De heilige boeken van het oude verbond. Deel 2. Het boek Josue. Het boek Rechters. Het boek Ruth. Het eerste en tweede boek der Koningen. Het derde en vierde boek der Koningen
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendCaput XIV.
|
1. In anno secundo Joas filii Joachaz regis Israel regnavit Amasias filius Joas regis Juda. | 1. In het tweede jaar van Joas, den zoon van Joachaz, den koning van Israël, werd Amasias koning, de zoon van Joas, den koning van Juda. |
2. Viginti quinque annorum erat cum regnare coepisset: viginti autem et novem annis regnavit in Jerusalem, nomen matris ejus Joadan de Jerusalem. II Par. XXV 1. | 2. Vijf en twintig jaar was hij oud, toen hij begon te regeeren; en hij regeerde negen en twintig jaar te Jerusalem; zijne moeder heette Joadan, uit JerusalemGa naar voetnoot1). |
3. Et fecit rectum coram Domino, verumtamen non ut David pater ejus. Juxta omnia, quae fecit Joas pater suus, fecit: | 3. En hij deed wat recht was in het oog des Heeren, hoewel niet gelijk zijn vader DavidGa naar voetnoot2). Naar al wat zijn vader Joas gedaan heeft, deed hijGa naar voetnoot3); |
4. Nisi hoc tantum quod excelsa non abstulit: adhuc enim populus immolabat, et adolebat incensum in excelsis. | 4. behalve dit alleen, dat hij de hoogten niet heeft afgeschaft; want nog offerde het volk en brandde wierook op de hoogtenGa naar voetnoot4) |
[pagina 838]
5. Cumque obtinuisset regnum, percussit servos suos, qui interfecerant regem patrem suum: | 5. En zoodra hij het koningschap in bezit had genomen, versloeg hij zijne dienaren, die den koning, zijnen vader, hadden omgebrachtGa naar voetnoot5); |
6. Filios autem eorum, qui occiderant, non occidit, juxta quod scriptum est in libro legis Moysi, sicut praecepit Dominus, dicens: Non morientur patres pro filiis, neque filii morientur pro patribus: sed unusquisque in peccato suo morietur. Deut. XXIV 16; Ez. XVIII 20. | 6. maar de kinderen dergenen, die den moord bedreven hadden, bracht hij niet ter dood, naar hetgeen geschreven is in het boek der wet van Moses, gelijk de Heer geboden heeft, zeggende: De vaders zullen niet sterven om de kinderen, noch zullen de kinderen sterven om de vaders; maar een ieder zal wegens zijne eigen zonde stervenGa naar voetnoot6). |
7. Ipse percussit Edom in Valle Salinarum decem millia, et apprehendit petram in proelio, vocavitque nomen ejus Jectehel, usque in praesentem diem. | 7. Hij heeft Edom in het Dal der Zoutmijnen verslagen, tien duizend man, en in den krijg Petra bemachtigd, aan hetwelk hij den naam Jectehel gaf, tot op den huidigen dagGa naar voetnoot7). |
8. Tunc misit Amasias nuntios ad Joas filium Joachaz, filii Jehu regis Israel, dicens: Veni, et videamus nos. | 8. ToenGa naar voetnoot8) zond Amasias boden aan Joas, den zoon van Joachaz, den zoon van Jehu, den koning van Israël, zeggende: Kom en laten wij elkander zienGa naar voetnoot9). |
9. Remisitque Joas rex Israel ad Amasiam regem Juda, dicens: Car- | 9. En Joas, de koning van Israël, zond dit antwoord aan Amasias, den |
[pagina 839]
duus Libani misit ad cedrum, quae est in Libano, dicens: Da filiam tuam filio meo uxorem. Transieruntque bestiae saltus, quae sunt in Libano, et conculcaverunt carduum. | koning van Juda, zeggende: De distel op den Libanon zond tot den ceder, die op den Libanon is, zeggende: Geef uwe dochter aan mijn zoon tot vrouw. En het wild gedierte van het woud, dat op den Libanon is, liep er over heen en vertrapte de distelGa naar voetnoot10). |
