De heilige boeken van het oude verbond. Deel 2. Het boek Josue. Het boek Rechters. Het boek Ruth. Het eerste en tweede boek der Koningen. Het derde en vierde boek der Koningen
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekend
[pagina 805]
| |||||||||||||||
Caput VII.
|
1. Dixit autem Eliseus: Audite verbum Domini: Haec dicit Dominus: In tempore hoc cras modius similae uno statere erit, et duo modii hordei statere uno, in porta Samariae. | 1. Maar Eliseüs zeide: Hoort het woord des Heeren; dit zegt de Heer: Morgen op dezen tijd zal ééne maat meelbloem een stater en twee maten gerst een stater kosten, in de poort van SamariaGa naar voetnoot1). |
2. Respondens unus de ducibus, super cujus manum rex incumbebat, homini Dei, ait: Si Dominus fecerit etiam cataractas in coelo, numquid poterit esse quod loqueris? Qui ait: Videbis oculis tuis, et inde non comedes. | 2. Een uit de oversten, op wiens hand de koning leunde, antwoordde den man Gods en zeide: Al maakte de Heer ook sluizen in den hemelGa naar voetnoot2), zou dan wat gij zegt kunnen gebeuren? En deze zeide: Gij zult het zien met uwe oogen en daarvan niet eten. |
3. Quatuor ergo viri erant leprosi juxta introitum portae: qui dixerunt ad invicem: Quid hic esse volumus donec moriamur? | 3. Er waren nu vier melaatsche mannen bij den ingang der stadspoort; en zij zeiden tot elkander: Wat willen wij hier blijven, totdat wij stervenGa naar voetnoot3)? |
4. Sive ingredi voluerimus civitatem, fame moriemur: sive manserimus hic, moriendum nobis est: venite ergo, et transfugiamus ad castra Syriae: si pepercerint nobis, vivemus: si autem occidere voluerint, nihilominus moriemur. | 4. Hetzij wij de stad willen ingaan, wij zullen van honger sterven; hetzij wij hier blijven, wij moeten sterven; komt dan en laat ons naar de legerplaats van Syrië overloopen; indien zij ons sparen, blijven wij in leven; willen zij echter ons dooden, wij moeten toch sterven. |
5. Surrexerunt ergo vesperi, ut venirent ad castra Syriae. Cumque venissent ad principium castrorum Syriae, nullum ibidem repererunt. | 5. Zij maakten zich dan des avonds op om in de legerplaats van Syrië te komen. En toen zij voor aan de legerplaats van Syrië kwamen, vonden zij daar niemand. |
[pagina 806]
6. Siquidem Dominus sonitum audiri fecerat in castris Syriae, curruum, et equorum, et exercitus plurimi: dixeruntque ad invicem: Ecce mercede conduxit adversum nos rex Israel reges Hethaeorum, et AEgyptiorum, et venerunt super nos. | 6. Want de Heer had in de legerplaats van Syrië een gedruisch van wagens en paarden en van een zeer talrijk leger doen hooren, zoodat zij tot elkander zeiden: Zie, de koning van Israël heeft tegen ons de koningen der Hetheërs en der Egyptenaren gehuurdGa naar voetnoot4); en zij zijn tegen ons opgekomen. |
7. Surrexerunt ergo, et fugerunt in tenebris, et dereliquerunt tentoria sua, et equos et asinos in castris, fugeruntque, animas tantum suas salvare cupientes. | 7. Daarom hadden zij zich in de duisternis opgemaakt en waren gevlucht en hadden hunne tenten en paarden en ezels in de legerplaats achtergelaten en waren gevlucht, alleen hun leven zoekende te redden. |
