De heilige boeken van het oude verbond. Deel 2. Het boek Josue. Het boek Rechters. Het boek Ruth. Het eerste en tweede boek der Koningen. Het derde en vierde boek der Koningen
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendCaput X.
|
1. Erant autem Achab septuaginta filii in Samaria: scripsit ergo Jehu litteras, et misit in Samariam, ad optimates civitatis, et ad majores natu, et ad nutritios Achab, dicens: | 1. Achab nu had zeventig zonen te Samaria; Jehu schreef dan een brief en zond dien naar Samaria aan de aanzienlijken der stad en aan de oudsten en aan de opvoeders van AchabGa naar voetnoot1), zeggende: |
2. Statim ut acceperitis litteras has, qui habetis filios domini vestri, et currus, et equos, et civitates firmas, et arma, | 2. Zoodra gij dezen brief ontvangt, gij die bij u hebt de zonen van uwen heer en de strijdwagens en de paarden en de versterkte steden en de wapenenGa naar voetnoot2), |
3. Eligite meliorem, et eum qui vobis placuerit de filiis domini vestri, et eum ponite super solium patris sui, et pugnate pro domo domini vestri. | 3. kiest uit de zonen van uwen heer den besten uit en hem, die u behaagt, en plaatst hem op den troon zijns vaders en strijdt voor het huis uws heeren. |
4. Timuerunt illi vehementer, et | 4. Zij werden bovenmate bevreesd |
[pagina 820]
dixerunt: Ecce duo reges non potuerunt stare coram eo, et quo modo nos valebimus resistere? | en zeiden: Zie, de twee koningenGa naar voetnoot3) zijn niet bij machte geweest zich tegenover hem te handhaven, hoe zouden wij dan kunnen weerstaan? |
5. Miserunt ergo praepositi domus, et praefecti civitatis, et majores natu, et nutritii, ad Jehu, dicentes: Servi tui sumus, quaecumque jusseris faciemus, nec constituemus nobis regem: quaecumque tibi placent, fac. | 5. Daarom zonden de bestuurders des huizes en de oversten der stadGa naar voetnoot4) en de oudsten en de opvoeders tot Jehu, zeggende: Wij zijn uwe dienaren, al wat gij gebiedt zullen wij doen, en wij zullen geen koning over ons aanstellen; doe al wat u behaagt. |
6. Rescripsit autem eis litteras secundo, dicens: Si mei estis, et obeditis mihi, tollite capita filiorum domini vestri, et venite ad me hac eadem hora cras in Jezrahel. Porro filii regis, septuaginta viri apud optimates civitatis nutriebantur. | 6. Hij schreef hun dan ten tweeden male een brief, zeggende: Indien gij voor mij zijt en mij gehoorzaamt, neemt dan de hoofden der zonen van uwen heer en komt morgen op dit uur bij mij te JezrahelGa naar voetnoot5). De koningszonen nu, zeventig man, werden bij de aanzienlijken der stad opgevoed. |
7. Cumque venissent litterae ad eos, tulerunt filios regis, et occiderunt septuaginta viros, et posuerunt capita eorum in cophinis, et miserunt ad eum in Jezrahel. | 7. En toen de brief tot hen gekomen was, namen zij de koningszonen en doodden hen, zeventig man, en deden hunne hoofden in manden en zonden die naar hem te Jezrahel. |
8. Venit autem nuntius, et indicavit ei, dicens: Attulerunt capita filiorum regis. Qui respondit: Ponite ea ad duos acervos juxta introitum portae usque mane. | 8. En er kwam een bode en berichtte hem, zeggende: Zij hebben de hoofden der koningszonen gebracht. En hij antwoordde: Legt ze in twee hoopen bij den ingang der poort tot morgenochtend. |
9. Cumque diluxisset, egressus est, et stans dixit ad omnem populum: Justi estis: si ego conjuravi contra dominum meum, et interfeci eum, quis percussit omnes hos? | 9. En toen het dag was geworden, ging hij naar buiten en bleef staan en zeide tot het gansche volk: Gij zijt rechtvaardigGa naar voetnoot6); indien ik tegen mijnen heer samengespannen en hem omgebracht heb, wie heeft dan deze allen verslagenGa naar voetnoot7)? |
