De heilige boeken van het oude verbond. Deel 2. Het boek Josue. Het boek Rechters. Het boek Ruth. Het eerste en tweede boek der Koningen. Het derde en vierde boek der Koningen
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendCaput XV.
|
1. Anno vigesimo septimo Jeroboam regis Israel regnavit Azarias filius Amasiae regis Juda. | 1. In het zeven en twintigste jaar van Jeroboam, den koning van Israël, werd Azarias koning, de zoon van Amasias, den koning van Juda. |
2. Sedecim annorum erat cum regnare coepisset, et quinquaginta duobus annis regnavit in Jerusalem: nomen matris ejus Jechelia de Jerusalem. | 2. Zestien jaar was hij oud, toen hij begon te regeeren, en hij regeerde twee en vijftig jaar te Jerusalem; zijne moeder heette Jechelia, uit JerusalemGa naar voetnoot1). |
3. Fecitque quod erat placitum coram Domino, juxta omnia quae fecit Amasias pater ejus. | 3. En hij deed wat welgevallig was in het oog des Heeren, naar al wat zijn vader Amasias gedaan hadGa naar voetnoot2). |
4. Verumtamen excelsa non est demolitus: adhuc populus sacrificabat, et adolebat incensum in excelsis. | 4. Nochtans heeft hij de hoogten niet vernield; nog offerde het volk en brandde wierook op de hoogten. |
5. Percussit autem Dominus regem, et fuit leprosus usque in diem mor- | 5. De Heer nu sloeg den koning, en hij werd melaatsch tot den dag |
[pagina 843]
tis suae, et habitabat in domo libera seorsum: Joathan vero filius regis gubernabat palatium, et judicabat populum terrae. II Par. XXVI 21. | van zijn dood en woonde in een vrij huis, afgezonderdGa naar voetnoot3); Joathan echter, 's konings zoon, bestierde het paleis en richtte het volk des landsGa naar voetnoot4). |
6. Reliqua autem sermonum Azariae, et universa quae fecit, nonne haec scripta sunt in Libro verborum dierum regum Juda? | 6. Het overige nu der geschiedenis van Azarias en al wat hij heeft gedaan, is dit niet beschreven in het Boek der kronieken van Juda's koningen? |
7. Et dormivit Azarias cum patribus suis: sepelieruntque eum cum majoribus suis in civitate David, et regnavit Joathan filius ejus pro eo. | 7. En Azarias ontsliep met zijne vaderen; en men begroef hem bij zijne vaderen in de Stad van DavidGa naar voetnoot5); en zijn zoon Joathan werd koning in zijne plaats. |
8. Anno trigesimo octavo Azariae regis Juda, regnavit Zacharias filius Jeroboam super Israel in Samaria sex mensibus: | 8. In het acht en dertigste jaar van Azarias, den koning van Juda, werd Zacharias, de zoon van Jeroboam, koning over Israël te Samaria, gedurende zes maandenGa naar voetnoot6). |
9. Et fecit quod malum est coram Domino, sicut fecerant patres ejus: non recessit a peccatis Jeroboam filii Nabat, qui peccare fecit Israel. | 9. En hij deed wat kwaad was in het oog des Heeren, gelijk zijne vaderen gedaan hadden; hij week niet af van de zonden van Jeroboam, den zoon van Nabat, die Israël had doen zondigen. |
10. Conjuravit autem contra eum Sellum filius Jabes: percussitque eum palam, et interfecit, regnavitque pro eo. | 10. Maar Sellum, de zoon van Jabes, maakte eene samenzwering tegen hem; en hij versloeg hem in het openbaar en bracht hem om het leven en werd koning in zijne plaats. |
11. Reliqua autem verborum Zachariae, nonne haec scripta sunt in Libro sermonum dierum regum Israel? | 11. Het overige nu der geschiedenis van Zacharias, is dit niet beschreven in het Boek der kronieken van Israël's koningen? |
[pagina 844]
