De heilige boeken van het oude verbond. Deel 2. Het boek Josue. Het boek Rechters. Het boek Ruth. Het eerste en tweede boek der Koningen. Het derde en vierde boek der Koningen
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekend
[pagina 825]
| |||||||||||||||
Caput XI.
|
1. Athalia vero mater Ochoziae, videns mortuum filium suum, surrexit, et interfecit omne semen regium. II Par. XXII 10. | 1. Toen nu Athalia, de moeder van Ochozias, zag dat haar zoon gestorven was, maakte zij zich op en bracht het gansche koninklijk geslacht om het levenGa naar voetnoot1). |
2. Tollens autem Josaba filia regis Joram, soror Ochoziae, Joas filium Ochoziae, furata est eum de medio filiorum regis, qui interficiebantur, et nutricem ejus de triclinio: et abscondit eum a facie Athaliae ut non interficeretur. | 2. Maar Josaba, de dochter van koning Joram, Ochozias' zusterGa naar voetnoot2), nam Joas, den zoon van Ochozias, en ontvoerde hem met zijne voedster uit het midden van 's konings zonen, die gedood werden, buiten de eetzaalGa naar voetnoot3) en verborg hem voor het aangezicht van Athalia, zoodat hij niet gedood werd. |
3. Eratque cum ea sex annis clam in domo Domini: porro Athalia regnavit super terram. | 3. En hij bleef bij haarGa naar voetnoot4), in het huis des Heeren verscholen, zes jaar lang; intusschen regeerde Athalia over het landGa naar voetnoot5). |
4. Anno autem septimo misit Joiada, et assumens centuriones, et milites introduxit ad se in templum | 4. Maar in het zevende jaar zond Joiada, en de honderdmannen en de soldatenGa naar voetnoot6) in dienst nemend deed |
[pagina 826]
Domini, pepigitque cum eis foedus: et adjurans eos in domo Domini, ostendit eis filium regis: | hij hen bij zich komen in den tempel des Heeren en sloot een verbond met hen; en hen in het huis des Heeren onder eed bezwerende, toonde hij hun den zoon des koningsGa naar voetnoot7); |
5. Et praecepit illis, dicens: Iste est sermo, quem facere debetis: | 5. en hij gaf hun bevel, zeggende: Dit is het woord, dat gij doen moetGa naar voetnoot8): |
6. Tertia pars vestrum introeat sabbato, et observet excubias domus regis. Tertia autem pars sit ad portam Sur: et tertia pars sit ad portam, quae est post habitaculum scutariorum: et custodietis excubias domus Messa. | 6. een derde deel van u trede op den sabbat aan en hebbe de wacht van het huis des koningsGa naar voetnoot9). Een derde deel echter zij aan de poort SurGa naar voetnoot10); en een derde deel zij aan de poort, welke achter het verblijf der schilddragers isGa naar voetnoot11); en gij zult de wacht hebben van het huis MessaGa naar voetnoot12). |
7. Duae vero partes e vobis, omnes egredientes sabbato, custodiant excubias domus Domini circa regem. | 7. Maar de twee afdeelingen van u, allen die op den sabbat aftreden, zullen de wacht hebben van het huis des Heeren, om den koning heenGa naar voetnoot13). |
8. Et vallabitis eum, habentes arma in manibus vestris: si quis autem ingressus fuerit septum tem- | 8. En gij zult hem omringen, met de wapens in uwe handen; indien echter iemand binnen de omheining des tempels komtGa naar voetnoot14), hij worde ge- |
[pagina 827]
pli, interficiatur: eritisque cum rege introeunte et egrediente. | dood; en gij zult bij den koning blijven waar hij in- en uitgaatGa naar voetnoot15). |
9. Et fecerunt centuriones juxta omnia, quae praeceperat eis Joiada sacerdos: et assumentes singuli viros suos, qui ingrediebantur sabbatum, cum his qui egrediebantur sabbato, venerunt ad Joiadam sacerdotem. | 9. En de honderdmannen deden naar al wat de priester Joiada hun gelast had; en zij namen ieder zijne manschappen, die op den sabbat aantraden, met degenen, die op den sabbat aftraden, en zij kwamen bij den priester Joiada. |
10. Qui dedit eis hastas, et arma regis David, quae erant in domo Domini. | 10. En hij gaf hun de speren en de wapens van koning David, die in het huis des Heeren warenGa naar voetnoot16). |
11. Et steterunt singuli habentes arma in manu sua a parte templi dextera, usque ad partem sinistram altaris, et aedis, circum regem. | 11. En zij vatten post, ieder met de wapens in zijne hand, van de rechterzijde des tempels tot aan de linkerzijde van het altaar en van den tempel, om den koning heenGa naar voetnoot17). |