10. Videte ergo nunc quoniam non cecidit de sermonibus Domini in terram, quos locutus est Dominus super domum Achab, et Dominus | 10. Ziet derhalve nu dat van de woorden des Heeren, die de Heer tegen het huis van Achab gesproken heeft, niets op de aarde is gevallenGa naar voetnoot8); en de Heer heeft gedaan |
[pagina 821]
fecit quod locutus est in manu servi sui Eliae. III Reg. XXI 29. | wat Hij door de bediening van zijnen dienstknecht Elias heeft gesproken. |
11. Percussit igitur Jehu omnes, qui reliqui erant de domo Achab in Jezrahel, et universos optimates ejus, et notos, et sacerdotes, donec non remanerent ex eo reliquiae. | 11. Jehu versloeg dus allen, die van Achab's huis te Jezrahel waren overgebleven, en al zijne grooten en vertrouwden en priestersGa naar voetnoot9), totdat er geen overblijfselen meer van hem over waren. |
12. Et surrexit, et venit in Samariam: cumque venisset ad Cameram pastorum in via, | 12. En hij maakte zich op en ging naar Samaria; en toen hij onderweg bij de herberg der herdersGa naar voetnoot10) was gekomen, |
13. Invenit fratres Ochoziae regis Juda, dixitque ad eos: Quinam estis vos? Qui responderunt: Fratres Ochoziae sumus, et descendimus ad salutandos filios regis, et filios reginae. | 13. trof hij de broeders aan van OchoziasGa naar voetnoot11), den koning van Juda, en zeide tot hen: Wie zijt gij? En zij antwoordden: Wij zijn de broeders van Ochozias en zijn gekomen om de zonen des konings en de zonen der koningin te begroetenGa naar voetnoot12). |
14. Qui ait: Comprehendite eos vivos. Quos cum comprehendissent vivos, jugulaverunt eos in cisterna juxta Cameram, quadraginta duos viros, et non reliquit ex eis quemquam. | 14. En hij zeide: Grijpt hen levend. En toen zij hen levend gegrepen hadden, slachtten zij hen aan den put bij de herberg, twee en veertig man, en niemand van hen liet hij overGa naar voetnoot13). |
15. Cumque abiisset inde, invenit Jonadab filium Rechab in occursum sibi, et benedixit ei. Et ait ad eum: Numquid est cor tuum rectum, sicut cor meum cum corde tuo? Et ait Jonadab: Est. Si est, inquit, da manum tuam. Qui dedit ei ma- | 15. En toen hij van daar was heengegaan, trof hij Jonadab aan, den zoon van Rechab, die hem tegenkwam, en groette hemGa naar voetnoot14). En hij zeide tot hem: Is uw hart oprecht gelijk mijn hart is met uw hart? En Jonadab zeide: Ja. Is dit zoo, zeide hij, dan geef mij de hand. En, |
[pagina 822]
num suam. At ille levavit eum ad se in currum: | hij gaf hem de hand. En hij deed hem bij zich op den wagen klimmenGa naar voetnoot15) |
16. Dixitque ad eum: Veni mecum, et vide zelum meum pro Domino. Et impositum in curru suo | 16. en zeide tot hem: Ga met mij mede en zie mijnen ijver voor den Heer. En hij zette hem op zijnen wagen |
17. Duxit in Samariam. Et percussit omnes qui reliqui fuerant de Achab in Samaria usque ad unum, juxta verbum Domini, quod locutus est per Eliam. | 17. en bracht hem te Samaria. En hij versloeg allen, die van Achab te Samaria waren overgebleven tot den laatste toe, naar het woord des Heeren, dat Hij door Elias gesproken hadGa naar voetnoot16). |
18. Congregavit ergo Jehu omnem populum, et dixit ad eos: Achab coluit Baal parum, ego autem colam eum amplius. III Reg. XVI 31. | 18. Daarop verzamelde Jehu het gansche volk en zeide tot hen: Achab heeft den Baäl een weinig gediend, maar ik zal hem ijveriger dienen. |