12. Iste est sermo Domini, quem locutus est ad Jehu, dicens: Filii tui usque ad quartam generationem sedebunt super thronum Israel. Factumque est ita. Supra X 30. | 12. Dit was het woord des Heeren, dat Hij tot Jehu had gesproken, zeggende: Uwe zonen zullen tot in het vierde geslacht op den troon van Israël zitten. En alzoo is het geschied. |
13. Sellum filius Jabes regnavit trigesimo nono anno Azariae regis Juda: regnavit autem uno mense in Samaria. | 13. Sellum, de zoon van Jabes, werd koning in het negen en dertigste jaar van Azarias, den koning van Juda; en hij regeerde ééne maand te Samaria. |
14. Et ascendit Manahem filius Gadi de Thersa: venitque in Samariam, et percussit Sellum filium Jabes in Samaria, et interfecit eum, regnavitque pro eo. | 14. En Manahem, de zoon van Gadi, trok van ThersaGa naar voetnoot7) op; en hij kwam te Samaria en versloeg Sellum, den zoon van Jabes, te Samaria en bracht hem om het leven en werd koning in zijne plaats. |
15. Reliqua autem verborum Sellum, et conjuratio ejus, per quam tetendit insidias, nonne haec scripta sunt in Libro sermonum dierum regum Israel? | 15. Het overige nu der geschiedenis van Sellum en zijne samenzwering, door welke hij lagen gelegd heeft, is dit niet beschreven in het Boek der kronieken van Israël's koningen? |
16. Tunc percussit Manahem Thapsam, et omnes qui erant in ea, et terminos ejus de Thersa: noluerant enim aperire ei: et interfecit omnes praegnantes ejus, et scidit eas. | 16. Toen sloeg Manahem Thapsa en allen, die daarin waren, en deszelfs gebied, van Thersa uitGa naar voetnoot8); want zij hadden geweigerd voor hem open te doen; en hij bracht al deszelfs zwangeren om het leven en reet ze open. |
17. Anno trigesimo nono Azariae regis Juda regnavit Manahem filius Gadi super Israel decem annis in Samaria. | 17. In het negen en dertigste jaar van Azarias, den koning van Juda, werd Manahem, de zoon van Gadi, koning over Israël te Samaria, gedurende tien jaarGa naar voetnoot9). |
18. Fecitque quod erat malum coram Domino: non recessit a peccatis Jeroboam filii Nabat, qui peccare fecit Israel cunctis diebus ejus. | 18. En hij deed wat kwaad was in het oog des Heeren; hij week niet af van de zonden van Jeroboam, den zoon van Nabat, die Israël had doen zondigen, al zijne dagenGa naar voetnoot10). |
19. Veniebat Phul rex Assyriorum | 19. Phul, de koning der AssyriërsGa naar voetnoot11), |
[pagina 845]
in terram, et dabat Manahem Phul mille talenta argenti, ut esset ei in auxilium, et firmaret regnum ejus. | kwam in het land, en Manahem gaf aan Phul duizend talenten zilver, opdat hij hem hulp zou verleenen en zijn koningschap bevestigen. |
20. Indixitque Manahem argentum super Israel cunctis potentibus et divitibus, ut daret regi Assyriorum quinquaginta siclos argenti per singulos: reversusque est rex Assyriorum, et non est moratus in terra. | 20. En Manahem hief dit geld van Israël, van al de vermogenden en de rijken, om het aan den koning der Assyriërs te geven, vijftig sikkelen zilver van ieder; en de koning der Assyriërs keerde terug en bleef niet langer in het land. |
21. Reliqua autem sermonum Manahem, et universa quae fecit, nonne haec scripta sunt in Libro sermonum dierum regum Israel? | 21. Het overige nu der geschiedenis van Manahem en al wat hij heeft gedaan, is dit niet beschreven in het Boek der kronieken van Israël's koningen? |
22. Et dormivit Manahem cum patribus suis: regnavitque Phaceia filius ejus pro eo. | 22. En Manahem ontsliep met zijne vaderen; en zijn zoon PhaceiaGa naar voetnoot12) werd koning in zijne plaats. |
