De heilige boeken van het oude verbond. Deel 2. Het boek Josue. Het boek Rechters. Het boek Ruth. Het eerste en tweede boek der Koningen. Het derde en vierde boek der Koningen
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendCaput XIII.
|
1. Anno vigesimo tertio Joas filii Ochoziae regis Juda, regnavit Joachaz filius Jehu super Israel in Samaria decem et septem annis. | 1. In het drie en twintigste jaar van Joas, den zoon van Ochozias, den koning van Juda, werd Joachaz, de zoon van Jehu, koning over Israël te Samaria, gedurende zeventien jaar. |
2. Et fecit malum coram Domino, secutusque est peccata Jeroboam filii Nabat, qui peccare fecit Israel, et non declinavit ab eis. | 2. En hij deed wat kwaad was in het oog des Heeren en volgde de zonden van Jeroboam, den zoon van Nabat, die Israël had doen zondigen, en hij week daarvan niet afGa naar voetnoot1). |
3. Iratusque est furor Domini contra Israel, et tradidit eos in manu Hazael regis Syriae, et in manu Benadad filii Hazael cunctis diebus. | 3. En de gramschap des Heeren ontstak tegen Israël, en Hij leverde hen over in de hand van Hazaël, den koning van Syrië, en in de hand van Benadad, den zoon van Hazaël, al de dagen. |
4. Deprecatus est autem Joachaz faciem Domini, et audivit eum Dominus: vidit enim angustiam Israel, quia attriverat eos rex Syriae: | 4. Maar Joachaz verbad het aangezicht des Heeren, en de Heer verhoorde hem; want Hij zag de verdrukking van Israël, dat de koning van Syrië hen vertreden had. |
5. Et dedit Dominus salvatorem Israeli, et liberatus est de manu regis Syriae: habitaveruntque filii | 5. En de Heer gaf aan Israël een redder, en het werd verlost uit de hand van den koning van Syrië; |
[pagina 834]
Israel in tabernaculis suis sicut heri et nudiustertius. | en de kinderen van Israël woonden in hunne tenten als gisteren en eergisterenGa naar voetnoot2). |
6. Verumtamen non recesserunt a peccatis domus Jeroboam, qui peccare fecit Israel, sed in ipsis ambulaverunt: siquidem et lucus permansit in Samaria. | 6. Nochtans weken zij niet af van de zonden van Jeroboam's huis, die Israël had doen zondigen, maar zij wandelden daarin; want ook het boschGa naar voetnoot3) bleef te Samaria in stand. |
7. Et non sunt derelicti Joachaz de populo nisi quinquaginta equites, et decem currus, et decem millia peditum: interfecerat enim eos rex Syriae, et redegerat quasi pulverem in tritura areae. Supra VIII 12. | 7. En er bleef Joachaz niets over van het volk dan vijftig ruiters en tien strijdwagens en tien duizend voetknechten; de koning van Syrië toch had hen te gronde gericht en gemaakt als stof op den dorschvloerGa naar voetnoot4). |
8. Reliqua autem sermonum Joachaz, et universa quae fecit, et fortitudo ejus, nonne haec scripta sunt in Libro sermonum dierum regum Israel? | 8. Het overige nu der geschiedenis van Joachaz en al wat hij heeft gedaan en zijne dapperheid, is dit niet beschreven in het Boek der kronieken van Israël's koningen? |
9. Dormivitque Joachaz cum patribus suis, et sepelierunt eum in Samaria: regnavitque Joas filius ejus pro eo. | 9. En Joachaz ontsliep met zijne vaderen, en men begroef hem te Samaria; en zijn zoon Joas werd koning in zijne plaats. |
10. Anno trigesimo septimo Joas regis Juda regnavit Joas filius Joachaz super Israel in Samaria sedecim annis, | 10. In het zeven en dertigste jaar van Joas, den koning van Juda, werd Joas, de zoon van Joachaz, koning over Israël te Samaria, gedurende zestien jaarGa naar voetnoot5). |