10. Percutiens invaluisti super Edom, et sublevavit te cor tuum: contentus esto gloria, et sede in domo tua: quare provocas malum, ut cadas tu et Judas tecum? | 10. Verslagen en overheerd hebt gij Edom, en uw hart heeft u overmoedig gemaakt; stel u tevreden met den roem en blijf in uw huis; waarom daagt gij het ongeluk uit, zoodat gij ten val zult komen, gij en Juda met u? |
11. Et non acquievit Amasias. Ascenditque Joas rex Israel, et viderunt se, ipse et Amasias rex Juda in Bethsames oppido Judae. | 11. En Amasias luisterde nietGa naar voetnoot11). En Joas, de koning van Israël, trok op; en hij en Amasias, de koning van Juda, zagen elkander bij Bethsames, eene stad van Juda. |
12. Percussusque est Juda coram Israel, et fugerunt unusquisque in tabernacula sua. | 12. En Juda werd verslagen voor het aangezicht van Israël; en zij vluchtten, ieder naar zijne tenten. |
13. Amasiam vero regem Juda filium Joas filii Ochoziae, cepit Joas rex Israel in Bethsames, et adduxit eum in Jerusalem: et interrupit murum Jerusalem, a porta Ephraim usque ad portam anguli, quadringentis cubitis. | 13. En Joas, de koning van Israël, nam Amasias, den koning van Juda, den zoon van Joas, den zoon van Ochozias, bij Bethsames gevangen en bracht hem naar Jerusalem; en hij brak een stuk uit den muur van Jerusalem, van de Ephraïmspoort tot de Hoekpoort, vierhonderd elGa naar voetnoot12). |
14. Tulitque omne aurum, et argentum, et universa vasa, quae inventa sunt in domo Domini, et in thesauris regis, et obsides, et reversus est in Samariam. | 14. En hij nam al het goud en zilver en al de vaten, die in het huis des Heeren en in de schatkamers des konings gevonden werden, benevens de gijzelaarsGa naar voetnoot13), en keerde terug naar Samaria. |
15. Reliqua autem verborum Joas quae fecit, et fortitudo ejus qua pugnavit contra Amasiam regem Juda, nonne haec scripta sunt in Libro sermonum dierum regum Israel? | 15. Het overige nu der geschiedenis van Joas, wat hij heeft gedaan, en zijne dapperheid, waarmede hij tegen Amasias, den koning van Juda, gestreden heeft, is dit niet beschreven in het Boek der kronieken van Israël's koningen? |
[pagina 840]
16. Dormivitque Joas cum patribus suis, et sepultus est in Samaria cum regibus Israel: et regnavit Jeroboam filius ejus pro eo. | 16. En Joas ontsliep met zijne vaderen en werd te Samaria bij de koningen van Israël begraven; en zijn zoon Jeroboam werd koning in zijne plaatsGa naar voetnoot14). |
17. Vixit autem Amasias, filius Joas, rex Juda, postquam mortuus est Joas filius Joachaz regis Israel quindecim annis. | 17. En Amasias, de zoon van Joas, de koning van Juda, leefde, nadat Joas, de zoon van Joachaz, den koning van Israël, was gestorven, nog vijftien jaar. |
18. Reliqua autem sermonum Amasiae, nonne haec scripta sunt in Libro sermonum dierum regum Juda? | 18. Het overige nu der geschiedenis van Amasias, is dit niet beschreven in het Boek der kronieken van Juda's koningen? |
19 Factaque est contra eum conjuratio in Jerusalem: at ille fugit in Lachis. Miseruntque post eum in Lachis, et interfecerunt eum ibi. | 19. En men maakte te Jerusalem eene samenzwering tegen hem; maar hij vluchtte naar LachisGa naar voetnoot15). En men zond naar Lachis, hem achterna, en bracht hem aldaar om het leven. |