12. Produxitque filium regis, et posuit super eum diadema, et testimonium: feceruntque eum regem, et unxerunt: et plaudentes manu, dixerunt: Vivat rex. | 12. En hij bracht den zoon des konings naar buiten en zette hem de kroon op met het getuigenisGa naar voetnoot18); en zij maakten hem koning en zalfden hem; en terwijl zij in de hand klapten, zeiden zij: Leve de koningGa naar voetnoot19)! |
13. Audivit autem Athalia vocem populi currentis: et ingressa ad turbas in templum Domini, | 13. Athalia nu hoorde het geluid van het toeloopende volkGa naar voetnoot20); en zij ging tot de volksmenigte in den tempel des Heeren |
14. Vidit regem stantem super tribunal juxta morem, et cantores, et tubas prope eum, omnemque popu- | 14. en zag den koning op den troon overeind staan, naar het gebruikGa naar voetnoot21), en de zangersGa naar voetnoot22) en de |
[pagina 828]
lum terrae laetantem, et canentem tubis: et scidit vestimenta sua, clamavitque: Conjuratio, conjuratio. | trompetten bij hemGa naar voetnoot23), terwijl al het volk des lands zich verheugde en de trompetten blies; en zij scheurde hare kleederenGa naar voetnoot24) en riep: Verraad! verraad! |
15. Praecepit autem Joiada centurionibus, qui erant super exercitum, et ait eis: Educite eam extra septa templi, et quicumque eam secutus fuerit, feriatur gladio. Dixerat enim sacerdos: Non occidatur in templo Domini. | 15. Doch Joiada gelastte den honderdmannen, die over het legerGa naar voetnoot25) stonden, en zeide tot hen: Brengt haar weg buiten de omheining des tempelsGa naar voetnoot26); en al wie haar volgt, worde met het zwaard gedood. Want de priester had gezegd: Zij worde niet gedood in den tempel des Heeren. |
16. Imposueruntque ei manus, et impegerunt eam per viam introitus equorum, juxta palatium, et interfecta est ibi. | 16. En zij sloegen de handen aan haar en sleepten haar weg langs den weg van de Paardenpoort aan het paleis, en daar werd zij gedoodGa naar voetnoot27). |
17. Pepigit ergo Joiada foedus inter Dominum, et inter regem, et inter populum, ut esset populus Domini, et inter regem et populum. | 17. Toen sloot Joiada het verbond tusschen den Heer en tusschen den koning en tusschen het volk, dat het een volk des Heeren zou zijn, en tusschen den koning en het volkGa naar voetnoot28). |
18. Ingressusque est omnis populus terrae templum Baal, et destruxerunt aras ejus, et imagines contriverunt valide: Mathan quoque sacerdotem Baal occiderunt coram altari. Et posuit sacerdos custodias in domo Domini. | 18. En al het volk des lands begaf zich naar den tempel van den Baäl; en zij wierpen zijne altaren omver, en de beelden sloegen zij met geweld in stukken; ook doodden zij Mathan, den priester van den Baäl, vóór het altaar. En de priester stelde wachten aan over het huis des HeerenGa naar voetnoot29). |
19. Tulitque centuriones, et Cerethi et Phelethi legiones, et omnem populum terrae, deduxeruntque re- | 19. En hij nam de honderdmannen en de troepen der Cerethiërs en Phelethiërs en al het volk des |
[pagina 829]
gem de domo Domini: et venerunt per viam portae scutariorum in palatium, et sedit super thronum regum. | landsGa naar voetnoot30); en zij geleidden den koning af uit het huis des Heeren en kwamen door den weg van de poort der schilddragers in het paleis, en hij zette zich op den koningstroonGa naar voetnoot31). |
20. Laetatusque est omnis populus terrae, et civitas conquievit: Athalia autem occisa est gladio in domo regis. | 20. En al het volk des lands verheugde zich, en de stad had rust; Athalia echter was in het huis des konings met het zwaard gedood. |
21. Septemque annorum erat Joas, cum regnare coepisset. | 21. En Joas was zeven jaar oud, toen hij begon te regeeren. |
- voetnoot1)
- Athalia, de dochter van Achab en Jezabel, was de vrouw geweest van Joram, den koning van Juda; zie VIII 18. Haar zoon was Ochozias, VIII 26. Het gansche koninklijk geslacht, d.w.z. al de zonen en verdere verwanten van Ochozias, in zooverre die niet door Jehu (X 13 volg.) om het leven gebracht waren. Gedreven deels door heerschzucht, om nl. in eigen naam te kunnen regeeren, deels door vrees voor Jehu, tegen wien zij, als dochter van Achab ten doode bestemd, zich meende te beveiligen op den troon van Juda, wilde zij al degenen, die daarop aanspraak konden maken, uit den weg ruimen, en spaarde dus hare eigen kleinkinderen niet. Waarschijnlijk handelde de goddelooze ook uit haat tegen het koninklijk geslacht van David. Zie het verhaal van II Par. XXII 10 - XXIII 21.
