De heilige boeken van het oude verbond. Deel 2. Het boek Josue. Het boek Rechters. Het boek Ruth. Het eerste en tweede boek der Koningen. Het derde en vierde boek der Koningen
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendCaput XX.
|
1. In diebus illis aegrotavit Ezechias usque ad mortem: et venit ad eum Isaias filius Amos, propheta, dixitque ei: Haec dicit Dominus Deus: Praecipe domui tuae: morieris enim tu, et non vives. II Par. XXXII 24; Is. XXXVIII 1. | 1. In die dagen werd Ezechias doodelijk ziekGa naar voetnoot1); en de profeet Isaias, de zoon van Amos, kwam bij hem en zeide hem: Dit zegt de Heere God: Stel orde op uw huis, want gij gaat sterven en zult niet langer levenGa naar voetnoot2). |
2. Qui convertit faciem suam ad | 2. En hij wendde zijn gelaat naar |
[pagina 873]
parietem, et oravit Dominum, dicens: | den wand en bad den Heer, zeggende: |
3. Obsecro Domine, memento quaeso quomodo ambulaverim coram te in veritate, et in corde perfecto, et quod placitum est coram te, fecerim. Flevit itaque Ezechias fletu magno. | 3. Ik smeek u, Heer, gedenk toch hoe ik in getrouwheid en met een volmaakt hart voor uw aangezicht heb gewandeld en gedaan heb wat welgevallig is in uw oogGa naar voetnoot3). Ezechias weende dan met groot geween. |
4. Et antequam egrederetur Isaias mediam partem atrii, factus est sermo Domini ad eum, dicens: | 4. En voordat Isaias halfweg het binnenhof was uitgegaan, gewerd hem het woord des Heeren, zeggende: |
5. Revertere, et dic Ezechiae duci populi mei: Haec dicit Dominus Deus David patris tui: Audivi orationem tuam, et vidi lacrymas tuas: et ecce sanavi te, die tertio ascendes templum Domini. | 5. Keer terug en zeg aan Ezechias, den vorst van mijn volk: Dit zegt de Heer, de God van uwen vader David: Ik heb uw gebed gehoord en uwe tranen gezien; en zie, Ik schenk u genezing; op den derden dag zult gij naar den tempel des Heeren opgaan. |
6. Et addam diebus tuis quindecim annos: sed et de manu regis Assyriorum liberabo te, et civitatem hanc, et protegam urbem istam propter me, et propter David servum meum. | 6. En Ik zal vijftien jaren aan uwe dagen toevoegen, maar ook u en deze stad redden uit de hand van den koning der Assyriërs, en deze stad beschermen om mijnentwil en om wille van David, mijnen dienstknechtGa naar voetnoot4). |
7. Dixitque Isaias: Afferte massam ficorum. Quam cum attulissent, et posuissent super hulcus ejus, curatus est. | 7. En Isaias zeide: Haalt een vijgenkoek. En toen men dien had gehaald en op het gezwel gelegd, werd hij genezenGa naar voetnoot5). |
8. Dixerat autem Ezechias ad Isaiam: Quod erit signum, quia Dominus me sanabit, et quia ascensurus sum die tertia templum Domini? | 8. Ezechias nu had tot Isaias gezegd: Wat is het teeken dat de Heer mij zal genezen en dat ik ten derden dage zal opgaan naar den tempel des Heeren? |
9. Cui ait Isaias: Hoc erit signum a Domino, quod facturus sit Dominus sermonem, quem locutus est: Vis ut ascendat umbra decem lineis, an ut revertatur totidem gradibus? | 9. En Isaias zeide tot hem: Dit zal u vanwege den Heer het teeken zijn dat de Heer het woord, hetwelk Hij gesproken heeft, zal volbrengen: Wilt gij, dat de schaduw tien lijnen voortgaat, of dat zij zooveel treden teruggaat? |
10. Et ait Ezechias: Facile est, | 10. En Ezechias zeide: Het is der |
[pagina 874]
umbram crescere decem lineis: nec hoc volo ut fiat, sed ut revertatur retrorsum decem gradibus. | schaduw licht tien lijnen te klimmen; niet dit wil ik, dat geschiede, maar dat zij teruggaat, tien treden achterwaarts. |
11. Invocavit itaque Isaias propheta Dominum, et reduxit umbram per lineas, quibus jam descenderat in horologio Achaz, retrorsum decem gradibus. | 11. Daarop riep de profeet Isaias den Heer aan, en Hij deed de schaduw teruggaan op de lijnen, waarlangs zij op den uurwijzer van Achaz reeds was afgedaald, tien treden achterwaartsGa naar voetnoot6). |
