnes, qui conjuraverant contra regem Amon: et constituerunt sibi regem Josiam filium ejus pro eo. | 24. Maar het volk des lands versloeg al wie hadden samengezworen tegen koning Amon; en zij stelden zich zijn zoon Josias tot koning aan in zijne plaatsGa naar voetnoot16). |
25. Reliqua autem sermonum Amon quae fecit, nonne haec scripta sunt in Libro sermonum dierum regum Juda? | 25. Het overige nu der geschiedenis van Amon, wat hij heeft gedaan, is dit niet beschreven in het Boek der kronieken van Juda's koningen? |
26. Sepelieruntque eum in sepulcro suo, in horto Oza: et regnavit Josias filius ejus pro eo. | 26. En men begroef hem in zijn graf, in den hof van Oza; en zijn zoon Josias werd koning in zijne plaats. |
- voetnoot1)
- Zie XVIII 4.
- voetnoot2)
- Hebr.: ‘een asjera’, zie III Reg. XIV noot 13 en 20.
- voetnoot3)
- In het voorhof der priesters en in het buitenste voorhof; zie III Reg. VI 36 en VII 12.
- voetnoot4)
- Zie XVI 3 en vgl. voor het volgende Deut. XVIII 10 volg.
- voetnoot5)
- Het asjera-beeld (zie v. 3) zette hij in den tempel, ‘aan den ingang der poort van het binnenste voorhof’, indien althans Ez. VIII. 3, 5 daarop doelt; zie t.a.p. noot 3 en vgl. II Par. XXXIII 7, 15.
- voetnoot6)
- Vgl. II Reg. VII 10; III Reg. IX 6 volg.
- voetnoot7)
- Zie III Reg. XXI 26.
- voetnoot8)
- Zulk een geweldigen indruk zal de tijding van dat ontzettend ongeluk maken; zie I Reg. III 11 en vgl. Jer. XIX 3.
- voetnoot9)
- Zie voor deze beeldspraak Is. XXXIV noot 10. De zin is: Ik zal Jerusalem verwoesten en verdelgen, evenals Samaria verwoest en Achab's huis verdelgd is.
- voetnoot10)
- Hebr. ‘gelijk men een schotel uitwischt: men wischt dien uit en keert hem om’, zoodat er niets, geen droppel, in blijft. Naar de Vulgaat is de beeldspraak ontleend aan de met was bestreken tafels, waarop men met de eene zijde der stift schreef en met de andere zijde het geschrevene uitwischte.
- voetnoot11)
- Na de verstrooiing der tien stammen heet Juda de overblijfselen enz.
- voetnoot12)
- d.i. Boordevol.
- voetnoot13)
- II Par. XXXIII verhaalt dat hij, gevankelijk naar Babylon gevoerd, zich heeft verootmoedigd, op den troon hersteld is (v. 11-13) en van toen af tot aan zijnen dood geijverd heeft voor den waren godsdienst (v. 14-20). Vgl. voor de geloofwaardigheid dezer gebeurtenissen de aanteekeningen aldaar.
- voetnoot14)
- Oza was misschien de vroegere bezitter, maar zoowel de persoon als de plaats zijn onbekend. Na Achaz (XVI 20) is geen koning meer in de Stad van David begraven.
- voetnoot15)
- Jeteba, Hebr.: ‘Jotba’, is vermoedelijk het tegenwoordige Jetma, zeven kilom. ten N. van Silo.
- voetnoot16)
- Wederom kwam het volk tusschenbeide bij de aanstelling van Josias tot koning. Zie XIV noot 16.