8. Igitur cum venissent leprosi illi ad principium castrorum, ingressi sunt unum tabernaculum, et comederunt et biberunt: tuleruntque inde argentum, et aurum, et vestes, et abierunt, et absconderunt: et rursum reversi sunt ad aliud tabernaculum, et inde similiter auferentes absconderunt. | 8. Toen dan die melaatschen voor aan de legerplaats waren gekomen, gingen zij eene tent binnen en aten en dronken; en zij namen van daar zilver en goud en kleederen; en zij gingen heen en verborgen het; en zij keerden andermaal terug naar een andere tent en van daar desgelijks wegnemende verborgen zij het. |
9. Dixeruntque ad invicem: Non recte facimus: haec enim dies boni nuntii est. Si tacuerimus, et noluerimus nuntiare usque mane, sceleris arguemur: venite, eamus, et nuntiemus in aula regis. | 9. En zij zeiden tot elkander: Wij doen niet goed; dit toch is een dag van goede tijding. Indien wij het stil houden en het niet willen boodschappen tot morgen vroeg, zullen wij van misdrijf beschuldigd worden; komt, laat ons gaan en aan het hof des konings de tijding brengen. |
10. Cumque venissent ad portam civitatis, narraverunt eis, dicentes: Ivimus ad castra Syriae, et nullum ibidem reperimus hominem, nisi equos, et asinos alligatos, et fixa tentoria. | 10. En toen zij aan de poort der stad gekomen waren, berichtten zij het hun, zeggende: Wij zijn naar de legerplaats van Syrië gegaan en hebben daar geen mensch gevonden, slechts de paarden en ezels vastgebonden en de tenten opgeslagen. |
11. Ierunt ergo portarii, et nuntiaverunt in palatio regis intrinsecus. | 11. De poortwachters gingen dan deze tijding brengen binnen in het paleis des konings. |
12. Qui surrexit nocte, et ait ad servos suos: Dico vobis quid fece- | 12. En deze stond in den nacht op en zeide tot zijne dienaren: Ik |
[pagina 807]
rint nobis Syri: Sciunt quia fame laboramus, et idcirco egressi sunt de castris, et latitant in agris, dicentes: Cum egressi fuerint de civitate, capiemus eos vivos, et tunc civitatem ingredi poterimus. | zeg u wat de Syriërs ons gedaan hebben: Zij weten, dat wij honger lijden, en daarom zijn zij uit de legerplaats getogen en houden zich schuil in de velden, zeggende: Als zij de stad zijn uitgetrokken, zullen wij hen levend grijpen en dan de stad kunnen ingaan. |
13. Respondit autem unus servorum ejus: Tollamus quinque equos, qui remanserunt in urbe (quia ipsi tantum sunt in universa multitudine Israel, alii enim consumpti sunt) et mittentes, explorare poterimus. | 13. Doch een zijner dienaren antwoordde: Laat ons een vijftal paarden nemen, die in de stad zijn overgeblevenGa naar voetnoot5) (want slechts die zijn er over onder de gansche menigte van Israël, de andere toch zijn opgeteerd), en wij kunnen die uitzenden en onderzoek doen. |
14. Adduxerunt ergo duos equos, misitque rex in castra Syrorum, dicens: Ite, et videte. | 14. Zij brachten dan twee paardenGa naar voetnoot6), en de koning zond naar de legerplaats der Syriërs, zeggende: Gaat en ziet. |
15. Qui abierunt post eos usque ad Jordanem: ecce autem omnis via plena erat vestibus, et vasis, quae projecerant Syri cum turbarentur: reversique nuntii indicaverunt regi. | 15. En zij gingen hun achterna tot aan den Jordaan; maar zie, de geheele weg lag vol kleederen en voorwerpen, die de Syriërs bij hunne verwarring hadden weggeworpen; en de boden keerden terug en berichtten het den koning. |
16. Et egressus populus diripuit castra Syriae: factusque est modius similae statere uno, et duo modii hordei statere uno, juxta verbum Domini. | 16. En het volk trok de stad uit en plunderde de legerplaats van Syrië; en eene maat meelbloem kostte een stater en twee maten gerst een staterGa naar voetnoot7), naar het woord des Heeren. |