- voetnoot2)
- In II Par. XXII 11 ‘Josabeth’ geheeten en ‘de vrouw van den hoogepriester Joiada’. Zij was Ochozias' zuster, waarschijnlijk uit eene andere moeder dan deze geboren.
- voetnoot3)
- Hebr.: ‘en verborg hem in de beddenkamer’, een onbewoond vertrek van het paleis, waar het beddegoed bewaard werd. Na verloop van eenige dagen zal men den jongen prins in een der vertrekken van het voorhof des tempels hebben overgebracht.
- voetnoot4)
- Bij de voedster; haar kon het eenjarig kind (vgl. v. 3 met v. 21) nog niet ontberen.
- voetnoot5)
- Uit XII 5-14 vergeleken met II Par. XXIV 7 kan men opmaken dat Athalia den dienst van den Baäl te Jerusalem bevorderde, den tempel onteerde en de heilige vaten en sieraden gebruikte tot opluistering van den Baälsdienst.
- voetnoot6)
- Hebr.: ‘de honderdmannen der kariërs en trawanten’, d.i. der koninklijke lijfwacht, II Reg. VIII 18 (zie de noot aldaar); XV 18; XX 7, 23 en III Reg. I 38 (zie hier beneden v. 19) ‘de Cerethiërs en Phelethiërs’ geheeten. De vijf hiertoe uitgekozen honderdmannen worden II Par. XXIII 1 met name genoemd. Van de gewone soldaten, die tot het eigenlijke leger of de koninklijke lijfwacht behoorden, is in den grondtekst en de Septuag. volstrekt geen sprake.
- voetnoot7)
- Joiada deed de vijf honderdmannen der lijfwacht, met wie hij zijn plan vooraf beraamd had, den eed zweren van trouw en van stipte geheimhouding. Hierop trokken zij, naar II Par. XXIII 2, gansch Juda rond en verzamelden de levieten van al de steden van Juda en de hoofden der geslachten van Israël, en dezen kwamen naar Jerusalem. De hier volgende woorden (v. 5-8) richtte Joiada tot de onder het bevel der vijf honderdmannen gestelde klassen der levieten, die op dien dag - een sabbat (v. 6) - aantraden (v. 6) en aftraden (v. 7). Zie II Par. XXIII noot 1. Elke klasse der levieten had gedurende eene week hare beurt en begon den dienst op den sabbat. Hierop ziet het aantreden en het aftreden. Zie I Par. XXIV 19.
- voetnoot8)
- Wat elk der afdeelingen doen moest en waar zij zich moesten plaatsen, is noch in v. 6 volg. noch in de gelijkluidende plaats II Par. XXIII 5 duidelijk.
- voetnoot9)
- Hebr.: ‘een derde deel van u, die op den sabbat aantreedt, hebbe de wacht’ enz. Zie II Par. XXIII noot 6 waar deze eerste afdeeling der aantredende levieten geplaatst werd.
- voetnoot10)
- II Par. XXIII 5 de poort des Fundaments geheeten; zie noot 7 aldaar.
- voetnoot11)
- Hebr.: ‘aan de poort achter de trawanten’, v. 19 ‘de poort der trawanten’, II Par. XXIII 5 naar de Septuag.: ‘de poorten der ingangen’; zie noot 5 aldaar.
- voetnoot12)
- Messa is waarschijnlijk geen eigennaam, maar dient vertaald te worden: ‘tot afweer’. - De drie afdeelingen der aantredende levieten, in dit vers bedoeld, moesten waarschijnlijk de ingangen van het paleis naar den tempel bewaken en beletten dat het gewapende gevolg van Athalia met haar in den tempel kwam.
- voetnoot13)
- Dit is verklaard II Par. XXIII noot 8. De aftredende levieten, in twee afdeelingen gesplitst, omringden den koning en waren geplaatst zooals in v. 11 wordt aangewezen.
- voetnoot14)
- Hebr. waarschijnlijk: ‘indien iemand (met vijandelijke bedoeling) binnen de gelederen’ der den koning omringende levieten komt (v. 7).