[pagina 835]
11. Et fecit quod malum est in conspectu Domini: non declinavit ab omnibus peccatis Jeroboam filii Nabat, qui peccare fecit Israel, sed in ipsis ambulavit. | 11. En hij deed wat kwaad is in het oog des Heeren; hij week niet af van al de zonden van Jeroboam, den zoon van Nabat, die Israël had doen zondigen, maar hij wandelde daarin. |
12. Reliqua autem sermonum Joas, et universa quae fecit, et fortitudo ejus, quo modo pugnaverit contra Amasiam regem Juda, nonne haec scripta sunt in Libro sermonum dierum regum Israel? | 12. Het overige nu der geschiedenis van Joas en al wat hij heeft gedaan en zijne dapperheid, hoe hij tegen Amasias, den koning van Juda, gestreden heeftGa naar voetnoot6), is dit niet beschreven in het Boek der kronieken van Israël's koningen? |
13. Et dormivit Joas cum patribus suis: Jeroboam autem sedit super solium ejus. Porro Joas sepultus est in Samaria cum regibus Israel. | 13. En Joas ontsliep met zijne vaderen; Jeroboam echter zette zich op zijn troonGa naar voetnoot7). En Joas werd begraven te Samaria bij de koningen van Israël. |
14. Eliseus autem aegrotabat infirmitate, qua et mortuus est: descenditque ad eum Joas rex Israel, et flebat coram eo, dicebatque: Pater mi, pater mi, currus Israel et auriga ejus. | 14. EliseüsGa naar voetnoot8) nu was krank aan de ziekte, waaraan hij ook gestorven is; en Joas, de koning van Israël, kwam tot hem en weende bij hem en zeide: Mijn vader, mijn vader! Israël's strijdwagen en zijn wagenmennerGa naar voetnoot9). |
15. Et ait illi Eliseus: Affer arcum, et sagittas. Cumque attulisset ad eum arcum, et sagitas, | 15. En Eliseüs zeide tot hem: Breng boog en pijlen. En toen hij boog en pijlen bij hem gebracht had, |
16. Dixit ad regem Israel: Pone manum tuam super arcum. Et cum posuisset ille manum suam, superposuit Eliseus manus suas manibus regis, | 16. zeide hij tot den koning van Israël: Leg uwe hand op den boogGa naar voetnoot10). En toen hij er zijne hand op gelegd had, legde Eliseüs zijne handen boven op de handen des koningsGa naar voetnoot11) |
[pagina 836]
17. Et ait: Aperi fenestram orientalem. Cumque aperuisset, dixit Eliseus: Jace sagittam. Et jecit. Et ait Eliseus: Sagitta salutis Domini, et sagitta salutis contra Syriam: percutiesque Syriam in Aphec, donec consumas eam. | 17. en zeide: Open het venster naar het oostenGa naar voetnoot12). En toen hij het geopend had, zeide Eliseüs: Schiet een pijl af. En hij schoot. En Eliseüs zeide: Het is de pijl van des Heeren hulp, en de pijl van hulp tegen Syrië; en gij zult Syrië bij AphecGa naar voetnoot13) verslaan tot verdelgens toe. |
18. Et ait: Tolle sagittas. Qui cum tulisset, rursum dixit ei: Percute jaculo terram. Et cum percussisset tribus vicibus, et stetisset, | 18. En hij zeide: Neem de pijlen. En toen hij ze genomen had, zeide hij andermaal tot hem: Sla met den pijl tegen den grondGa naar voetnoot14). En toen hij er driemaal mede geslagen had en ophield, |
19. Iratus est vir Dei contra eum, et ait: Si percussisses quinquies, aut sexies, sive septies, percussisses Syriam usque ad consumptionem: nunc autem tribus vicibus percuties eam. | 19. werd de man Gods verstoord op hem en zeide: Indien gij vijf- of zes- of zevenmaal geslagen had, zoudt gij Syrië tot verdelgens toe verslagen hebben, nu echter zult gij het driemaal verslaanGa naar voetnoot15). |