19. Nunc igitur omnes prophetas Baal, et universos servos ejus, et cunctos sacerdotes ipsius vocate ad me: nullus sit qui non veniat, sacrificium enim grande est mihi Baal: quicumque defuerit, non vivet. Porro Jehu faciebat hoc insidiose, ut disperderet cultores Baal. | 19. Ontbiedt dan nu bij mij al de profeten van den Baäl en al zijne dienaren en al zijne priesters; niemand zij er, die niet komt; want ik heb een groot offer te brengen aan den BaälGa naar voetnoot17); al wie afwezig is, zal niet in leven blijven. Jehu deed dit echter uit list, om de vereerders van den Baäl uit te roeien. |
20. Et dixit: Sanctificate diem solemnem Baal. Vocavitque | 20. En hij zeide: Heiligt een hoogtijd voor den Baäl. En hij kondigde dien af |
21. Et misit in universos terminos Israel, et venerunt cuncti servi Baal: non fuit residuus ne unus quidem qui non veniret. Et ingressi sunt templum Baal: et repleta est domus Baal, a summo usque ad summum. | 21. en zond naar geheel het gebied van Israël, en al de dienaren van den Baäl kwamen; er bleef zelfs niet één achter die niet kwam. En zij traden den Baälstempel binnen; en het huis van den Baäl was vol van het eene einde tot het andere. |
22. Dixitque his, qui erant super vestes: Proferte vestimenta universis servis Baal. Et protulerunt eis vestes. | 22. En hij zeide tot degenen, die met de kleederen belast waren: Brengt kleederen aan voor al de dienaren van den Baäl. En zij brachten voor hen kleederen aanGa naar voetnoot18). |
23. Ingressusque Jehu, et Jonadab filius Rechab templum Baal, ait | 23. En Jehu ging met Jonadab, den zoon van Rechab, binnen den Baälstempel en zeide tot de vereer- |
[pagina 823]
cultoribus Baal: Perquirite, et videte, ne quis forte vobiscum sit de servis Domini, sed ut sint servi Baal soli. | ders van den Baäl: Onderzoekt en ziet toe, dat er soms onder u geen uit de dienaren des Heeren zij, maar dat er alleen dienaren van den Baäl zijn. |
24. Ingressi sunt igitur ut facerent victimas et holocausta: Jehu autem praeparaverat sibi foris octoginta viros, et dixerat eis: Quicumque fugerit de hominibus his, quos ego adduxero in manus vestras, anima ejus erit pro anima illius. | 24. Zij waren dan binnengegaan om slachtoffers en brandoffers te brengen; Jehu nu had zich buiten tachtig man gereed gehouden en tot hen gezegd: Zoo iemand ontkomt van deze menschen, die ik in uwe handen heb gesteld, zijne ziel zal voor diens ziel zijnGa naar voetnoot19). |
25. Factum est autem, cum completum esset holocaustum, praecepit Jehu militibus et ducibus suis: Ingredimini, et percutite eos, nullus evadat. Percusseruntque eos in ore gladii, et projecerunt milites et duces: et ierunt in civitatem templi Baal, | 25. Het geschiedde nu, toen het brandoffer was voltrokken, dat Jehu aan de soldaten en hunne oversten bevel gaf: Treedt binnen en verslaat hen, niemand ontkome. En de soldaten en oversten versloegen hen met de scherpte des zwaards en wierpen hen wegGa naar voetnoot20); en zij begaven zich binnen de stad van den BaälstempelGa naar voetnoot21) |
26. Et protulerunt statuam de fano Baal, et combusserunt, | 26. en haalden de zuil uit den Baälstempel buiten en verbrandden |
27. Et comminuerunt eam. Destruxerunt quoque aedem Baal, et fecerunt pro ea latrinas usque in diem hanc. | 27. en verbrijzelden haar. Zij braken ook het huis van den Baäl af en maakten er mesthoopen vanGa naar voetnoot22), tot op dezen dag. |
28. Delevit itaque Jehu Baal de Israel: | 28. Zoo verdelgde Jehu den Baäl uit Israël. |
29. Verumtamen a peccatis Jeroboam filii Nabat, qui peccare fecit Israel, non recessit, nec dereliquit vitulos aureos, qui erant in Bethel, et in Dan. | 29. Nochtans week hij niet af van de zonden van Jeroboam, den zoon van Nabat, die Israël had doen zondigen, en hij liet niet af van de gouden kalveren, die te Bethel en te Dan stondenGa naar voetnoot23). |