20. Et asportaverunt in equis, sepultusque est in Jerusalem cum patribus suis in civitate David. | 20. En men vervoerde hem met paarden, en hij werd te Jerusalem in de Stad van David begraven bij zijne vaderen. |
21. Tulit autem universus populus Judae Azariam annos natum sedecim, et constituerunt eum regem pro patre ejus Amasia. II Par. XXVI I. | 21. Doch het gansche volk van Juda nam Azarias, die zestien jaar oud was, en zij maakten hem koning in de plaats van zijn vader AmasiasGa naar voetnoot16). |
22. Ipse aedificavit AElath, et restituit eam Judae, postquam dormivit rex cum patribus suis. | 22. Hij heeft Elath gebouwd en het weder aan Juda gebracht, nadat de koning met zijne vaderen was ontslapenGa naar voetnoot17). |
23. Anno quintodecimo Amasiae filii Joas regis Juda, regnavit Je- | 23. In het vijftiende jaar van Amasias, den zoon van Joas, den koning van Juda, werd Jeroboam, |
[pagina 841]
roboam filius Joas regis Israel in Samaria, quadraginta et uno anno: | de zoon van Joas, den koning van Israël, koning te Samaria, gedurende een en veertig jaarGa naar voetnoot18). |
24. Et fecit quod malum est coram Domino. Non recessit ab omnibus peccatis Jeroboam filii Nabat, qui peccare fecit Israel. | 24. En hij deed wat kwaad was in het oog des Heeren. Hij week niet af van al de zonden van Jeroboam, den zoon van Nabat, die Israël had doen zondigen. |
25. Ipse restituit terminos Israel ab introitu Emath, usque ad mare solitudinis, juxta sermonem Domini Dei Israel, quem locutus est per servum suum Jonam filium Amathi prophetam, qui erat de Geth, quae est in Opher. Jon. I 1. | 25. Hij heeft het grondgebied van Israël hersteld, van den ingang van Emath af tot aan de Zee der Woestijn, naar het woord van den Heer, den God van Israël, dat Hij gesproken heeft door zijnen dienstknecht Jonas, den zoon van Amathi, den profeet, die uit Geth was, dat te Opher ligtGa naar voetnoot19). |
26. Vidit enim Dominus afflictionem Israel amaram nimis, et quod consumpti essent usque ad clausos carcere, et extremos, et non esset qui auxiliaretur Israeli. | 26. Want de Heer had gezien dat de ellende van Israël al te bitter was en dat zij verdelgd waren tot de opgeslotenen in den kerker en de laatsten toe en dat er niemand was, die Israël te hulp kwamGa naar voetnoot20). |
27. Nec locutus est Dominus ut deleret nomen Israel de sub coelo, sed salvavit eos in manu Jeroboam filii Joas. | 27. De Heer had niet gezegd dat Hij Israëls naam van onder den hemel zou uitdelgen, maar Hij redde hen door de hand van Jeroboam, den zoon van JoasGa naar voetnoot21). |
28. Reliqua autem sermonum Jeroboam, et universa quae fecit, et fortitudo ejus, qua proeliatus est, et quomodo restituit Damascum, et Emath Judae in Israel, nonne haec scripta sunt in Libro sermonum dierum regum Israel? | 28. Het overige nu der geschiedenis van Jeroboam en al wat hij heeft gedaan en zijne dapperheid, waarmede hij gestreden, en hoe hij Damascus en Emath van Juda aan Israël teruggebracht heeftGa naar voetnoot22), is dit niet beschreven in het Boek der kronieken van Israël's koningen? |
[pagina 842]
29. Dormivitque Jeroboam cum patribus suis regibus Israel, et regnavit Zacharias filius ejus pro eo. | 29. En Jeroboam ontsliep met zijne vaderen, de koningen van Israël, en zijn zoon Zacharias werd koning in zijne plaats. |
- voetnoot1)
- Zie voor de regeering van Amasias II Par. XXV.