- voetnoot15)
- Dit beteekent, volgens Hebr. spraakgebruik: gij zult den koning waar hij gaat of staat, in al zijne bewegingen, blijven omringen.
- voetnoot16)
- De honderdmannen waren ongewapend gekomen om geen argwaan te wekken; zij ontvingen van Joiada de speren en (Hebr.) ‘de schilden’ en deelden die uit aan de onder hunne bevelen staande levieten.
- voetnoot17)
- En zij, Hebr. ‘de trawanten’, d.w.z. de levieten, die hier de lijfwacht des konings vormden, vatten post enz. Maar beter is hier gelijk in v. 10 en 12 Joiada het onderwerp (zie den tekst van II Par. XXIII 9, 10 en 11, die duidelijker en zuiverder is). Hij plaatste de aldus gewapende manschappen, de aftredende levieten, naar het Hebr. en II Par. XXIII 10: ‘van de rechter-(of zuid-)zijde des tempels tot aan de linker-(of noord-)zijde des tempels, bij het altaar en den tempel, om den koning heen’, zoodat de kleine Joas op zijn gestoelte (v. 14) van alle zijden beschermd was.
- voetnoot18)
- Zij gaven hem de rol der Wet in de hand. Zie II Par. XXIII noot 13.
- voetnoot19)
- Joiada, de hoogepriester, met de priesters zalfde en het toestroomende volk huldigde Joas als koning.
- voetnoot20)
- Beter dan het Hebr. heeft ook II Par. XXXIII 12: ‘het geluid van hen, die toeliepen en den koning toejuichten’.
- voetnoot21)
- Volgens II Par. XXIII 13 zag Athalia den koning staan ‘op de trap aan den ingang’, waarschijnlijk een optred of verhevenheid, waarop de koning naar het gebruik plaats nam, wellicht ‘het koperen gestoelte’, dat Salomon naar II Par. VI 13 gemaakt had. Vgl. IV Reg. XXIII 3.
- voetnoot22)
- Hebr.: ‘de oversten’ gelijk II Par. XXIII 13. Maar de Levietische zangers past beter bij het volgende. Dit heeft ook de Septuagint.
- voetnoot23)
- Te weten de trompetters van den tempel; zie III Reg. I noot 40.
- voetnoot24)
- Van ontsteltenis en wanhoop.
- voetnoot25)
- Over het leger der gewapende levieten.
- voetnoot26)
- Hebr.: ‘brengt haar naar buiten tusschen de gelederen’, zie noot 14.
- voetnoot27)
- Duidelijker zegt II Par. XXIII 15 ‘toen zij de Paardenpoort van het huis des konings (een der poorten van het paleis) binnengetreden was, doodden zij haar aldaar’.
- voetnoot28)
- Het eerste verbond tusschen den Heer van de eene zijde en den koning en het volk van de andere zijde was de vernieuwing van het verbond door God eertijds met zijn volk gesloten, Exod. XXIV, het verbond, waarbij koning en volk zich verbonden om getrouw te zijn aan Gods Wet. Vgl. Deut. IV 20; XXVIII 9 volg. Dit verbond was geschonden door de afgoderij van Joram, Ochozias en Athalia en moest dus plechtig vernieuwd worden. Het tweede verbond tusschen den koning en het volk was het gevolg van het eerste; hierdoor verbond de koning zich tot een rechtvaardig bestuur volgens de Wet, en het volk beloofde van zijnen kant gehoorzaamheid aan de door God gestelde macht; vgl. II Reg. V 3.
- voetnoot29)
- Wachten zijn opzieners, gelijk II Par. XXIII 18, 19 wijdloopiger verklaard wordt.
- voetnoot30)
- Waarschijnlijk moet men het Hebr. hier lezen gelijk in v. 4: ‘de honderdmannen der kariërs en trawanten’, zie noot 6. Behalve deze oversten der koninklijke lijfwacht nam hij al het volk des lands, d.w.z., naar II Par. XXIII 20, ‘de kloekste mannen en oversten des volks en geheel de menigte des lands’, die daar tegenwoordig was. Van de eigenlijke troepen of gewone soldaten was ook hier in den oorspronkelijken tekst waarschijnlijk geen sprake.
- voetnoot31)
- Naar het Hebr. kwamen zij, ‘door de poort der trawanten’ of der lijfwacht (naar II Par. XXIII 20 ‘door de Opperpoort’) in het lager dan den tempel gelegen paleis. En hij zette enz., zie III Reg. I 35, 46.