23. Anno quinquagesimo Azariae regis Juda, regnavit Phaceia filius Manahem super Israel in Samaria biennio: | 23. In het vijftigste jaar van Azarias, den koning van Juda, werd Phaceia, de zoon van Manahem, koning over Israël te Samaria, gedurende twee jaar. |
24. Et fecit quod erat malum coram Domino: non recessit a peccatis Jeroboam filii Nabat, qui peccare fecit Israel. | 24. En hij deed wat kwaad was in het oog des Heeren; hij week niet af van de zonden van Jeroboam, den zoon van Nabat, die Israël had doen zondigen. |
25. Conjuravit autem adversus eum Phacee filius Romeliae, dux ejus, et percussit eum in Samaria in turre domus regiae juxta Argob, et juxta Arie, et cum eo quinquaginta viros de filiis Galaaditarum, et interfecit eum, regnavitque pro eo. | 25. Maar zijn hoofdman PhaceëGa naar voetnoot13), de zoon van Romelias, maakte eene samenzwering tegen hem en sloeg hem te Samaria in den burcht van het koninklijk huisGa naar voetnoot14), benevens Argob en AriëGa naar voetnoot15), terwijl vijftig man uit de kinderen der Galaädieten bij hem waren, en hij bracht hem om het leven en werd koning in zijne plaats. |
26. Reliqua autem sermonum Phaceia, et universa quae fecit, nonne haec scripta sunt in Libro sermonum dierum regum Israel? | 26. Het overige nu der geschiedenis van Phaceia en al wat hij heeft gedaan, is dit niet beschreven in het Boek der kronieken van Israël's koningen? |
[pagina 846]
27. Anno quinquagesimo secundo Azariae regis Juda regnavit Phacee filius Romeliae super Israel in Samaria viginti annis. | 27. In het twee en vijftigste jaar van Azarias, den koning van Juda, werd Phaceë, de zoon van Romelias, koning over Israël te Samaria, gedurende twintig jaarGa naar voetnoot16). |
28. Et fecit quod erat malum coram Domino: non recessit a peccatis Jeroboam filii Nabat, qui peccare fecit Israel. | 28. En hij deed wat kwaad was in het oog des Heeren; hij week niet af van de zonden van Jeroboam, den zoon van Nabat, die Israël had doen zondigen. |
29. In diebus Phacee regis Israel venit Theglathphalasar rex Assur, et cepit Aion, et Abel Domum Maacha, et Janoe, et Cedes, et Asor, et Galaad, et Galilaeam, et universam terram Nephthali: et transtulit eos in Assyrios. | 29. In de dagen van Phaceë, den koning van Israël, kwam Theglathphalasar, de koning van Assur, en veroverde Aïon en Abel-Huis-Maächa en Janoë en Cedes en Asor en Galaäd en Galilea en het gansche land Nephthali; en hij voerde hen weg naar de AssyriërsGa naar voetnoot17). |
30. Conjuravit autem, et tetendit insidias Osee filius Ela contra Phacee filium Romeliae, et percussit eum, et interfecit: regnavitque pro eo vigesimo anno Joatham filii Oziae. | 30. Maar Oseë, de zoon van Ela, maakte eene samenzwering en legde lagen aan Phaceë, den zoon van Romelias, en sloeg en doodde hem; en hij werd koning in zijne plaats in het twintigste jaar van Joatham, den zoon van OziasGa naar voetnoot18). |
31. Reliqua autem sermonum Phacee, et universa quae fecit, nonne haec scripta sunt in Libro sermonum dierum regum Israel? | 31. Het overige nu der geschiedenis van Phaceë en al wat hij heeft gedaan, is dit niet beschreven in het Boek der kronieken van Israël's koningen? |
32. Anno secundo Phacee, filii Romeliae regis Israel, regnavit Joa- | 32. In het tweede jaar van Phaceë, den zoon van Romelias, den koning |
[pagina 847]
tham filius Oziae regis Juda. II Par. XXVII 1. | van Israël, werd Joatham, de zoon van Ozias, den koning van Juda, koning. |