12. In tempore illo misit Berodach Baladan, filius Baladan, rex Babyloniorum litteras et munera ad Ezechiam: audierat enim quod aegrotasset Ezechias. Is. XXXIX 1. | 12. Te dien tijde zond Berodach Baladan, de zoon van Baladan, de koning der Babyloniërs, eenen brief en geschenken aan Ezechias; hij toch had gehoord dat Ezechias ziek was geweestGa naar voetnoot7). |
13. Laetatus est autem in adventu eorum Ezechias, et ostendit eis domum aromatum, et aurum et argentum, et pigmenta varia, unguenta quoque, et domum vasorum suorum, et omnia quae habere poterat in thesauris suis. Non fuit quod non monstraret eis Ezechias in domo sua, et in omni potestate sua. | 13. Ezechias nu verblijdde zich over hunne komstGa naar voetnoot8) en liet hen het huis der specerijen zien en het goud en het zilver en de verschillende reukwerken en den balsem en zijn tuighuis en al wat hij in zijne schatkamers kon bezitten. Niets was er in zijn huis en in zijn gansche gebied, dat Ezechias hen niet liet zienGa naar voetnoot9). |
14. Venit autem Isaias propheta ad regem Ezechiam, dixitque ei: Quid dixerunt viri isti? aut unde | 14. Maar de profeet Isaias kwam bij koning Ezechias en zeide tot hem: Wat hebben die mannen ge- |
[pagina 875]
venerunt ad te? Cui ait Ezechias: De terra longinqua venerunt ad me de Babylone. | zegd? of vanwaar zijn zij tot u gekomen? En Ezechias zeide tot hem: Uit een ver land zijn zij tot mij gekomen, uit BabylonGa naar voetnoot10). |
15. At ille respondit: Quid viderunt in domo tua? Ait Ezechias: Omnia quaecumque sunt in domo mea, viderunt: nihil est quod non monstraverim eis in thesauris meis. | 15. En gene hervatte: Wat hebben zij in uw huis gezien? Ezechias zeide: Al wat in mijn huis is, hebben zij gezien; niets is er in mijne schatkamers, dat ik hen niet heb laten zien. |
16. Dixit itaque Isaias Ezechiae: Audi sermonem Domini: | 16. Toen zeide Isaias tot EzechiasGa naar voetnoot11): Hoor het woord des Heeren: |
17. Ecce dies venient, et auferentur omnia, quae sunt in domo tua, et quae condiderunt patres tui usque in diem hanc, in Babylonem: non remanebit quidquam, ait Dominus. | 17. Zie, de dagen komen, en al wat in uw huis is en wat uwe vaderen hebben opgeborgen tot op dezen dag, zal naar Babylon weggevoerd worden; niets zal overblijven, zegt de Heer. |
18. Sed et de filiis tuis qui egredientur ex te, quos generabis, tollentur, et erunt eunuchi in palatio regis Babylonis. | 18. Maar ook van uwe zonen, die uit u zullen voortkomen, die gij gewinnen zult, zal men nemen, en zij zullen kamerdienaars zijn in het paleis van den koning van Babylon. |
19. Dixit Ezechias ad Isaiam: Bonus sermo Domini, quem locutus es: sit pax et veritas in diebus meis. | 19. Ezechias zeide tot Isaias: Het woord des Heeren, dat gij gesproken hebt, is goedGa naar voetnoot12); moge er vrede en trouw zijn in mijne dagenGa naar voetnoot13)! |
20. Reliqua autem sermonum Ezechiae, et omnis fortitudo ejus, et quomodo fecerit piscinam, et aquaeductum, et introduxerit aquas in civitatem, nonne haec scripta sunt in Libro sermonum dierum regum Juda? II Par. XXXII 30. | 20. Het overige nu der geschiedenis van Ezechias en al zijne dapperheid en hoe hij den vijver en de waterleiding gemaakt en water in de stad gebracht heeftGa naar voetnoot14), is dit niet beschreven in het Boek der kronieken van Juda's koningen? |
21. Dormivitque Ezechias cum patribus suis, et regnavit Manasses filius ejus pro eo. | 21. En Ezechias ontsliep met zijne vaderenGa naar voetnoot15), en zijn zoon Manasses werd koning in zijne plaats. |
- voetnoot1)
- In die dagen is eene vage tijdsbepaling. Daar Ezechias volgens v. 6 na zijne genezing nog vijftien jaar heeft geregeerd en in 698 is gestorven, moet het hier verhaalde in 714 of 713 hebben plaats gehad, zoodat de tijdsbepaling van XVIII 13 ‘in het veertiende jaar van koning Ezechias’ wellicht oorspronkelijk bij het verhaal zijner genezing gestaan heeft. Dit feit gebeurde vóór den inval en de wonderbare bevrijding uit de handen van Sennacherib, zooals blijkt uit de woorden van v. 6: ‘Ik zal u en deze stad redden uit de hand van den koning der Assyriërs’; zie ook v. 13.