- voetnoot2)
- Zie III Reg. XI 4.
- voetnoot3)
- Hij begon goed gelijk Joas gedaan had, maar evenals deze week hij op hoogeren leeftijd af, II Par. XXIV 17 volg. en XXV 14 volg.
- voetnoot4)
- Vgl. III Reg. XV 14.
- voetnoot5)
- Hebr.: ‘zoodra het koningschap in zijne hand was bevestigd’, d.i. zoodra hij dit, na de beroeringen op dien koningsmoord gevolgd, stevig in de hand had. Zie XII 20 volg.
- voetnoot6)
- De schrijver (waarschijnlijk reeds de bron, waaruit hij put; zie de volg. noot aan het einde) acht deze wet van Deut. XXIV 16 geschreven in het boek der wet van Moses en oordeelt dat koning Amasias zich daarnaar gedragen had. Volgens hem is derhalve Deuteronomium het werk van Moses, en niet eerst onder koning Josias (anderhalve eeuw na Amasias) uitgevaardigd.
- voetnoot7)
- Onder koning Joram, VIII 20, waren de Edomieten in opstand gekomen tegen Juda. Amasias rustte zich uit om hen te onderwerpen. Zie II Par. XXV 5 volg. de beschrijving der uitrusting. Het Dal der Zoutmijnen ligt ten zuiden der Doode Zee; zie II Reg. VIII 13. Voor Petra heeft het Hebr. ‘Sela’, dat ook rots beteekent; maar waarschijnlijk is de hoofdstad van Edom bedoeld, wier Grieksche naam ‘Petra’ is; vgl. Judic. I 36. Zie II Par. XXV 11, 12, waar ook de gruwzame behandeling der krijgsgevangen Edomieten vermeld is. De naam Jectehel, die volgens sommigen beteekent ‘onderworpen door God’, is niet lang in gebruik gebleven; waarschijnlijk ging deze verloren, toen Petra weder door de Edomieten werd hernomen, onder Achaz, XVI 6. Uit de woorden tot op den huidigen dag volgt dat de bron, waaruit dit bericht is overgenomen, dagteekent uit den tijd, toen die naam nog in zwang was.
- voetnoot8)
- Om de hier verder berichte vijandelijkheden tusschen Israël en Juda beter te begrijpen, leze men het verhaal van II Par. XXV. Amasias had voor den oorlog met Edom hulptroepen uit Israël in soldij genomen, die hij, op aanmaning van een profeet, spoedig weder ontslagen had. Terwijl hij de Edomieten overwon, hadden de ontslagen hulptroepen uit Israël zijn koninkrijk verwoest. Daarbij had Amasias, na de zegepraal op de Edomieten, hunne afgoden vereerd. Dit ter verklaring zoowel van zijn volgend gedrag tegenover Israël als van het ongeluk, dat Amasias in dezen krijg met Israël overkwam (zie II Par. XXV 20).
- voetnoot9)
- Laten wij onze krachten meten. Zie II Par. XXV noot 12.
- voetnoot10)
- Vgl. Judic. IX 8 volg. Men mag de vergelijking niet verder toepassen dan v. 10 geschiedt.
- voetnoot11)
- De reden daarvan geeft II Par. XXV 20. Het volgende Bethsames lag op de grenzen van Dan en Juda, zes uren westelijk van Jerusalem (vgl. Jos. XV 10).
- voetnoot12)
- Waarschijnlijk lag de Ephraïmspoort in het midden van den noordelijken muur (zie II Esdr. XII noot 22) en de Hoekpoort aan den noordwestelijken hoek (zie Jer. XXXI noot 34).
- voetnoot13)
- Gijzelaars als waarborg dat de voorwaarde, wellicht het opbrengen eener jaarlijksche schatting, zou worden nagekomen.