30. Dixit autem Dominus ad Jehu: Quia studiose egisti quod rectum erat, et placebat in oculis meis, et | 30. De Heer zeide dan tot Jehu: Omdat gij zorgvuldig gedaan hebt wat recht was en behaaglijk in |
[pagina 824]
omnia quae erant in corde meo fecisti contra domum Achab: filii tui usque ad quartam generationem sedebunt super thronum Israel. Infra XV 12. | mijne oogen, en al wat in mijn hart was hebt volvoerd tegen het huis van Achab, zullen uwe zonen tot in het vierde geslacht zitten op den troon van IsraëlGa naar voetnoot24). |
31. Porro Jehu non custodivit ut ambularet in lege Domini Dei Israel in toto corde suo: non enim recessit a peccatis Jeroboam, qui peccare fecerat Israel. | 31. Maar Jehu zorgde niet, met geheel zijn hart in de wet des Heeren, den God van Israël, te wandelen; want hij week niet af van de zonden van Jeroboam, die Israël had doen zondigen. |
32. In diebus illis coepit Dominus taedere super Israel: percussitque eos Hazael in universis finibus Israel, | 32. In die dagen begon de Heer zich over Israël te verdrietenGa naar voetnoot25); en Hazaël versloeg hen in het gansche grondgebied van Israël, |
33. A Jordane contra orientalem plagam, omnem terram Galaad, et Gad, et Ruben, et Manasse, ab Aroer, quae est super torrentem Arnon, et Galaad, et Basan. | 33. van den Jordaan aan den oostkant af, het gansche land Galaäd en Gad en Ruben en Manasses; van Aroër af, dat aan de beek Arnon ligt, en Galaäd en BasanGa naar voetnoot26). |
34. Reliqua autem verborum Jehu, et universa quae fecit, et fortitudo ejus, nonne haec scripta sunt in Libro verborum dierum regum Israel? | 34. Het overige nu der geschiedenis van Jehu en al wat hij heeft gedaan en zijne dapperheid, is dit niet beschreven in het Boek der kronieken van Israël's koningen? |
35. Et dormivit Jehu cum patribus suis, sepelieruntque eum in Samaria: et regnavit Joachaz filius ejus pro eo. | 35. En Jehu ontsliep met zijne vaderen, en men begroef hem te Samaria, en zijn zoon Joachaz werd koning in zijne plaats. |
36. Dies autem, quos regnavit Jehu super Israel, viginti et octo anni sunt, in Samaria. | 36. De dagen nu, die Jehu regeerde over Israël te Samaria, waren acht en twintig jaren. |
- voetnoot1)
- Onder die zeventig zonen van Achab zijn zijne eigen zonen, kleinzonen en wellicht nog andere verwanten, zoover zij zich te Samaria bevonden, begrepen. De opvoeders of verplegers van Achab zijn degenen, die Achab met de opvoeding der prinsen van zijn huis belast had, v. 6.
- voetnoot2)
- Dit beteekent: dewijl gij de zonen van uwen heer Achab en Joram (ook diens kinderen zijn dus onder ‘de zonen van Achab’ v. 1 begrepen) bij u, d.i. te uwer beschikking, hebt om eenen uit hen naar uwe keuze tot de koninklijke waardigheid te verheffen, dewijl gij bovendien voldoende strijdkrachten (de strijdwagens enz.) bezit om den man uwer keuze op den troon te handhaven, kiest enz. v. 3. Het is eene uitdaging om tegem hem te strijden, indien zij durfden.
- voetnoot3)
- Joram en Ochozias, IX 21-28.
- voetnoot4)
- Hebr. in het enkelvoud: de hofmaarschalk en de stadsvoogd. Zie III Reg. IV noot 8.
- voetnoot5)
- Op deze wijze verzekerde hij zich dat de rechthebbenden op den troon uit den weg geruimd waren en had hij tevens een bewijs van de volkomen onderwerping der rijksgrooten van Samaria.
- voetnoot6)
- d.i. Gij hebt geen aandeel aan al die moorden en moogt dus uitspraak doen.
- voetnoot7)
- Indien ik schuldig ben aan doodslag, dan zijn uwe vorsten en overheden van Samaria mijne medeplichtigen.
- voetnoot8)
- d.i. Niets onvervuld is gebleven. Jehu was den hem van Godswege opgedragen last niet te buiten gegaan: hij moest Achab's geslacht verdelgen tot den laatsten man toe.