20 Mortuus est ergo Eliseus, et sepelierunt eum. Latrunculi autem de Moab venerunt in terram in ipso anno. | 20. Eliseüs stierf dan, en men begroef hem. Er waren nu roovers uit Moab in het land gevallen, in hetzelfde jaar. |
21. Quidam autem sepelientes hominem, viderunt latrunculos, et projecerunt cadaver in sepulcro Elisei. Quod cum tetigisset ossa Elisei, revixit homo, et stetit super pedes suos. Eccli XLVIII 14. | 21. En terwijl eenigen bezig waren iemand te begraven, zagen zij de roovers en wierpen het lijk in het graf van EliseüsGa naar voetnoot16); en toen dit aan de gebeenten van Eliseüs raakte, herleefde de mensch en stond op zijne voetenGa naar voetnoot17). |
22. Igitur Hazael rex Syriae afflixit Israel cunctis diebus Joachaz: | 22. Hazaël nu, de koning van Syrië, heeft Israël verdrukt al de dagen van Joachaz; |
23. Et misertus est Dominus eorum, et reversus est ad eos propter pactum suum, quod habebat cum Abraham, et Isaac, et Jacob: et noluit disperdere eos, neque projicere penitus usque in praesens tempus. | 23. en de Heer had medelijden met hen en wendde zich weder tot hen om wille van zijn verbond, dat Hij met Abraham en Isaäc en Jacob had; en Hij wilde hen niet verdelgen noch ten eenenmale verwerpen, tot op den huidigen tijd. |
24. Mortuus est autem Hazael rex | 24. Maar Hazaël, de koning van |
[pagina 837]
Syriae, et regnavit Benadad filius ejus pro eo. | Syrië, stierf; en zijn zoon Benadad werd koning in zijne plaats. |
25. Porro Joas filius Joachaz tulit urbes de manu Benadad filii Hazael, quas tulerat de manu Joachaz patris sui jure proelii, tribus vicibus percussit eum Joas, et reddidit civitates Israel. | 25. Joas echter, de zoon van Joachaz, ontnam aan de hand van Benadad, den zoon van Hazaël, de steden, die deze aan de hand van zijn vader Joachaz krachtens oorlogsrecht ontnomen hadGa naar voetnoot18); driemaal versloeg hem Joas, en hij bracht de steden aan Israël terugGa naar voetnoot19). |
- voetnoot1)
- Zie III Reg. XV 26.
- voetnoot2)
- Eene spreekwoordelijke uitdrukking, welke beteekent: zij genoten vrede en rust gelijk voorheen. - Wij lezen in v. 22, dat Hazaël Israël verdrukte al de dagen van Joachaz, d.i. zoolang zijne regeering duurde. Maar in v. 3 was verhaald, dat Israël toenmaals niet alleen van Hazaël, maar ook van zijn zoon en opvolger Benadad te lijden had; en in v. 4 en 5 dat de Heer op het gebed van Joachaz een redder schonk, die hem van de Syrische verdrukking verloste. Om dit alles overeen te brengen, onderstelt men dat Hazaël tegen het einde der regeering van Joachaz is gestorven en dat zijn opvolger Benadad nog eenigen tijd te gelijk met Joachaz geleefd heeft. Dit wordt door de assyriologie bevestigd. De Assyrische koning Salmanasar II trachtte in 842 en nog eens in 839 vergeefs Hazaël tot onderwerping te brengen, en van toen af waagde de Assyriër het niet meer Hazaël aan te tasten. Eerst in 803 werd Damascus onderworpen door Ramman-nirari III, doch toen was niet Hazaël koning van Damascus, maar Mari, denkelijk dezelfde als deze Bijbelsche Benadad. Het is waarschijnlijk, dat de Assyriërs al spoedig na de troonsbeklimming van Hazaël's opvolger de poging zullen gewaagd hebben om Syrië weder te onderwerpen. Het begin der regeering van Benadad III kunnen wij dus stellen omstreeks 804. De redder, van wien in v. 5 gesproken wordt, is wellicht Joachaz' zoon Joas, die, naar men veronderstelt, op het einde der regeering van Joachaz mederegent was. Dit komt overeen met de berekening in v. 10. Volgens v. 25 heeft Joas werkelijk Benadad herhaaldelijk verslagen.