- voetnoot14)
- Deze twee verzen zijn eene herhaling van XIII 12, 13; de vermelding van Joas' dood geschiedt om het hier volg. vers.
- voetnoot15)
- De samenzwering tegen Amasias' leven was naar II Par. XXV 27 de straf voor zijne afgoderij. Amasias vluchtte naar Lachis, in het zuiden van Juda; zie Jos. X noot 4.
- voetnoot16)
- Azarias heet XV 30 enz., II Par. XXVI en bij Is. I 1 en VI 1; Os. I 1; Am. I 1; Zach. XIV 5 Ozias, Hebr. ‘ʽOezzia’. De namen beteekenen bijna hetzelfde: Azaria ‘dien de Heer helpt’, en ʽOezzia ‘wiens kracht is de Heer’. Wat de reden is, waarom het gansche volk optrad om Azarias ten troon te verheffen, weten wij niet. Misschien geeft dit te kennen dat de samenzweerders slechts weinigen waren en de groote meerderheid op de hand van het koninklijk huis was.
- voetnoot17)
- Azarias heeft, waarschijnlijk terstond nadat zijn vader Amasias was ontslapen, het voor den handel belangrijke Elath (aan de golf van Akaba; vgl. III Reg. IX 26 en Num. XXXIII noot 16) gebouwd of versterkt. Koning Josaphat had het nog in bezit gehad, III Reg. XXII 48 volg., maar door den afval van Edom onder Joram (IV Reg. VIII 22) was het verloren gegaan en door Amasias na de overwinning van XIV 7 niet hernomen. Zie II Par. XXVI noot 2.
- voetnoot18)
- Misschien was Jeroboam eenige jaren met zijn vader Joas mederegent; zie XIII noot 7 en de inleiding.
- voetnoot19)
- De ingang van Emath is de noordergrens van het land (zie Num. XXXIV noot 4); zoover strekte zich het rijk van Salomon uit, III Reg. VIII 65. In plaats van de Zee der Woestijn, Hebr.: ‘der Vlakte’, heeft Am. VI 15 ‘de beek der Woestijn’, waarschijnlijk eene der rivieren, die uit het Overjordaansche gebied in de Doode Zee vallen. Geheel de Overjordaansche landstreek, welke onder Jehu was verloren gegaan, X 32 volg., werd door Jeroboam II heroverd, overeenkomstig de voorspelling van den profeet Jonas; deze profetie is niet bewaard gebleven. Zie voor Jonas de inleiding op zijn Boek. Naar het Hebr. was hij uit Geth-Opher of Gethhepher, Jos. XIX 13.
- voetnoot20)
- Hiermede is de uiterste ellende van Israël geteekend in de laatste jaren der regeering van Joas. Zie III Reg. XIV 10 met noot 7.
- voetnoot21)
- De Heer had niet gezegd, door den mond van den profeet Jonas, dat Hij voornemens was Israël geheel en al te verdelgen, maar Hij redde hen enz., d.w.z. God ontfermde zich nog over het zondige Israël, bleef lankmoedig, totdat eindelijk de maat zijner zonden gevuld was.
- voetnoot22)
- Eigenlijk staat er, ook in het Hebr. en de Septuag.: voor Juda in Israël, waarvoor sommigen willen lezen: aan de koningen van Israël. De zin van den tekst is vermoedelijk: hoe hij Damascus en Emath, welke rijken ten tijde van David en Salomon (II Reg. VIII 5, 6 en II Par. VIII 3, 4) van Juda waren, d.w.z. aan het rijk Juda-Israël schatplichtig, tot het rijk van Israël heeft teruggebracht, in dien zin, dat zij schatting hebben moeten opbrengen aan Jeroboam II. Uit de Assyrische opschriften kan men opmaken, dat het rijk van Damascus omstreeks dezen tijd uiterst zwak was; zie XIII noot 2 en v. 25. Als schatplichtig bondgenoot van Assyrië kon dan Jeroboam te eer deze voordeelen op Damascus behalen.