- voetnoot9)
- Priesters zijn hier waarschijnlijk hofbeambten, zie de aanteekeningen op II Reg. VIII 18 en III Reg. IV 2, 5; van de Baälspriesters is v. 18-28 sprake.
- voetnoot10)
- Hebr.: ‘te Beeth-½eked-haroʽim’, dat ‘Bindhuis der herders’ beteekent, waarschijnlijk eene plaats tusschen Jezrahel en Samaria.
- voetnoot11)
- Juister zegt II Par. XXII 8 ‘de vorsten van Juda (wellicht halve broeders van Ochozias) en de zonen der broeders van Ochozias’. De volle broeders van Ochozias waren door de Philistijnen en Arabieren gedood, II Par. XXI 17.
- voetnoot12)
- Wij zijn van Jerusalem naar Samaria of Jezrahel gekomen om de zonen van Joram, den koning van Israël, en van Jezabel, de koningin, Hebr.: koninginmoeder (zie III Reg. XV noot 11), een bezoek te brengen. Zij wisten toen nog niets van het optreden van Jehu.
- voetnoot13)
- Jehu liet hen om het leven brengen aan den put (Hebr.) ‘bij Beeth-½eked’ (hier verkort, zie noot 10), omdat zij door hunne moeder Athalia tot het geslacht van Achab behoorden.
- voetnoot14)
- Zie voor Rechab en zijne afstammelingen Jer. XXXV noot 2. De hier genoemde Jonadab had gan zijne stamgenooten en nakomelingen, dienaren van den waren God, de voorschriften gegeven, waarvan t.a.p. sprake is.
- voetnoot15)
- Daar Jonadab om zijn heilig leven bij het volk in aanzien was, gaf Jehu hem dit bewijs van bijzondere hoogachting en genegenheid om daardoor zijn eigen gezag bij het volk te doen stijgen. Met dit doel nam hij hem ook mede naar Samaria (v. 16, 17). Zie III Reg. XX 33.
- voetnoot16)
- Zie III Reg. XXI 21 volg.
- voetnoot17)
- Ik heb een groot offerfeest (wellicht een kroningsfeest) te vieren ter eere van den Baäl.
- voetnoot18)
- Bedoeld is een of ander feestgewaad, dat bij de godsdienstige plechtigheden gebruikt werd. Dit diende om de dienaren van den Baäl duidelijk kenbaar te maken en van alle anderen te onderscheiden.
- voetnoot19)
- Hij zal met zijn eigen leven voor dat des ontkomenen boeten.
- voetnoot20)
- Buiten den tempel.
- voetnoot21)
- Het Hebr. kan men vertalen: in den burg van den Baälstempel, d.i. in het eigenlijke tempelhuis. Het brandofferaltaar stond waarschijnlijk in het voorhof daarvan. Zie voor het volg. vers III 2 met de aanteekening.
- voetnoot22)
- Om de plaats voor goed te ontwijden. Vgl. I Esdr. VI 11; Dan. II 5.
- voetnoot23)
- Wel een bewijs dat Jehu in zijn ijver, om het huis van Achab en den Baälsdienst met zijne vereerders uit te roeien, meer handelde uit eigenbelang dan uit godsdienstige beweegredenen. Want had de ijver voor de eer van den waren God hem bezield, dan had hij ook den dienst der gouden kalveren moeten afschaffen. Maar hier vorderde zijn belang dat deze scheidsmuur tusschen Israël en Juda in stand bleef. Zie III Reg. XII 26 volg.
- voetnoot24)
- Eene belofte, die tevens eene aankondiging van straf behelst. De reden van het laatste wordt in de volgende verzen aangegeven.
- voetnoot25)
- Naar het Hebr. begon de Heer onder de regeering van Jehu ‘Israël in te korten’. Want Hazaël bemeesterde geheel het Overjordaansche gebied, gelijk hier verder gezegd wordt.
- voetnoot26)
- Zie voor Galaäd Num. XXXII noot 1. Van Aroër enz., zie Deut. II noot 19. Zie voor Basan Num. XXI noot 31. - Volgens de Assyrische opschriften was Jehu de bondgenoot van Assyrië en daarom de vijand van Hazaël, die herhaaldelijk met Assyrië te kampen had.