33. Viginti quinque annorum erat cum regnare coepisset, et sedecim annis regnavit in Jerusalem: nomen matris ejus Jerusa, filia Sadoc. | 33. Vijf en twintig jaar was hij oud, toen hij begon te regeeren, en hij regeerde zestien jaar te JerusalemGa naar voetnoot19); zijne moeder heette Jerusa, de dochter van Sadoc. |
34. Fecitque quod erat placitum coram Domino: juxta omnia, quae fecerat Ozias pater suus, operatus est. | 34. En hij deed wat welgevallig was in het oog des Heeren; naar al wat zijn vader Ozias gedaan had, gedroeg hij zich. |
35. Verumtamen excelsa non abstulit: adhuc populus immolabat, et adolebat incensum in excelsis: ipse aedificavit portam domus Domini sublimissimam. | 35. Nochtans heeft hij de hoogten niet afgeschaft; nog offerde het volk en brandde wierook op de hoogten; hij heeft de zeer hooge poort van het huis des Heeren gebouwdGa naar voetnoot20). |
36. Reliqua autem sermonum Joatham, et universa quae fecit, nonne haec scripta sunt in Libro verborum dierum regum Juda? | 36. Het overige nu der geschiedenis van Joatham en al wat hij heeft gedaan, is dit niet beschreven in het Boek der kronieken van Juda's koningen? |
37. In diebus illis coepit Dominus mittere in Judam Rasin regem Syriae, et Phacee filium Romeliae. Is. VII 1. | 37. In die dagen begon de Heer den koning van Syrië Rasin en Phaceë, den zoon van Romelias, op Juda af te zendenGa naar voetnoot21). |
38. Et dormivit Joatham cum patribus suis, sepultusque est cum eis in Civitate David patris sui, et regnavit Achaz filius ejus pro eo. | 38. En Joatham ontsliep met zijne vaderen en werd bij hen begraven in de Stad van David, zijnen vader, en zijn zoon Achaz werd koning in zijne plaats. |
- voetnoot1)
- Zie voor de chronologische moeilijkheden, welke deze twee eerste verzen opleveren, de inleiding.
- voetnoot2)
- Zie het uitvoeriger verhaal van II Par. XXVI 5-15. Evenmin als zijn vader volhardde Azarias tot het einde toe in het goede.
- voetnoot3)
- Waarom Azarias of Ozias met melaatschheid werd gestraft, is II Par. XXVI 16-21 verklaard; beter is daar vertaald: ‘hij woonde in een afgezonderd huis’, overeenkomstig Lev. XIII 46.
- voetnoot4)
- Joathan was hofmaarschalk (zie III Reg. IV noot 8) en regent van het rijk. Uit II Par. XXVI 16 (‘toen hij machtig geworden was’) kan men besluiten dat Azarias melaatsch werd in de kracht van zijn leven (zie t.a.p. v. 6-15). Zijn zoon Joathan heeft van dien tijd het rijk voor zijn vader bestuurd, maar werd eerst na den dood zijns vaders als koning gehuldigd (zie v. 7). Er staat niet hij werd koning, maar hij richtte, d.i. bestuurde, het volk. Evenwel moeten de zestien jaar zijner regeering in v. 33 van het begin van zijn regentschap gerekend zijn; zie de inleiding.
- voetnoot5)
- Azarias ontsliep, nadat Phaceë van Israël aan de regeering was gekomen (zie v. 27). Hij werd begraven niet in de grafstede der koningen, maar (II Par. XXVI 23) ‘op den akker der koninklijke graven’, welke in de Stad van David gelegen waren.
- voetnoot6)
- Over de waarschijnlijk foutieve opgave in het acht en dertigste jaar, alsmede over die in v. 13, 17, 23 en 27, zie de inleiding.
- voetnoot7)
- Zie III Reg. XIV noot 14.
- voetnoot8)
- Thapsa, volgens sommigen het III Reg. IV 24 genoemde Thaphsa, aan den westelijken oever van den Euphraat. Volgens anderen waarschijnlijker eene overigens onbekende plaats in Ephraïm. Vgl. Jos. XII 17. - Om Thapsa te gaan tuchtigen trok Manahem van Thersa uit.
- voetnoot9)
- Manahem komt op de Assyrische opschriften voor onder den naam van Minihimmoe van Samaria.
- voetnoot10)
- Het Grieksch vertaalt: ‘in zijne dagen’ en voegt deze woorden bij het volgende vers.