- voetnoot3)
- Hebr.: ‘de asjera’. Zie III Reg. XIV noot 13.
- voetnoot4)
- Hiermede verklaart de schrijver het gezegde in v. 3 en 4. Syrië had bijna de gansche krijgsmacht van Israël vernietigd en de Israëlieten allerdiepst vernederd.
- voetnoot5)
- In het zeven en dertigste jaar van Joas van Juda, terwijl zijn vader Joachaz, die zeventien jaar regeerde, in diens drie en twintigste jaar (v. 1) den troon had beklommen en dus moet gestorven zijn in het negen en dertigste of veertigste jaar van Joas van Juda. De eenvoudigste oplossing is, dat Joachaz zijnen zoon Joas in zijne laatste jaren als mederegent heeft aangenomen, terwijl nochtans Joas' zestien regeeringsjaren van zijns vaders dood af geteld worden.
- voetnoot6)
- Dit wordt verhaald XIV 8-14. De twee verzen 12 en 13 staan hier niet op hunne plaats, maar moeten op het einde van dit hoofdstuk gelezen worden; XIV 15, 16 worden zij herhaald.
- voetnoot7)
- De ongewone uitdrukking zette zich op zijn troon in plaats van werd koning geeft misschien te kennen dat Jeroboam tijdens het leven van Joas regent was. Zie XIV 23.
- voetnoot8)
- De profeet was toen een hoogbejaarde grijsaard. Onder Achab's regeering door Elias tot het profetenambt geroepen (III Reg. XIX 19-21), had hij onder Joas eene loopbaan van meer dan vijftig jaren achter zich.
- voetnoot9)
- Dit bezoek van koning Joas toont in welke hooge achting de profeet stond. Zie voor de woorden: Mijn vader enz. II noot 10. De koning weende, omdat zijn rijk nu die krachtige bescherming moest ontberen.
- voetnoot10)
- M.a.w. span den boog.
- voetnoot11)
- Door deze zinnebeeldige handeling beteekenend dat Joas den boog hanteerde in den naam des Heeren, wiens plaatsbekleeder Eliseüs was.
- voetnoot12)
- In de richting van Syrië.
- voetnoot13)
- Aldaar had Israël reeds vroeger over Syrië gezegevierd; zie III Reg. XX 26-30.
- voetnoot14)
- Een zinnebeeld van de nederlaag, die hij den Syriërs zou toebrengen.
- voetnoot15)
- Eliseüs wist door goddelijke openbaring dat Joas even dikwijls zijne vijanden zou verslaan als hij den grond met de pijlen slaan zou.
- voetnoot16)
- d.i. Zij wierpen, d.i. legden het lijk haastig neder, na de grafspelonk geopend te hebben.
- voetnoot17)
- Hiervan spreekt Eccli. XLVIII 13-15: ‘Zelfs zijn dood lichaam profeteerde nog. In zijn leven deed hij teekenen, en wonderen werkte hij in den dood’.
- voetnoot18)
- Zie noot 2. - De steden, welke Joas aan Benadad weder ontnam, zullen aan de westzijde van den Jordaan gelegen hebben; want de Overjordaansche, welke Hazaël reeds aan Jehu had ontnomen, X 32 volg., heeft eerst Jeroboam II heroverd, XIV 25.
- voetnoot19)
- De profetie van Eliseüs ging dus letterlijk in vervulling.