- voetnoot2)
- De ziekte van Ezechias was van dien aard, dat hij daaraan natuurlijkerwijze zeker en spoedig zou sterven. Hiervan verwittigt hem de profeet namens God.
- voetnoot3)
- Vgl. XVIII 3-7 en II Par. XXIX-XXXI. Getrouwheid aan God werd volgens Deut. V 33 beloond met een lang en gelukkig leven; een vroege dood werd als straf voor goddeloosheid beschouwd (vgl. Ps. LIV 24). Ezechias was toen waarschijnlijk negen en dertig jaar oud (vgl. XVIII 2 met XX noot 1).
- voetnoot4)
- Zie XIX 34.
- voetnoot5)
- Door een vijgenkoek, een verzachtend en het gezwel rijpend middel, wilde God genezing schenken, evenals Hij door het Jordaanwater (V 10) Naäman deed herstellen.
- voetnoot6)
- Over de wijze, waarop dit wonder geschiedde, geeft het verhaal geen nadere toelichting. Den uurwijzer, Hebr.: ‘de treden’, van Achaz houdt men voor een zonnewijzer, dien de laatstgenoemde koning naar Assyrisch model (zie XVI noot 18) zal hebben doen vervaardigen. Men kan denken aan eene vrijstaande zuil, die rondom omgeven was met een trap, op welker treden de schaduw van de klimmende of dalende zon zich afteekende, zoodat de stand van de schaduw den tijd van den dag bepaalde. - Dit wonder was een werkelijk teeken van de beloofde levensverlenging: Ezechias' levensdag, die ten ondergang neigde, keerde door Gods goedheid als het ware naar den middag terug. In het gelijkluidende verhaal Is. XXXVIII volgt hier de lofzang van Ezechias op zijne ziekte en genezing (t.a.p. 9-20).
- voetnoot7)
- Voor Berodach leest men beter met oude vertalingen, eenige Hebr. handschriften en Is. XXXIX 1, overeenkomstig de Assyrische opschriften, Merodach. Deze koning Merodach-Baladan regeerde over Babylon van 721 tot 710, toen hij door Sargon overwonnen en gevangen genomen werd. Zijn gezantschap kwam, waarschijnlijk in 713, Ezechias gelukwenschen met zijne genezing, vermoedelijk met het oogmerk hem over te halen tot een verbond tegen Assyrië. Hiertoe zullen de geschenken gediend hebben.
- voetnoot8)
- Die blijdschap is nog beter verklaarbaar in de veronderstelling, dat de brief (v. 12) voorstellen van een verbond tegen Assyrië bevatte; want Ezechias weigerde het zware juk van Assyrië te dragen (XVIII 7); het toonen van zijne schatten diende dan eveneens tot hetzelfde doel, zich nl. een waardig bondgenoot van Babylon te bewijzen.
- voetnoot9)
- Zie Is. XXXIX noot 2. De schatkamers van Ezechias waren nog gevuld met goud en zilver; bijgevolg gebeurde dit vóór het verhaalde XVIII 14-16, d.w.z. vóór den inval der Assyriërs; zie XVIII noot 12.
- voetnoot10)
- Uit zijne woorden spreekt ijdelheid en hoogmoed; vgl. II Par. XXXII 25.
- voetnoot11)
- Isaias voorspelt den koning de rampzaligste toekomst en de smaadvolste vernedering van zijn geslacht, om hem te straffen niet alleen voor zijnen hoogmoed, maar ook voor zijn heulen met de heidensche machten; dit toch was in strijd met de roeping en de waardigheid van Gods bondsvolk. Zie verder Is. XXXIX noot 3.
- voetnoot12)
- Ezechias neemt de straf met een ootmoedig hart en in nederige onderwerping aan; vgl. II Par. XXXII 26a.
- voetnoot13)
- Vóór deze laatste woorden van Ezechias herhaalt het Hebr. en de Vulgaat Is. XXXIX 8b: ‘en hij zeide’; deze herhaling geeft te kennen dat Ezechias deze laatste woorden niet onmiddellijk na de voorafgaande sprak. Werkelijk geeft II Par. XXXII 26b te verstaan dat Isaias hem beloofde: de straf des Heeren zou niet in zijne dagen komen. Dit dankbaar aanhoorende, zeide Ezechias: moge er vrede en trouw (het Hebr. kan ook ‘veiligheid’ beteekenen) zijn enz.
- voetnoot14)
- Zie omtrent de waterwerken van Ezechias II Par. XXXII noot 4 en 16.
- voetnoot15)
- Zie II Par. XXXII 33 nadere berichten omtrent zijn dood, begrafenis en uitvaart.