- voetnoot11)
- De Assyriologie leert dat Phul of Pulu waarschijnlijk de Babylonische koningsnaam is van hem, die elders met zijn Assyrischen koningsnaam Teglathphalasar wordt geheeten. In zijne opschriften komt hij voor als een geweldige veroveraar, die aan zijnen schepter het geheele Voor-Aziatische gebied van de Medische grensgebergten in het oosten tot aan de Middellandsche Zee in het westen, een deel van Cappadocië ingesloten, had onderworpen. Hij regeerde van 745 tot 727 en vermeldt in zijne annalen, onmiddellijk vóór het negende (dus nog onder het achtste) jaar zijner regeering (738 v.Chr.), dat hij schatting ontving van Manahem uit Samaria. Behalve dezen worden nog twee koningen van Israël, Phaceë en Oseë, ook Rasin, koning van Damascus, en Achaz, koning van Juda, op zijne opschriften vermeld.
- voetnoot12)
- Hebr.: ‘Pekachja’.
- voetnoot13)
- Hebr.: ‘Pekach’.
- voetnoot14)
- Zie III Reg. XVI noot 9.
- voetnoot15)
- Twee onbekende personen, waarschijnlijk grootwaardigheidsbekleeders, die de partij des konings hielden, of bevelhebbers der lijfwacht, die wellicht door de volgende vijftig man wordt aangeduid.
- voetnoot16)
- Dit getal is waarschijnlijk foutief; zie de inleiding.
- voetnoot17)
- Teglathphalasar kwam, te hulp geroepen door den koning van Juda Achaz, die door de verbonden legers van Syrië en Israël in het nauw was gebracht. Zie XVI 7-9. De hier genoemde steden waren in het noorden van Israël gelegen. Zie voor Aïon en Abel-Huis (of Beth)-Maächa III Reg. XV noot 18. Janoë (niet te verwarren met Janoë van Jos. XVI 6, op de grenzen van Ephraïm en Manasses) is van elders onbekend. Cedes is Jos. XX 7 en Asor Jos. XI 1 vermeld. Galaäd is het Overjordaansche gebied. De naam Galilea wordt door het volgende het gansche land Nephthali verklaard en beteekent derhalve niet het latere Galilea in zijn ganschen omvang. Van dezen krijgstocht vinden wij melding gemaakt op de opschriften; onder de landstreken en steden, die van het land Bit-Omri, d.i. Israël, werden afgenomen, meent men de namen te lezen van Galaäd en Abel-beth-maächa. Teglathphalasar voerde de inwoners weg naar Assyrië. Het was de gewoonte der Assyrische koningen, overwonnen volken naar andere gewesten over te plaatsen; dat vooral deze koning dit op groote schaal deed, leeren zijne opschriften. - Eene tweede wegvoering wordt XVII 6 verhaald.
- voetnoot18)
- In het twintigste jaar van Joatham, gerekend van het begin van zijn regentschap; maar toen was Joatham al vier jaar gestorven en opgevolgd door Achaz. Want volgens v. 33 heeft Joatham slechts zestien jaar geregeerd. Zie de inleiding. De vader van Joatham, die v. 1-7 Azarias genoemd werd, heet hier en in v. 32 Ozias. Deze berichten zijn wellicht aan eene andere bron ontleend.
- voetnoot19)
- Zie noot 4 en de inleiding.
- voetnoot20)
- Zie voor Joatham's regeering II Par. XXVII 2-6. Voor de zeer hooge poort heeft v. 3 t.a.p. ‘de hooge poort’ of de Bovenpoort; zie Ez. IX 2.
- voetnoot21)
- Dit was het begin van den zoogenaamden Syrisch-Ephraïmietischen oorlog tegen Juda, die derhalve nog onder Joatham, waarschijnlijk in het laatste jaar van zijn koningschap een aanvang nam. Zie hierover XVI 5-9 en Is. VII noot 2. Rasin, de koning van Syrië, wordt op de opschriften van Teglathphalasar dikwerf vermeld; o.a. is daar sprake van zijn bondgenootschap met Phaceë tegen Assyrië, hetwelk aanleiding gaf tot den oorlog tegen Juda.