17. Porro rex ducem illum, in cujus manu incumbebat, constituit ad portam: quem conculcavit turba in introitu portae, et mortuus est, juxta quod locutus fuerat vir Dei, quando descenderat rex ad eum. | 17. De koning nu stelde dien overste, op wiens hand hij leunde, aan de poortGa naar voetnoot8); en het volk vertrad hem in den ingang der poort, zoodat hij stierf, naar hetgeen de man Gods gesproken had, toen de koning tot hem was afgekomen. |
18. Factumque est secundum sermonem viri Dei, quem dixerat regi, quando ait: Duo modii hordei statere uno erunt, et modius similae | 18. En het is geschied naar het woord van den man Gods, dat hij tot den koning gesproken had, toen hij zeideGa naar voetnoot9): Twee maten gerst zul- |
[pagina 808]
statere uno, hoc eodem tempore cras in porta Samariae: | len morgen op dezen tijd een stater, en eene maat meelbloem een stater kosten, in de poort van Samaria; |
19. Quando responderat dux ille viro Dei, et dixerat: Etiamsi Dominus fecerit cataractas in coelo, numquid poterit fieri quod loqueris? Et dixit ei: Videbis oculis tuis, et inde non comedes. | 19. toen die overste aan den man Gods geantwoord en gezegd had: Al maakte de Heer ook sluizen in den hemel, zou dan wat gij zegt kunnen gebeuren? Waarop hij tot hem gezegd had: Gij zult het zien met uwe oogen en daarvan niet eten. |
20. Evenit ergo ei sicut praedictum fuerat, et conculcavit eum populus in porta, et mortuus est. | 20. En het ging hem gelijk voorzegd was, en het volk vertrad hem in de poort, en hij stierf. |
- voetnoot1)
- Eliseüs spreekt met plechtigen ernst: Hoort enz. Voor maat heeft het Hebr.: ‘sea’, een derde epha; en voor stater: ‘sikkel’. De prijs was in vergelijking met de duurte tijdens den hongersnood (VI 25) zeer laag. Bij de poort werd markt gehouden.
- voetnoot2)
- Eene zinspeling op Gen. VII 11. De zin is: Al liet God koren uit den hemel regenen.
- voetnoot3)
- Naar Lev. XIII 46 en Num. V 3 werden de melaatschen als onreinen afgezonderd van het overige volk. Daarom woonden zij buiten de stadspoort in afzonderlijke hutten.
- voetnoot4)
- Zie voor de Hetheërs Jos. I noot 2. Hunne hulptroepen uit het noorden en die der Egyptenaren uit het zuiden, zouden den Syriërs den weg afsnijden. Doch wellicht moet ook hier, gelijk waarschijnlijk III Reg. X 28 (zie aldaar noot 20), voor Egyptenaren, Hebr.: ‘Mizraïm’, gelezen worden ‘Muzri’. De Hetheërs en de Muzriërs duiden dan de volken van Noord-Syrië aan. - De hardnekkige tegenstand van Samaria wettigde het vermoeden, dat men daar hulp en ontzet van buiten verwachtte.
- voetnoot5)
- Een vijftal, d.i. eenige van de overgebleven paarden. De hier volgende tusschenzin beteekent naar het Hebr.: die weinige ruiters met hunne paarden kunnen wij gerust wagen; zij zijn niet beter dan de groote menigte der Israëlieten, die of nog overig zijn of reeds den hongerdood zijn gestorven binnen de stad; wij moeten immers hier allen omkomen. Het is de taal der wanhoop.
- voetnoot6)
- Hebr.: ‘twee paardenwagens’, natuurlijk met hunne berijders en ruiters.
- voetnoot7)
- Zie voor maat en stater noot 1.
- voetnoot8)
- Om de orde te handhaven.
- voetnoot9)
- De schrijver legt nadruk op de vervulling van Gods woord en herhaalt daarom de voorspelling van v. 1 en 2.